Ontworteling
Jacobus Elisa Johannes Capitein
Het meest voorkomende slachtoffer van de mensenhandel naar de Nederlandse koloniën was een kind uit West-Centraal-Afrika. Wie waren deze kinderen?
Meer nog dan de geschiedenis van de slavernij in de beide Amerika’s is de voorgeschiedenis van slavernij in Afrika in nevelen gehuld. Historicus Jerome Handler onderzocht historische levensbeschrijvingen van slaafgemaakten en het viel hem op dat juist de Afrikaanse voorgeschiedenis moeilijk uit de ooggetuigenverslagen te reconstrueren is. Er zijn wel politieke verslagen en rapportages van machthebbers, maar zelden verhalen over de roof en het leven dat in Afrika aan slavernij voorafging. Volgens onderzoekers heeft dat te maken met de schaamte over deze geschiedenis en waarschijnlijk ook met de jonge leeftijd waarop mensen, meestal nog kinderen, werden geroofd.
Over de ervaring van kinderen die werden ontvoerd in het belang van de Nederlandse slavernij weten we zo mogelijk nog minder dan van de volwassenen met hetzelfde lot. De twee zinnen die hierboven worden geciteerd, zijn van de zendeling Jacobus Capitein; het is de enige Nederlandse getuigenis van het leven vóór de trans-Atlantische overtocht vanuit het perspectief van een kind. Maar het is een verhaal dat hij niet op basis van zijn eigen herinnering heeft opgetekend. Zoals hij zelf al aangeeft, vernam hij over zijn kinderjaren in slavernij van Aarnout Steenhart, een kapitein die na zijn tijd in Afrika een gefortuneerde bestuurder in Zeeland was geworden.
De ontmoeting tussen de gewezen kapitein en zijn voormalige slaafgemaakte vond vermoedelijk plaats in het begin van de jaren veertig van de achttiende eeuw. Capitein was destijds vijfentwintig, of wellicht dertig. Toen Aarnout Steenhart de getalenteerde jongen tot slaaf maakte, voer hij in dienst van de WIC om te jagen op Nederlandse smokkelaars langs de Afrikaanse kust. De kruiser was niet alleen op de kust om op smokkelaars te jagen, maar dreef langs de kust daarnaast ook handel in mensen en goederen.
Door de handel die Steenhart dreef, deed hij volgens zijn latere compagnon Johan Cornelis Rademacher veel kennis op over dit gebied. Steenhart maakte een verslag van zijn tijd op de kust van het huidige Liberia en de Ivoorkust in de jaren dat hij zich Jacobus waarschijnlijk had toegeëigend. Uit dit verslag leren we niets over het leven van de jongen vóór zijn tijd in gevangenschap.
Aan de locatie die Steenhart noemt over de aanschaf van het kind, hoeven we niet te twijfelen. De rivier Sint Andries in het citaat is waarschijnlijk de rivier Sassandra in het huidige Ivoorkust. Dat Capitein gekocht is van mensenrovers is ook voorstelbaar. Het was gebruikelijk dat kinderen elders werden geroofd en aan de kust werden verkocht. Het ging daarbij niet altijd om een directe aanvoer van het achterland naar de kust, vaak wisselden gevangenen een aantal keren van eigenaar, soms verbleven ze langer, dagen, weken of maanden, op plekken voordat ze bij de kust aankwamen.
Dat Capitein bij zijn ouders is weggeroofd is goed mogelijk, al kan het ook dat de gezinsstructuur in Capiteins oorspronkelijke samenleving anders was en dat dit detail door Steenhart is ingevuld. Het is enigszins verrassend dat Capitein, die toch al zeven of acht jaar was, hier geen eigen herinnering aan lijkt te hebben, of deze niet in het Nederlands op schrift stelde.
Olaudah Equiano
Het verhaal van Capitein lijkt op dat van een andere ooggetuige van de mensenhandel die zijn verhaal heeft vastgelegd. Olaudah Equiano, ook bekend als Gustavus Vassa, beschreef in zijn autobiografie zijn tijd voordat hij in Europese handen kwam. Er is weleens getwijfeld aan de authenticiteit van zijn verhaal, maar nieuw onderzoek door Robert Reid-Pharr heeft alle twijfel weggenomen. Equiano beschreef de tocht vanuit het binnenland als een aaneenschakeling van mensenroof, vlucht, doorverkoop. Het gevaar kwam niet alleen van duidelijk aanwijsbare rovers en vijanden, maar kon onverwacht toeslaan. Kinderrovers en gewapende zelfverdediging waren al van kinds af deel van Equiano’s leven. Zo schrijft hij in zijn memoires:
Als de ouderen naar de velden waren om te werken, kwamen de kinderen bij elkaar op het erf van een van de buren, en meestal klommen enkele van ons in een boom om de wacht te houden voor als er aanvallers of kidnappers kwamen.
Al zijn de bronnen zwijgzaam over het leven voordat men aan boord van een schip naar Amerika voer, het lijkt erop dat een groot aantal van de slaafgemaakten al in Afrika in slavernij leefde. Tussen de roof in het binnenland en de verkoop aan de kust konden enkele jaren in slavernij zitten.
Broteer Furro, bekender onder zijn schrijversnaam Venture Smith, leefde in Afrikaanse slavernij voordat hij op een schip werd gezet. Furro werd geboren in Dukandarra, als oudste zoon van de eerste vrouw van een prins. Zijn geboortejaar is niet helemaal zeker, maar ligt waarschijnlijk tussen 1727 en 1729. Over zijn jeugd in West-Afrika komen we een en ander te weten, al zijn het slechts contouren. Gezien het belang van veehouderij in zijn levensverhaal heeft hij waarschijnlijk in een samenleving op de savannen geleefd. Hij zegt te zijn opgegroeid bij een koning, maar zijn moeder nam hem en zijn twee broers mee, weg van hun vader, die zonder haar toestemming een derde vrouw had genomen. Na een vijf dagen durende reis, waarvan drie door de woestijn, werd Broteer achtergelaten bij een veehouder. Deze veehouder stelde de jongen aan als schaapsherder. We kunnen ons afvragen of hij werd achtergelaten, verkocht of ter adoptie werd gegeven, wat allemaal tot een vorm van dienstbaarheid en afhankelijkheid kon leiden.
De positie van Broteer bij de veehouder lijkt op slavernij, dat blijkt wel uit de transacties die er nodig waren om hem er weer weg te krijgen. Broteers vader stuurde een man te paard om Broteer op te halen en betaalde een prijs aan de boer om de jongen mee te mogen nemen naar diens vader. Was het bedrag een tegemoetkoming voor de kost en inwoning van de jongen? Of was het losgeld? Waarschijnlijk was het ruilen, schenken en verpanden van kinderen en vrouwen onderdeel van de netwerken die de samenlevingen onderling verbonden. Het volk van de veehouder werd niet lang daarna aangevallen. Broteer schrijft niet door wie, maar uit de politieke verwikkelingen op de kust lijkt het waarschijnlijk dat de aanvallers de Akyem waren. De Akyem waren een volk met ervaren soldaten die juist in deze jaren bezig waren aan een militaire opmars en verwikkeld waren in een serie conflicten. Door de aanval kwam een vluchtelingenstroom op gang naar het land van de vader van Broteer. Die werden op hun beurt het slachtoffer van de rovende Akyem, en Broteer werd na deze overval ingelijfd in het huishouden van de aanvoerder van de rovers. Dat duurde totdat de Akyem zelf werden overmeesterd en verkocht aan slavenhalers in Anamabo.
Boek: Ooggetuigen van de Nederlandse slavernij – Camilla de Koning & Karwan Fatah-Black