Het einde van graaf Willem IV
De relatie tussen Holland en Friesland was altijd moeizaam geweest. Zo werd bij zijn aantreden in 1337 graaf Willem IV alleen in de stad Staveren (of: Stavoren, red.) gehuldigd, al was dat waarschijnlijk wel op afstand, want het is niet duidelijk of hij daar zelf bij aanwezig was. Willem wilde terug naar de situatie zoals die onder zijn vader was geweest. Die had in Friesland bijvoorbeeld schouten aangesteld, maar dat was alleen in Westergo deels gelukt. De graaf stelde nu aanvullende eisen. Hij wilde er burchten mogen bouwen en wilde verder dat de rechtspraak op Hollandse leest geschoeid zou worden. Dat was zelfs voor Westergo onbespreekbaar. Overleg hierover bleef daardoor zonder resultaat.
De irritatie over de Friese houding groeide en de graaf moet in 1344 al besloten hebben de Friezen een lesje te leren. Hij gaf dat jaar opdracht bezittingen van Friese herkomst in Holland, zoals die van enkele kloosters, in beslag te nemen. Die kloosters hadden normaal gesproken een goede band met Holland, maar graaf Willem zocht de confrontatie. Het was ook een ongewone maatregel, want kerkelijk bezit mocht eigenlijk niet ingepikt worden door de wereldlijke overheid. Eigenlijk was dat al een rechtstreekse oorlogsverklaring. Maar zijn pruisentocht* in de winter van 1344-45 ging even voor. En daarna was er in de zomer van 1345 ook nog het Beleg van Utrecht.
Voorbereidingen voor de invasie
Nog voor die belegering van start ging, hadden er nog een paar conferenties op hoog niveau plaatsgevonden met als doel een eventuele invasie te voorkomen. De besprekingen liepen vast en men ging boos uiteen. Direct daarna werden alvast spionnen naar Friesland gestuurd om de situatie op te nemen. Graaf Willem was trouwens voor die conferenties plaats vonden al begonnen met het organiseren van een Friese invasie. In Amsterdam en Den Haag werden daarvoor de nodige zaken verzameld. Troepen die voor Utrecht hadden gelegen, werden na afloop hiernaartoe gedirigeerd en er werden ook nieuwe geworven. Proviand die overgebleven was van de belegering en die niet te oud of bedorven was, werd hierbij gevoegd. Verder waren er in Den Haag al vijf nieuwe oestellen* gebouwd een soort op onderstellen gemonteerde grote kruisbogen. Uit Vlaanderen kwamen nog bankarmborsten en springalen* naar het grafelijk hof in Den Haag.
Ook vee, koeien en varkens, kwam ‘op de hoef’ uit alle windstreken naar het hof toe. Het zout om het slachtvee te pekelen werd eveneens in grote hoeveelheden aangekocht. Er werden duizenden kilo’s vis, zoals bokking, bruinvis (geen vis!), kabeljauw, paling en schelvis aangevoerd uit Alkmaar, Brielle, Schiedam en Scheveningen. Men kocht enorme hoeveelheden graan aan om ter plekke te kunnen malen en er brood van te bakken. Haarlem, Oudewater en Amsterdam zelf zorgden voor brood voor de eerste dagen. Er werd geen haver meegenomen, dus paarden waren er niet bij. Om de keel te smeren, werden voor de elite bijna duizend tonnen witte rijnwijn en een kleine 350 vaten (rode) Sint Janswijn geleverd en voor het gewone volk nam men vijfhonderd vaten Hamburgs hoppenbier en honderden vaten Hollandse gruitbier* mee.
De Hollandse marine was heel bescheiden van omvang. Er waren maar een paar baardzen* beschikbaar, oorlogsschepen die ook geroeid konden worden, en die waren van de graaf of van de hoge adel. De rest moest gehuurd worden. De schatting is dat voor het leger, dat ergens tussen de 10.000 en 20.000 man geteld moet hebben, tussen de driehonderd en driehonderdvijftig stuks schepen werden ingezet voor de invasie. Waaronder vooral veel kleine boten. Die vloot verzamelde zich op de rede van Amsterdam. De schippers uit de streek kenden de vaarroutes tussen de grote ondiepten op de Zuiderzee door en zouden het leger veilig naar Friesland kunnen loodsen. Rond 21 september voer de vloot naar Enkhuizen, waar die in twee eskaders werd verdeeld.
Landing
Het plan was dat de graaf met de elite, waaronder zich nogal wat hoge Hollandse en Henegouwse edelen bevonden, op enige afstand ten noorden van Staveren zou landen. Ze waren nogal opvallend uitgerust en herkenbaar aan hun blinkende wapenrusting, kleurige heraldische wapenrocken en banieren en wimpels. Jan van Beaumont zou aan de andere kant van de stad met de rest van het leger zonder op te vallen aan land gaan. Hierbij waren ook bevriende troepen uit het Sticht (die van het Utrechtse beleg kwamen) en groepen voetvolk uit Waterland, Amstelland en Het Gooi.
Toen de graaf op 23 september 1345 in Enkhuizen aankwam waaide de wind aanvankelijk uit de verkeerde hoek, maar de 26ste stak men over naar Friesland. Het klooster van Sint Odulf, een nauwelijks bewoonbare ruïne ongeveer anderhalve kilometer ten westen van de stad, was het doel van het eerste eskader. Het klooster was, net als de stad, Hollandsgezind en zou de invasie naar verwachting verwelkomen. Direct na de landing kon daar dan begonnen worden aan het oprichten van een blokhuis* of fortje. Hiervoor was een grote hoeveelheid kalk meegebracht waarvan ze metselspecie konden maken en er waren ook de benodigde timmerlui en metselaars meegekomen. De Friezen zouden door de kleurige invasie naar de kust worden gelokt en vervolgens zou de tweede ploeg hen in de rug aanvallen. Maar de aanvallers wisten (ondanks hun spionnen) niet wat er inmiddels was gebeurd.
Woeste Friezen
De Friezen waren na thuiskomst van de mislukte conferentie in Medemblik in juni begonnen de bevolking te mobiliseren. Een flink leger krijgszuchtige mannen nam alvast Staveren in, zodat het niet als steunpunt voor de Hollanders gebruikt kon worden. Ze bezetten wallen, poorten en torens. Ook verschansten ze zich in wat er over was van het klooster van Sint Odulf. De nog aanwezige monniken werden naar de stad gestuurd.
Toen graaf Willem met zijn eskader bij de kust van Friesland arriveerde, besloot deze direct te landen. Dat was waarschijnlijk even ten noorden van het klooster. Een Henegouwse edelman, de heer van Antoing, raadde de graaf aan te wachten op het landen van het eskader van Jan van Beaumont, want die was nog niet in de buurt van zijn landingsplek. Willem was echter ongeduldig en stapte met zijn ridders over in de landingsbootjes. Gewone Hollanders en Zeeuwen sprongen al in het laagstaande water, dat daar tot aan hun knieën kwam. Het betrof in totaal ongeveer vijfhonderd man. Willem wachtte ook niet op de kruisboogschutters die het strand hadden moeten bezetten en tegenvuur moesten geven aan de Friezen, die al optrokken in hun richting. Het was al bijna avond en ze verplaatsten zich naar het klooster. Daar kregen ze te maken met een veel groter, maar nogal ordeloos leger van primitief uitgeruste, woeste Friezen. Die waren voorbereid op hun komst, want de vloot was van verre te zien geweest en datzelfde gold voor de landingen in het vlakke land. Ze toonden geen genade voor de Hollanders en de Henegouwers. Die werden omsingeld en afgeslacht. Hollandse troepen die later waren geland en naar het zuiden marcheerden, werden zelf aangevallen en konden niet helpen. Ze vluchtten terug naar de landingsplaatsen.
De moed der wanhoop
Vandaar konden ze niet meer bij de grote schepen komen, want die lagen inmiddels wat verder op zee voor anker. De gedachte erachter was dat deserteurs dan niet al te makkelijk weg konden komen. De verslagen en gewonde vluchtelingen hadden geen kans. Vooral Henegouwers werden hiervan hier slachtoffer (mogelijk konden ze niet zwemmen), maar ook veel anderen verdronken of werden afgemaakt op het strand. Willem en zijn legertje vochten intussen met de moed der wanhoop, maar hun inspanningen waren vergeefs, en ondanks hulp van de heer van Antoing werden hij en de graaf gedood. Zijn grafelijke hoofd zou zijn afgehakt. Volgens kroniekschrijvers duurde deze hele aanval niet langer dan een uur.
Van Beaumont en zijn troepen waren op een behoorlijke afstand (ongeveer 10 kilometer) van graaf Willem geland, aan de zuidelijke rand van het schiereiland. Daar, aan het strand, zette hij eerst zijn kamp op. Dat was nog niet eens klaar toen de Friezen, die inmiddels hadden afgerekend met de graaf, zijn richting opkwamen. Jans leger was niet opgewassen tegen deze overmacht en ze moesten, met de zee in hun rug, een wanhopig gevecht leveren dat ze niet konden winnen. Jan van Beaumont raakte gewond aan zijn dij en zag voor zijn ogen zijn banierdrager sneuvelen. De troepen sloegen op de vlucht en ook zij probeerden hun schepen en boten te bereiken, waarbij zich tragische taferelen afspeelden. Velen verdronken, maar Jan wist in een boot te klimmen. De droevige restanten van het leger zeilden met moeite en veel tegenwind naar Amsterdam; een tocht van twee dagen.
Woensdag 28 september was wat overgebleven was van het verslagen leger terug in Amsterdam, sonder minen here den grave. Hij was 28 geworden. Johannes de Beke, een veertiende-eeuwse monnik bekend van zijn Latijnse kroniek over de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht, maakte melding van ongeveer vijfhonderd doden, wat een bescheiden aantal is als je het afzet tegen de legeromvang van circa vijftienduizend man: een dertigste. Onder de doden bevonden zich wel leden van zeer vooraanstaande Henegouwse en Hollandse families, wat een grote schok veroorzaakte.
Identificatie en slagveldtoerisme
Tien dagen later reisde Marten van Kampen, commandeur van de Haarlemse Hospitaalridders, met een groep helpers naar Friesland om de gesneuvelden te identificeren. Hij had de graaf persoonlijk gekend en daardoor herkende hij hem, net als acht andere hoge edelen. Hun lichamen werden voorlopig bijgezet in de Cisterciënzerabdij van Bloemkamp bij Bolsward. De niet-geïdentificeerde doden werden begraven op het kerkhof van Staveren, waar ze lagen tot de skeletten in 1527 op bevel van keizer Karel V werden geruimd. Zijn doel daarbij was Fries ‘slagveldtoerisme’ te ontmoedigen, dat mogelijk het toen nogal opspelende Fries nationalisme weer kon aanwakkeren. Ze werden in een grote kuil gegooid. Het is niet bekend waar die was: het massagraf is nooit gevonden.
Uit bovenstaande blijkt dat de benaming Slag bij Warns – een plaatsje dat enkele kilometers ten oosten van Staveren ligt – voor deze gebeurtenis volkomen fout is. Het echte strijdgebied is al eeuwen geleden verzwolgen door de Zuiderzee, met klooster en al. De kei die moet herinneren aan deze slag heeft dus geen enkele betekenis. Hij ligt enkele kilometers buiten Warns bij het Rode Klif, aan het IJsselmeer. Ook de spreuk die erop staat, ‘leaver dea as slaef’ (liever dood dan slaaf), is inhoudsloos. Als de Hollanders onverhoopt gewonnen zouden hebben, waren de Friezen zeker geen slaven geworden en gewoon doorgegaan met hun toch al feodale levenswijze. De veldslag heet dan ook al enkele decennia de Slag bij Staveren.
Boek: Hoogtij van Holland. Het graafschap in de veertiende eeuw
* Begrip | Verklaring |
---|---|
Baardze | Rond gebouwd vrachtschip, met één mast en vierkant zeil, maar kon ook geroeid worden. Heeft voor- en achterkasteel en werd voor de oorlog gebruikt. |
Bankarmborst | Op houten onderstel gemonteerde, grote kruisboog. Schoot grote quarelen of kruisboogpijlen |
Blokhuis | Improviserend gebouwd houten fortje, al of niet met wal en/of gracht. |
Gruitbier | Bier gebrouwen met een mengsel van kruiden, waaronder gagel, moerasrozemarijn, laserkruid en laurierbes. Bedoeld om smaak en houdbaarheid te verbeteren, maar daarin niet zo succesvol als hop. |
Oestel | Op draaibaar onderstuk gemonteerde, maar verplaatsbare kruisboog. Schoot grote quarelen. |
Pruisentocht | Kruistocht naar heidenen aan de Baltische kust, met name Litouwen. Het werd in de veertiende eeuw mode bij de Europese ridders en edelen om de Duitse Orde in dat gebied bij hun taak te helpen. |
Springaal | Sloeg grote pijlen via een katapult methode weg. |
De Slag bij Warns (1345) – Symbool van de Friese vrijheidsstrijd
Oude mensen waren in late middeleeuwen een zeldzaamheid