Dark
Light

“Wir haben es nicht gewusst” – De Duitsers en de Holocaust

11 minuten leestijd
Sudeten-Duitse burgers uit Volary worden door Amerikaanse soldaten gedwongen om langs de lijken van 30 tijdens een dodenmars uitgehongerde Joodse vrouwen te lopen, zodat ze het niet kunnen ontkennen (11 mei 1945).
Sudeten-Duitse burgers uit Volary worden door Amerikaanse soldaten gedwongen om langs de lijken van 30 tijdens een dodenmars uitgehongerde Joodse vrouwen te lopen, zodat ze het niet kunnen ontkennen (11 mei 1945).
Nadat SS-officier Kurt Gerstein tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 getuige was van de vergassing van duizenden Joden in vernietigingskamp Belzec in Polen werd het zijn missie om de wereld waarschuwen voor de massamoord op de Joden door de nazi’s. In De boodschapper uit de hel vertelt Historiek-medewerker Kevin Prenger dit bijzondere verhaal. Hieronder volgt een leesfragment uit zijn boek. Het gaat over de houding van de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog ten opzichte van de Holocaust.

De boodschapper uit de hel

Het was Kurt Gersteins bedoeling dat zijn boodschap in Duitsland niet door hemzelf openbaar gemaakt werd, maar dat dit gebeurde vanuit het buitenland door de geallieerden. Pamfletten moesten boven Duitsland worden uitgestrooid door de geallieerde luchtmachten. Dat zou het naziregime in dusdanige verlegenheid moeten brengen dat het vernietigingsprogramma stopgezet werd, net zoals in 1941 gebeurd was met het euthanasieprogramma op gehandicapten toen dat in steeds bredere kring bekend raakte. Maar wat zou het effect van deze pamfletten op de Duitse bevolking zijn geweest? Die vraag kan enkel beantwoord worden als we meer weten van wat Duitse burgers wisten van de uitroeiing van de Joden en hoe ze daarop reageerden.

Kurt Gerstein in SS-uniform. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij de leiding over de afdeling Gesundheitstechnik van het Hygiene-Institut der Waffen-SS. In die hoedanigheid was hij in de zomer van 1942 getuige van een vergassing van Joden in vernietigingskamp Belzec in Polen. (Bron: Publiek domein)
Kurt Gerstein in SS-uniform. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij de leiding over de afdeling Gesundheitstechnik van het Hygiene-Institut der Waffen-SS. In die hoedanigheid was hij in de zomer van 1942 getuige van een vergassing van Joden in vernietigingskamp Belzec in Polen. (Bron: Publiek domein)
Na de oorlog was de uitdrukking Wir haben es nicht gewusst veelgehoord; Duitsers beweerden dat ze niets geweten hadden van de vernietiging van de Joden. “Wat wij nu weten […] dat konden de mensen van toen helemaal niet weten en denken”, aldus de naoorlogse Duitse bondspresident Richard von Weizsäcker, die tijdens de oorlog in de Wehrmacht diende. Zijn vader, Ernst von Weizsäcker, was voor het naziregime eerst staatssecretaris van het ministerie van Buitenlandse Zaken en later ambassadeur in het Vaticaan. Volgens Richard von Weizsäcker draaide het leven van de Duitsers tijdens de oorlog vooral om het eigen leed; moeders vreesden bijvoorbeeld voor de dood van hun man of zoons en rouwden wanneer er een gezinslid omkwam het front.

“Dat stond op de voorgrond. Maar dat waarmee we nu die tijd beoordelen – Auschwitz, Holocaust – die begrippen kenden de mensen niet. En ze konden zich niet voorstellen dat er zo’n diepe haat leefde bij de nazi’s die op zo’n vreselijke manier met Duitsland verbonden is.” (1)

De bewering van Richard von Weizsäcker dat de aandacht van de Duitse burger tijdens de oorlog zich grotendeels beperkte tot het gezin is aannemelijk. Dat betekent echter niet dat de Duitsers helemaal niets wisten van het lot van de Joden. Zeker van de “diepe haat” van de nazi’s tegen de Joden moet vrijwel elke Duitser die oud genoeg was om antisemitisme te begrijpen iets gemerkt hebben. Over deze Jodenhaat kon men lezen in Mein Kampf en in nationaalsocialistische of gelijkgeschakelde kranten. Hitler en andere nazileiders uitten hun antisemitisme in toespraken op de radio of in het openbaar. En het propaganda-apparaat van Joseph Goebbels indoctrineerde de Duitse bevolking voortdurend met affiches, films en boeken die wezen op het gevaar dat de Joden voor de Duitse samenleving zouden vormden. Voor de antisemitische speelfilm Jud Süss uit 1940, waarin de achttiende-eeuwse prins Karl Alexander opgelicht wordt door zijn financieel raadgever, de Jood Joseph Süss Oppenheimer, waren in 1943 al 20,3 miljoen kaartjes verkocht.(2) Ook op straat was het antisemitisme zichtbaar. Leden van de SA die Joodse winkeliers intimideerden en bordjes die de toegang voor Joden tot openbare ruimten ontzegden, waren in veel plaatsen in Duitsland aan het begin van de naziperiode onderdeel van het straatbeeld. Tot een escalatie van geweld tegen Joden kwam het gedurende de Kristallnacht in november 1938, toen partijactivisten overal in Duitsland massaal de straat op gingen; ze vernielden Joodse winkels en staken synagogen in de brand. Volgens officiële cijfers van de nazi’s werden 91 Joden gedood tijdens de pogrom, maar het werkelijke aantal is waarschijnlijk hoger, zeker als de honderden zelfmoorden meegeteld worden.

Richard von Weizsäcker met zijn vader Ernst in de tijd dat laatstgenoemde in Neurenberg terecht stond tijdens het Amerikaanse proces tegen o.a. medewerkers van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. (Bron: US Army / Publiek Domein)
Richard von Weizsäcker met zijn vader Ernst in de tijd dat laatstgenoemde in Neurenberg terecht stond tijdens het Amerikaanse proces tegen o.a. medewerkers van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. (Bron: US Army / Publiek Domein)

Hoewel er veel gevallen bekend zijn dat omstanders de geweldplegers aanmoedigden of zelf meededen aan de vernielingen en plunderingen, lijkt een groter deel van de Duitse bevolking de gewelduitbarsting tijdens de Kristallnacht afgewezen te hebben. Een Joodse emigrant in München beweerde dat “de stemming onder de christelijke inwoners van München […] volledig tegen de actie [is].” Van alle kanten ontving hij sympathie en medeleven. Volgens een rapport van de Sicherheitsdienst over de stemming onder het Duitse volk “vonden velen dat ze openlijk voor de Joden moesten opkomen. De verwoesting van de synagogen werd als onverantwoord aangemerkt.” (3) Economische overwegingen wogen veelal zwaarder dan menselijke. “Een meerderheid, vooral onder de plattelandsbevolking, betreurt het dat de acties de vernietiging van kostbare goederen hebben veroorzaakt die […] veel beter ten goede van de gehele gemeenschap hadden kunnen komen” (4), zo werd opgemerkt in een overheidsrapport van de regio Neder-Franken. Deze mening werd gedeeld door nazi-kopstukken zoals Hermann Göring, die burgers juist opgeroepen had zuinig te zijn en lege tandpastatubes en roestige spijkers in te zamelen voor hergebruik. Een openbaar protest tegen de pogrom of tegen andere anti-Joodse maatregelen bleef uit, maar voortaan werd in Duitsland afgezien van publieke geweldpleging tegen de Joden.

Terwijl de synagoge in Ober-Ramstadt op de ochtend na de Kristallnacht in de brand staat, kijken omwonenden toe. Brandweermensen voorkomen dat het vuur overslaat naar naburige panden.  (Bron: U.S. Holocaust Memorial Museum)
Terwijl de synagoge in Ober-Ramstadt op de ochtend na de Kristallnacht in de brand staat, kijken omwonenden toe. Brandweermensen voorkomen dat het vuur overslaat naar naburige panden. (Bron: U.S. Holocaust Memorial Museum)

Ook toen de Jodenvervolging in 1941 een genocidaal karakter kreeg, ontging dat de Duitse bevolking niet volledig. Soldaten van de Wehrmacht die getuige waren van de massa-executies aan het Oostfront schreven erover naar huis. Een anonieme korporaal schreef op 28 september 1941:

“In Kiev zijn er aan de lopende band explosies door mijnen. De stad brandt al acht dagen en dat is allemaal het werk van de Joden. Daarom zijn alle Joden tussen de 14 en 60 jaar doodgeschoten, en ook de vrouwen van de Joden zullen worden geëxecuteerd want anders houdt het nooit op.” (5)

Op 9 oktober 1942 constateerde de rijkskanselarij dat:

“…er in allerlei delen van het Rijk enige discussie geweest over ‘zeer harde maatregelen’ tegen de Joden, voornamelijk in de oostelijke gebieden. Vastgesteld is dat zulke uitspraken – meestal misvormd en overdreven – worden doorgegeven door mensen op verlof van allerlei eenheden in het oosten, die de kans hebben gehad om die maatregelen met eigen ogen waar te nemen.” (6)

Antisemitische propaganda in Worms, Duitsland, 1933. Bundesarchiv, Bild 133-075 / CC-BY-SA 3.0
Antisemitische propaganda in Worms, Duitsland, 1933. Bundesarchiv, Bild 133-075 / CC-BY-SA 3.0

De omvang van de massamoord kon door de Duitse bevolking echter moeilijk overzien worden; executies konden worden afgedaan als incidenten, ondergeschikt aan het doel om het bolsjewisme te verslaan. Het feit dat huizen van Duitse Joden leeg kwamen te staan en dat complete families werden afgevoerd naar het Oosten moet daarentegen onvermijdelijk veel Duitsers opgevallen zijn. Vanuit Duitsland werden van 1941 tot 1944 137.000 Joden gedeporteerd, waarvan er 128.000 werden vermoord, vooral in vernietigingskampen. (7) Dr. Friedrich Carl Scheibe was als kind getuige van de manier waarop een groep Joden, onder luid gejoel van leden van de SA, afgevoerd werd uit zijn woonplaats Suhl-Heinrichs in Thüringen:

“Velen konden niet lopen, zij lagen op karren. Voor deze groep liep een jongeman die een groot bord om zijn nek had, waarop stond: ‘De laatste Joden vertrekken uit onze stad’. […] Honderden mensen keken toe, het was doodstil, niemand schreeuwde mee met de SA.” (8)

Alhoewel het officieel verboden was, werden er geregeld foto’s gemaakt van executies van Joden in de Sovjet-Unie. Deze foto is gemaakt in Oekraïne in 1942. De vrouwen en kinderen zijn in een rij opgesteld in afwachting van hun executie door Oekraïense collaborateurs. (Bron: U.S. Holocaust Memorial Museum)
Alhoewel het officieel verboden was, werden er geregeld foto’s gemaakt van executies van Joden in de Sovjet-Unie. Deze foto is gemaakt in Oekraïne in 1942. De vrouwen en kinderen zijn in een rij opgesteld in afwachting van hun executie door Oekraïense collaborateurs.
(Bron: U.S. Holocaust Memorial Museum)

Als eindbestemming van de deportaties noemden de autoriteiten werkkampen in het Oosten; zo zorgde men ervoor dat de Joden gedwee in de treinen stapten en voorkwam men dat er beroering ontstond onder de Duitse bevolking. Nergens in Duitsland is er sprake geweest van een publiekelijk protest tegen het afvoeren van Joodse medeburgers.(9) De deportaties waren echter lang niet overal in Duitsland zichtbaar. In 1933 was slechts 0,76% van de Duitse bevolking Joods, waarvan 70,9% woonde in de grotere steden. In sommige delen van Duitsland was het percentage Joden nog veel lager, zoals in Neder-Beieren en de Opper-Palts, waar het respectievelijk 0,04% en 0,15% bedroeg.(10) Na de emigratie van 346.000 Joden tussen 1933 en 1941 waren deze percentages alleen maar verder gedaald. In een groot aantal plaatsen in Duitsland waren er dus geen deportaties, althans niet op grote schaal, omdat hier weinig of geen Joden meer woonden of omdat ze er nooit gewoond hadden. De mensen uit deze gebieden kenden de Joden vooral uit de nazipropaganda.

“De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat, maar geplaveid met onverschilligheid.”

Van de vernietigingskampen heeft de meerderheid van de Duitse bevolking weinig of geen kennis gehad en de enkele geruchten daarover werden waarschijnlijk niet geloofd. De BBC-radio berichtte al vanaf begin 1942 over “massale dodingen met gifgas”. Ondanks dat het tijdens de oorlog verboden was te luisteren naar deze zender noemt de Duitse historicus Guido Knopp een aantal van 1 miljoen Duitsers die vermoedelijk toch luisterden.(11) Deze berichtgeving vanuit Groot-Brittannië werd vermoedelijk echter afgedaan als geallieerde propaganda. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de Britten namelijk in hun propaganda de oorlogsmisdaden van de Duitsers bij de inval in België sterk uitvergroot; Duitse soldaten werden afgeschilderd als bloeddorstige “Hunnen” die dood en verderf zaaiden onder de Belgische burgerbevolking. Duitse bronnen van de vernietigingskampen waren er tijdens de oorlog nauwelijks. In tegenstelling tot de executies aan het Oostfront waren weinig Duitsers persoonlijk getuige van de vernietigingskampen. Het bestaan van vernietigingskampen was een Geheime Reichssache. Zelfs in nazi-documenten werd niet expliciet geschreven over moord, maar werden eufemistische termen als Sonderbehandlung (speciale behandeling) gebruikt. Kampbewakers moesten een zwijgcontract tekenen en de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka bevonden zich in het uiterste oosten van Polen, ver weg van Duitsland.

Auschwitz 1945. Bron: Bundesarchiv, Bild 175-04413
Auschwitz 1945. Bron: Bundesarchiv, Bild 175-04413

Toch konden ook de vernietigingskampen niet volledig geheim blijven. Auschwitz-Birkenau bevond zich een stuk dichter bij de Duitse grens. Het treinstation in Auschwitz was een belangrijk verkeersknooppunt voor zowel militair als goederenverkeer vanuit Duitsland. Veel Duitsers werkten in de fabrieken in de omgeving van het kamp en elke zomer werden kampbewakers bezocht door hun vrouwen. Op sommige dagen konden zij de geur van verbrand mensenvlees vanuit de crematoria ruiken. Hermann Müller, werkzaam voor het chemieconcern IG Farben in Auschwitz-Monowitz, was nieuwsgierig geraakt naar “die afschuwelijk zoete geur”. In een dronken bui had hij hierover een SS’er aangesproken.

“Hij nam me stilletjes terzijde en zei dat het bolsjewistische Joden waren ‘die Birkenau door de schoorsteen verlaten. En opgeruimd staat netjes’. […] Ik schaam me om het te zeggen, maar ik was het met hem eens. We hadden zoveel vreselijks gehoord over de Joden en hoe ze Duitsland probeerden te vernietigen…” (12)

Via dergelijke informele kanalen zullen ook meerdere andere Duitsers gehoord hebben van de massamoord in Auschwitz, maar algemeen bekend zou het kamp pas na de oorlog worden.

Zou Gersteins getuigenis verschil hebben kunnen maken wanneer deze door de geallieerden verspreid was via pamfletten? Dat valt te bezien. Duitsers hadden het kunnen beschouwen als bedrieglijke anti-Duitse propaganda. Bovendien was er sprake van een duidelijke onverschilligheid van de Duitse bevolking ten opzichte van het lot van de Joden. Ook al kon men de werkelijke omvang van het vernietigingsprogramma niet inschatten, de vooroorlogse discriminatie en uitsluiting, de deportaties en de geruchten over executies in het Oosten hebben nooit geleid tot een publiek protest. De reden voor deze passiviteit was niet alleen dat de Duitsers hun eigen zorgen hadden, zoals Richard von Weiszäcker beweerde, maar het kwam ook voort uit onverschilligheid. De Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen gaat nog een stap verder en beweert in zijn boek Hitlers gewillige beulen zelfs dat de Duitsers niet “onverschillig” waren, maar dat ze het vernietigingsprogramma massaal steunden:

“Geen enkel bewijs suggereert dat er méér dan een onbeduidende Duitse oppositie tegenover het eliminatieprogramma was, behalve voor de meest brute en verdorven aspecten. […] Ze hielpen hun belaagde landgenoten niet, laat staan de buitenlandse Joden. Nog erger: heel veel Duitsers hielpen vrijwillig het eliminatieprogramma. Ze namen initiatieven om het te verspreiden door Joden met woorden en fysiek aan te vallen, of ze verhaastten het proces door hen te isoleren en uit te sluiten van de Duitse maatschappij […]”. (13)

De boodschapper uit de hel
De boodschapper uit de hel
Goldhagens snoeiharde conclusie wordt door veel van zijn collega’s verworpen. Een punt van kritiek is bijvoorbeeld dat Goldhagen aan de Duitse bevolking een unieke vorm van antisemitisme toeschrijft, maar tegelijkertijd negeert dat veel daders van de Holocaust van andere nationaliteiten dan de Duitse waren. De Einsatzgruppen werden actief gesteund door collaborateurs uit onder meer Litouwen, Letland en Oekraïne en ook in de vernietigingskampen werden niet-Duitsers op grote schaal ingezet als bewakers. Niet-Duitse overheden, zoals de Vichy-Franse en de Nederlandse, hebben ook actief bijgedragen aan de deportatie van Joodse burgers. Maar de opvatting van een groot aantal andere historici dat de Duitsers het vernietigingsprogramma niet massaal gesteund hebben, betekent niet dat de Duitse burgers de Joden accepteerden als volwaardige Duitsers. Antisemitisme – maar dan in een niet-genocidale gedaante – was een geaccepteerd fenomeen en al voor de oorlog (latent) aanwezig onder brede lagen van de Duitse bevolking. De jarenlange antisemitische propaganda van de nazi’s deed de rest. De uitsluiting van de Joden uit de samenleving en hun latere deportatie naar het Oosten (waar ze zogenaamd een nieuw leven tegemoet gingen) kon op steun rekenen van de Duitsers of hield hen op zijn minst helemaal niet bezig. Vrijwel niemand in Duitsland bekommerde zich werkelijk om het lot van deze onbeminde minderheid. “De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat, maar geplaveid met onverschilligheid” (14), zo constateerde de bekende Britse historicus Ian Kershaw ten aanzien van de passiviteit van de Duitsers. De passieve houding staat in schril contrast tot de pogingen van Gerstein om een einde te maken aan de Holocaust. Juist daarom is zijn optreden ook zo bijzonder.

Fragment uit De boodschapper uit de hel – Kevin Prenger

Ook interessant: De Holocaust, uitroeiing van de Europese Joden door de nazi’s

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

↳ Noten

1 – Broekhoeven, R, & Mak, G., In Europa (televisieserie), 1ste seizoen, afl. 14., “1939 Duitsland”, 22:00-23:35.
2 – Tegel, S., Jew Suss: Life, Legend, Fiction, Film, p. 185.
3 – Kershaw, I., Hitler, de Duitsers en de Holocaust, p. 197.
4 – Peukert, D., Inside Nazi Germany, p. 60.
5 – Friedländer, S., Nazi-Duitsland en de Joden: de jaren van vernietiging, p. 297.
6 – Friedländer, S., Nazi-Duitsland en de Joden: de jaren van vernietiging, p. 501-502.
7 – Rozett, R. & Spector, S., Encyclopedie van de Holocaust, p. 192.
8 – Smith, L., Vergeten stemmen van de Holocaust, p. 132.
9 – Alleen het protest aan de Rosenstrasse 2-4 in Berlin-Mitte is bekend, maar van een algemeen protest tegen de deporatie van de Joden was hier geen sprake. Arische echtgenotes protesteerden hier in februari en maart 1943 tegen de gevangenneming van hun Joodse echtgenoten in een hier gevestigd administratiegebouw van de Joodse gemeente. Het is vermoedelijk echter nooit de bedoeling geweest dat de mannen gedeporteerd zouden worden; ze werden slechts afgezonderd van de Joden die geen bescherming genoten vanwege een huwelijk met een Arische vrouw.
10 – Kershaw, I., Hitler, de Duitsers en de Holocaust, p. 162-163.
11 – Knopp, G. Hitlers Holocaust, p. 332.
12 – Jeffreys, D., Het kartel van de hel, p. 383.
13 – Goldhagen, D.J., Hitlers gewillige beulen, p. 428.
14 – Kershaw, I., Hitler, de Duitsers en de Holocaust, p. 203.

Kevin Prenger (1980) is hoofdredacteur artikelen van TracesOfWar.nl. Zijn aandacht gaat vooral uit naar de geschiedenis van de Holocaust en nazi-Duitsland. In 2015 verscheen zijn boek Oorlogszone Zoo, over de geschiedenis van de Berlijnse dierentuin tijdens de naziperiode. Verschillende boeken over minder bekende verhalen uit de Tweede Wereldoorlog volgden: De boodschapper uit de hel, Een rechter in Auschwitz, Het masker van de massamoordenaar, Kerstmis onder vuur en Kolberg, Meer dan alleen Auschwitz en In de schaduw van Schindler. Momenteel werkt hij aan een boek over onderwijs en indoctrinatie van de jeugd in nazi-Duitsland. Zie ook zijn website of X-account.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×