Onverschillig zouden ze zijn geweest, de bewoners van het Noord-Brabantse Vught, ten opzichte van het Duitse concentratiekamp dat in 1943 en 1944 aan de rand van hun woonplaats functioneerde. Eerst was er weliswaar afschuw, maar omdat ze er financieel van profiteerden, onder andere doordat het kamp werkopdrachten opleverde voor lokale bouwvakkers, volgde acceptatie. Dat is was historicus Boyd van Dijk (1987) concludeerde in zijn in 2013 verschenen boek “Leven naast het kamp”. Een conclusie die niet kritiekloos werd ontvangen.
In zijn artikel “Vught in de beklaagdenbank”, dat onder andere in het tijdschrift Wereld in Oorlog (nr. 39, 2014) gepubliceerd werd, wordt Van Dijk door de Vughtse historicus Henk Smeets verweten dat hij “doorgeschoten” is, dat hij is teruggekeerd naar Lou de Jongs achterhaalde geschiedschrijving van “goed” en “fout”. Een andere historicus, Frans van den Muijsenberg, concludeert in zijn recensie op Go2War2.nl dat de schrijver “alles op één grote hoop gooit”, dat hij er bij voorbaat van uitgaat dat omstanders, de Vughtenaren dus, schuldig zijn. Beide critici krijgen bijval van Vughtenaar Bert Oomen (1945) wiens in 2014 uitgebracht boek “Ze bouwen daarginds een concentratiekamp” een uitvoerige reactie is op het onderzoek van Boyd van Dijk.
Bert Oomen groeide op in Vught en woont er ook tegenwoordig weer. Het kamp, officieel Konzentrationslager Herzogenbusch genoemd, was voor hem gedurende zijn jeugd “gewoon een gegeven”, hij vroeg zich nooit af wat de aanwezigheid voor zijn ouders en andere bewoners van Vught tijdens de oorlog betekend heeft. Dat veranderde door gesprekken die hij kort voor haar overlijden in 2012 met zijn moeder voerde. Verbaasd was hij dat zijn moeder zeventig jaar later nog steeds beziggehouden werd door het kamp en de vraag of ze toen de juiste keuzes heeft gemaakt. Maar daarnaast was het ook boosheid waardoor hij besloot tot het schrijven van zijn boek. Hij werd getroffen door Boyd van Dijks beschuldiging dat Vughtenaren, waaronder dus het echtpaar Oomen, hun bezwaren tegen het kamp inslikten vanwege het financiële profijt dat ze eruit haalden.
Daden van de Vughtenaren
Boosheid kan de objectiviteit beïnvloeden, maar daarvan is in het boek van Oomen geen sprake. De kern wordt gevormd door een informatieve beschrijving van de geschiedenis van het kamp, waar ruim 750 gevangenen stierven en waarvandaan circa 12.000 Joden, voornamelijk via Westerbork, afgevoerd werden naar concentratie- en vernietigingskampen in het Oosten. De schrijver noemt meerdere voorbeelden van gebeurtenissen en daden van individuen en groepen die allerminst duiden op onverschilligheid van Vughtenaren ten opzichte van het kamp. Toen bijvoorbeeld op 6 en 7 juni 1943 de beruchte Kindertransporten plaatsvonden, waarbij 1.269 Joodse kinderen jonger dan 16 op de trein gezet werden richting Westerbork om daarvandaan afgevoerd te worden naar vernietigingskamp Sobibor, wist een woedende menigte burgers het perron op te dringen en volgde een confrontatie met de SS en politie waarbij zelfs schoten en gewonden vielen.
Dit publiekelijke protest is een uitzonderlijke gebeurtenis, die overigens helaas niet gedetailleerd uit
de doeken wordt gedaan. Maar Oomen noemt daarnaast nog talrijke voorbeelden van minder opvallende hulpacties, waaronder arbeiders die hun lunch deelden met hongerige kampgevangenen en ouders die door hun kinderen gevonden briefjes, die gevangenen tijdens marsen buiten het kamp achterlieten, op de post deden. Opmerkelijk is ook de voedselpakkettenactie van mevrouw van Beuningen en wijkverpleegster Hulsman. Dagelijks werden er op hun initiatief honderd tot tweehonderd pakketjes naar het kamp gebracht, gevuld met onder andere boterhammen die door een groep vrijwilligsters gesmeerd waren. Boyd van Dijk concludeert in zijn boek dat de vrouwen ondanks hun goede bedoelingen hiermee wel het kamp faciliteerden, terwijl Oomen juist benadrukt dat deze actie voorkwam dat gevangenen stierven van de honger.
Het voornaamste kritiekpunt van Oomen op Van Dijk is dat hij teveel met “de kennis van nu” en te weinig met “de blik van toen” geoordeeld heeft. Wanneer Van Dijk een politierapport aanhaalt waarin “verontrustende telefoontjes van omwonenden, die klaagden over rookontwikkeling in hun buurt” gemeld worden, vermoedt hij dat de rook afkomstig was van het kampcrematorium. Behalve dat Oomen betwijfelt of de rook daadwerkelijk van het crematorium afkomstig was, constateert hij ook dat deze conclusie toentertijd helemaal niet voor de hand lag en een andere betekenis had, omdat de tegenwoordige associatie van vernietigingskampen met crematoria en gaskamers nog niet bestond. De Vughtenaren wisten volgens Oomen niet van het uitroeiingsprogramma van de nazi’s en kunnen dus ook niet beschuldigd worden van betrokkenheid hierbij, zoals Van Dijk wel impliceert door zelfs de spoorwegmedewerker, die de slagbomen dichtdeed als een deportatietrein langsreed, medeplichtig te maken.
Hoewel Oomen vele voorbeelden geeft die erop duiden dat in elk geval een deel van de Vughtse bevolking niet onverschillig stond ten opzichte van het kamp, ontbreekt het hem ook aan betrouwbaar bewijs dat de algemene houding van de Vughtenaren onomstotelijk aantoont. Daarover is de schrijver zelf ook eerlijk. Niet te misinterpreteren bewijs is er niet: tijdens de bezetting was er geen vrije meningsuiting en naoorlogse bronnen zijn altijd geschreven met de aanvullende kennis die kamp Vught in het bredere perspectief van de Holocaust plaatst. Om toch te kunnen veronderstellen dat de Vughtenaren lang niet zo onverschillig waren als Van Dijk beweert, baseerde Oomen zich onder meer op het boek “Wij weten niets van hun lot” uit 2012 van Bart Boom, die concludeert dat gewone Nederlanders niet wisten van de genocide die in de vernietigingskampen van de nazi’s plaatsvond. De over het algemeen passieve houding van de Nederlanders ten opzichte van de Jodenvervolging komt hierdoor dus in een minder kwaad daglicht te staan. Waarom zou dat voor de Vughtenaren anders zijn, zo stelt Oomen.
Passiviteit
Onverschilligheid, het is met name dat door Boyd van Dijk gebruikte woord dat wringt. Zoals Oomen ook aangeeft, spreekt de historicus zich daarbij ook tegen. Zo beschrijft hij dat veel Vughtenaren na de oorlog nog de psychische klachten ondervonden van de aanwezigheid van het kamp, maar hoe kan dat als ditzelfde kamp hen tijdens de oorlog nog onverschillig liet? Hoewel dat ook lang niet geldt voor alle Vughtenaren lijkt passiviteit hun opstelling beter te omschrijven. Iemand die onverschillig toekijkt als een ander verdrinkt, vertoont kwalijk gedrag. Maar iemand die hierbij passief toekijkt moet niet per definitie veroordeeld worden. Wat als deze omstander immers zelf ook niet kan zwemmen? Of wat als die persoon een klein kind onder zijn hoede heeft dat niet kan zwemmen en dus niet aan de waterkant achtergelaten kan worden? Zoiets lijkt ook voor de Vughtse bevolking gegolden te hebben: ze wilden best helpen en sommigen deden dat stiekem, maar het risico om zich openlijk te verzetten was een te groot risico voor het eigen leven en dat van naasten.
In het laatste deel van zijn prettig geschreven boek somt Oomen nog eens duidelijk en goed onderbouwd zijn kritiekpunten op het boek van Boyd van Dijk op. Door zelfs de goede bedoelingen van Vughtse hulpverleners, zoals de vrouwen van de voedselpakketten, negatief in te kleuren, toont Van Dijk volgens hem weinig inlevingsvermogen. “Ze bouwen daarginds een concentratiekamp” is een noodzakelijk antwoord op Van Dijks “Leven naast het kamp”. Toch is dat laatstgenoemde boek niet onverdienstelijk, want om de houding van omstanders te kunnen begrijpen is het belangrijk dat een concentratiekamp niet langer beschouwd wordt als een van de buitenwereld geïsoleerde plek waarover slechts angstaanjagende geruchten de ronde deden, maar als onlosmakelijk onderdeel van een samenleving.
Boyd van Dijk en Bert Oomen hebben een heel andere benadering van hoe omstanders omgingen met de aanwezigheid van en de interactie met het kamp. Om hier zelf een goed beeld van te vormen, kunnen hun beide boeken het beste allebei gelezen worden. Is de afwijkende interpretatie van dezelfde feiten immers juist niet één van de fascinerende aspecten van het vak geschiedenis?
~ Kevin Prenger – Go2War2