Over een paar weken kan er gestemd worden voor de Provinciale Staten. Deze verkiezingen hebben op zichzelf weinig landelijke impact. De provinciale politiek heeft immers nauwelijks iets met het landbestuur te maken. Maar omdat de pas gekozen Statenleden op 30 mei ook de samenstelling van de Eerste Kamer bepalen, hebben de Statenverkiezingen toch een nationale betekenis. Senatoren kunnen immers ieder wetsontwerp tegenhouden als ze dat willen en het daarmee het kabinet bijzonder lastig maken.
Geen wonder dan ook dat de uitslag in Den Haag met grote interesse gevolgd zal worden. Landelijke politici schromen niet om zich met hun volle gewicht in de campagne te werpen. Maar ze doen dat ook omdat de uitslag van provinciale verkiezingen gezien kan worden als een afspiegeling van de nationale verhoudingen. Wanneer de regeringscoalitie flink verliest zal dat haar interne stabiliteit niet versterken. Dat is niet alleen nu het geval, het was ook in het verleden zo.
In 1966 bijvoorbeeld verloren de drie regeringspartijen heel wat terrein bij de Statenverkiezingen. Vooral de KVP (een voorloper van het CDA) en de PvdA raakten grote aantallen statenzetels kwijt. De ARP (ook een voorloper van het CDA) kwam er met een miniem verlies nog genadig van af.
Het kabinet (onder leiding van de KVP’er Jo Cals) was er toch al op onorthodoxe en tegenwoordig zelfs vrijwel ondenkbare wijze gekomen. Na de verkiezingen van 1963 was aanvankelijk het kabinet-Marijnen geformeerd. Dat betrof een centrumrechtse coalitie van KVP, ARP en CHU (de drie confessionele partijen) en VVD.
Bang
Omdat deze regering in 1965 was gestruikeld over de omroeppolitiek ontstond er een ingewikkelde situatie. De christelijke partijen wilden liever geen nieuwe verkiezingen. Ze waren bang dat daarbij de omroeptegenstellingen weer zouden opspelen. Ook samen verdergaan zonder VVD leek geen goede keus. KVP, ARP en CHU hadden met hun drieën maar een meerderheid van 1 zetel, zeker in toenmalige ogen geen ruime marge.
Uiteindelijk besloten twee van de drie confessionelen het dan maar met de PvdA te proberen. Die partij was nauw verbonden aan de VARA en zou dus, anders dan de VVD, niet snel over het toelaten van commerciële zenders beginnen. Zo kwam het kabinet-Cals tot stand, zonder dat de kiezer iets gevraagd was.
Dit kabinet ging vol goede moed van start. De bewindslieden hadden grootse, maar kostbare plannen. Ze wilden de verzorgingsstaat verder uitbouwen met de arbeidsongeschiktheidsregeling WAO. Ook wilden ze Nederland voorbereiden op de verwachte bevolkingsexplosie door het opzetten van groeikernen als Zoetermeer en Purmerend en door een drastische uitbreiding van het wegennet. Het kabinet bedacht bovendien een oplossing voor het slepende omroepconflict waarover het vorige kabinet het niet eens had kunnen worden. Die voorzag onder meer in de introductie van de STER-reclame.
De samenstelling van de nieuwe ploeg sloot aan bij zijn hooggestemde ambities, met coryfeeën als Gerard Veldkamp (KVP, Volkshuisvesting), Barend Biesheuvel (ARP, Landbouw en Visserij), Anne Vondeling (PvdA, Financiën) en Joop den Uyl (PvdA, Economische Zaken) op belangrijke ministersposten. Deze club ging de geschiedenis in als het ‘kabinet van de sterke mannen’. Tot die categorie behoorde zeker ook premier Cals, die eerder als minister van Onderwijs (invoering van de Mammoetwet) van zich had doen spreken.
Stemming
De uitslag van de Statenverkiezingen, die op 23 maart 1966 plaatsvonden, zorgde bepaald niet voor een positieve stemming in het regeringskamp. Dat effect werd overigens nog versterkt door de gemeenteraadsverkiezingen, die op 1 juni werden gehouden. Het resultaat daarvan was voor de coalitiepartners zelfs nog ietsje slechter.
De zwaar tegenvallende uitslag van deze stembusgangen bracht in de KVP een anti-PvdA-houding teweeg, terwijl in de PvdA de oppositie tegen de deelname aan het ‘rechtse’ kabinet groeide. Vooral de radicale vleugel in deze partij (die korte tijd later als de vernieuwingsbeweging Nieuw Links zou presenteren) zette zich af tegen samenwerking met de ‘roomsen’. Jan Nagel, een van de kopstukken van Nieuw Links, verweet de leidende figuren in de PvdA dat ze ‘regenten’ waren.
Met kunst- en vliegwerk slaagde het kabinet erin het toch over de begroting voor komend jaar eens te worden. Daarin werd enigszins gesnoeid in de geplande uitgaven. Niettemin bestond voor ruim 2 miljard gulden geen harde dekking, voor die tijd erg veel geld.
Het was gezien de ruziesfeer dan ook niet echt verwonderlijk dat tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer, op 13 en 14 oktober, het kabinet-Cals ten val kwam. Over deze gebeurtenis (‘de Nacht van Schmelzer’) heeft altijd een schaduw van verraad gehangen. Het komt maar heel zelden voor dat in Nederland een regering onoverkomelijke moeite heeft met een motie van de leider van een van de coalitiegenoten, in dit geval Norbert Schmelzer van de KVP. Maar dat gebeurde nu. Schmelzer had in zijn motie het kabinet alleen opgeroepen de uitgaven voor het jaar erop beter te dekken. Hij had zelfs bezworen dat zijn voorstel niet gezien mocht worden als een motie van wantrouwen. Toch restte premier Cals en zijn ‘sterke mannen’ niks anders dan het als zodanig op te vatten.
Overduidelijke signalen
Niemand kan bewijzen dat dit kabinet niet ten onder zou zijn gegaan als er vooraf geen overduidelijke signalen waren geweest dat de twee belangrijkste coalitiepartners elkaar zat waren. Niettemin zou de Nacht van Schmelzer weleens heel anders hebben kunnen aflopen als de uitkomst van de voorafgaande lokale verkiezingen gunstiger was geweest voor KVP en PvdA. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor Statenverkiezingen in het algemeen. Zij kunnen de boel opvrolijken, maar ook verpesten.