Zuid-Tirol is niet Italië!

Een honderd jaar oud Europees grensgeval – Thomas von der Dunk
10 minuten leestijd
Bord dat in 2009 bij de Brennerpas is geplaatst (CC BY-SA 3.0 - wiki - Llorenzi)
Bord dat in 2009 bij de Brennerpas is geplaatst (CC BY-SA 3.0 - wiki - Llorenzi)

Een Europees grensgeval

‘Zij hangen de was op het balkon, wij zetten daar geraniums neer.’ Aldus, in het kader van een sociologisch opinieonderzoek, twee decennia geleden het antwoord van een Duitstalige inwoner van Zuid-Tirol op de vraag, waarin hij en de zijnen nu eigenlijk van hun Italiaanstalige buren verschilden.

In dit cliché komt een door de eersten nog steeds diepgevoeld mentaal onderscheid tot uitdrukking, een onderscheid tussen henzelf als oorspronkelijke bewoners van de streek, die zich ergens nog steeds Oostenrijkers voelen, en (de nakomelingen van) de migranten, die zich hier in de loop van de twintigste eeuw – sinds Zuid-Tirol na de Eerste Wereldoorlog aan Italië werd toegewezen – vanuit de rest van Italië gevestigd hebben. Alt-Italiener, zoals ze in het hoge noorden, dat er dus pas in 1919 – een halve eeuw na de eigenlijke voltooiing van de Italiaanse eenheid met de inname van Rome in 1870 – is bijgekomen, ook wel worden betiteld. De boodschap: wij Zuid-Tirolers zijn geen Italianen, wij zijn en blijven wezenlijk anders.

Wijngaarden in Zuid-Tirol (CC BY-SA 3.0 - wiki - Christian Rottensteiner)
Wijngaarden in Zuid-Tirol (CC BY-SA 3.0 – wiki – Christian Rottensteiner)

Italië?

‘Südtirol ist nicht Italien!’ Nog vandaag kun je ginds af en toe die leuze, hooguit sterk door de zuidelijke zon verbleekt, op huizen of spandoeken geschilderd aantreffen. En inderdaad: wie over de Brennerpas of de Reschenpas vanuit Oostenrijk het grondgebied van de staat Italië binnenrijdt, merkt, afgezien van de vanaf daar tweetalige bewegwijzering en andersoortige openbare opschriften – boven in het Duits, onder in het Italiaans – eigenlijk amper verschil. De huizen, de boerderijen, de kerktorens: ze zien er in de eerste dorpjes aan de Italiaanse zijde van de staatsgrens precies zo uit als aan de Oostenrijkse. Het oogt allemaal even Tirools als in het noorden. Zuid-Tirol lijkt in vrijwel niets te verschillen van het Oostenrijkse bondsland Tirol – Noord-Tirol in de woorden van regionaal-patriottische puristen – en dat hij nu ‘in Italië’ is, dringt vanwege de ongewijzigde omgeving niet direct tot de reiziger door. De exacte getalsmatige verhouding tussen de balkons met geraniums en de balkons met wasgoed verdient er beslist nog nadere sociologische bestudering, maar dat het straatbeeld in deze dorpjes sterk verschilt van dat in die aan het ‘echt’ in Italië gelegen Gardameer is evident.

Wo der Norden dem Süden begegnet, - Fritz Dörrenhaus (ZVAB)
Wo der Norden dem Süden begegnet, – Fritz Dörrenhaus (ZVAB)
Wo der Norden dem Süden begegnet, aldus de titel van het boekje waarin de Keulse geograaf Fritz Dörrenhaus in 1959 het karakter en aanzien van Zuid-Tirol schetste, dat voor hem onbetwistbaar tot ‘het noorden’ behoorde. Het zuiden begon, ongeacht de Oostenrijks-Italiaanse staatsgrens die iets anders suggereert, voor hem pas daarna. Ofschoon het er voor de paar steden die Zuid-Tirol telt als gevolg van het daar inmiddels hoge Italiaanse bevolkingsaandeel gedifferentieerder uitziet, houdt het ‘Oostenrijkse’ karakter van de omgeving voor eenieder die over de Brenner naar het zuiden rijdt vanaf die staatsgrens inderdaad nog meer dan honderd kilometer aan

Pas achter het stadje Salurn/Salorno, daar waar het dal van de Etsch/ Adige waardoor de hoofdweg richting Trente en Verona voert zich eventjes fors vernauwt, krijgen zowel de inrichting van het landschap als de ordening van de nederzettingen plotseling een ander karakter. Het is dezelfde abrupte overgang als waarop ik in 1995 in Slovenië was gestuit, waar de Oostenrijks aandoende bebouwing in het binnenland eveneens halverwege een dal letterlijk van het ene op het andere dorp voor de Italiaanse wijkt. Daar gold wat ook voor de overgang van ZuidTirol naar het Trentino geldt. De hoge puntige gotische kerktorenspitsen, die tot dan toe meestal het dorpssilhouet domineren, maken plaats voor met koepeltjes afgedekte barokke campaniles. Ook de huizen zien er op slag anders uit, blokachtig van vorm, gekenmerkt door gladde wanden zonder erkers of topgevels, met ‘zuidelijke’ platte daken in plaats van ‘noordelijke’ schuine, met andere luiken en vooral héél andere balkons. Daar eindigt Zuid-Tirol en begint, in de ogen van de Zuid-Tirolers, Italië. Het feit dat Zuid-Tirol sinds 1972 een autonome provincie met vergaande bevoegdheden is, vormt van dit culturele verschil de staatkundige vertaling.

Dörrenhaus voegde aan die karakteristieke bouwkundige verschillen nog een heel rijtje andere toe. En ofschoon in de halve eeuw die sinds de verschijning van zijn boekje verstreken is, door de internationalisering van bepaalde bouwkundige gebruiken de uiterlijke regionale verschillen gaandeweg aan dominantie hebben ingeboet, valt voor wie de moderne stads- en dorpsuitbreidingen wegdenkt, nog veel daarvan terug te vinden. Dat begint, buiten de bebouwde kom, al met de vegetatie: tegenover het schaduwrijke, ondoordringbare woud van dicht opeengeplaatste hoge naaldbomen die in de Oostenrijkse Alpen ver de berghellingen opklimmen staan de als gevolg van menselijk ingrijpen schaduwarme kale bergen van de Italiaanse, die voor een veel groter deel niet door hoge bomen, maar slechts door halfhoog struikgewas zijn bedekt. En dat eindigt dan letterlijk met het klimaat: wat de verdeling van de neerslag over de seizoenen betreft, behoort Zuid-Tirol tot Midden-Europa (met de meeste regen in de zomer), en heeft reeds het direct verder zuidwaarts volgende Trentino meer een mediterraan klimaat, met juist zeer droge zomers, en de regen in twee seizoenspieken, in het voorjaar en de herfst.

De landbouw in Zuid-Tirol kenmerkt zich, zoals elders in het Duitse taalgebied, sterk door een monocultuur, met perceelsgewijs een duidelijke scheiding tussen de diverse aanplant, tussen grasweides, graanakkers, wijngaarden en fruitbomen; het Trentino toont al veel meer de Italiaanse mengcultuur, met druiven, citrusvruchten en olijven door elkaar, en kruidenrijk laag gewas voor de huisdieren ertussenin. Zelfs de soms eeuwenoude bruggen over bergbeken zijn van een verschillend type: in de Duitstalige Alpen meestal recht en van hout, terwijl in de Italiaanse – en hetzelfde geldt voor het Italiaanstalige Zwitserse kanton Ticino – daarentegen stenen boogbruggetjes gangbaar zijn.

Minder collectivistisch

De dorpskernen bestaan in Italië vanouds uit een knusse compacte klont van vrij kleine, hoge, dicht opeengeplaatste huizen zonder tuinen aan een wirwar van nauwe, bijna steegachtige en vaak na enkele dicht op elkaar volgende scherpe hoeken eensklaps doodlopende straatjes. De dorpen zijn in bouwkundig opzicht eigenlijk geen dorpen, maar meer een soort ministadjes, wat ze op afstand zo fotogeniek maakt. Daar komt natuurlijk, bij ontstentenis van tuinen, ook al die was op de balkons vandaan. In Zuid-Tirol is, net als in Oostenrijk, het uiterlijke verschil tussen stad en dorp veel groter; ook in het oude dorpscentrum zijn daar de straten breder en de huizen veelal vrijstaand. Het gaat bovendien om open nederzettingen zonder duidelijke begrenzing, waarvoor het begrip Streusiedlung is gemunt. Die laat zich minder makkelijk van afstand in één sprekende foto vatten. De landelijke bevolking klontert in Zuid-Tirol veel minder collectivistisch samen, maar gedraagt zich in bouwkundig opzicht juist individualistisch. De boerderijen, hier huizen van een aanmerkelijk groter formaat, breder en naar verhouding minder hoog, staan er losjes bijeen, en deels zelfs geïsoleerd of in kleine groepjes ver buiten het dorp te midden van de eigen weides of landerijen. In de Italiaanse Alpen treft men zulke losse boerderijen vanouds veel minder aan: de dorpen bevinden zich in een verder nagenoeg onbebouwd landschap.

De sociologische achtergrond daarvan: grootgrondbezit was er veel wijder verspreid, de Italiaanse dorpelingen waren vanouds vaak als pachters en landarbeiders op andermans grond werkzaam, of hooguit kleine keuterboeren; hun binding met die grond was daarmee automatisch geringer, want hun werk onzekerder, en dus was er minder reden om zich direct op de werkplek te vestigen. In Zuid-Tirol gaat het om veel welvarender boeren die zelf eigenaar van de door hen bewerkte landerijen zijn, en dus wonen ze er middenin. Dat laatste aspect speelt een belangrijke rol in het zelfbeeld van Zuid-Tirol, zoals dat eigenlijk voor heel Tirol geldt: dat van een natie van zelfbewuste vrije boeren. Dat heeft in het verleden in geval van de bemoeienis van buitenstaanders tot de nodige koppigheid en onverzettelijkheid geleid, die beslist niet alleen de Italiaanse overheid die sinds de Vrede van Saint-Germain van 1919 vanuit het verre Rome de scepter over het gebied zwaait, regelmatig onaangenaam heeft verrast. Al Napoleon had daarmee te stellen.

Die Vrede van Saint-Germain, die na de Eerste Wereldoorlog de winnaar Italië territoriaal beloonde ten koste van verliezer Oostenrijk, heeft met de verschuiving van de staatsgrens van het noordpuntje van het Gardameer naar de Brenner in deze contreien eigenlijk pas het soort probleem gecreëerd waarvan Europa er elders vanouds al zo vele telt. We hebben er te maken met een duidelijk afgebakende etnische en linguïstische bevolkingsgroep, die tegen haar zin terecht is gekomen binnen de staatsgrenzen van een ander land, waar zij vervolgens slechts een kleine minderheid vormt die zich – ofwel officieel via politieke maatregelen, dan wel officieus door sociaaleconomische ontwikkelingen die met immigratie uit de rest van dat land gepaard gaan – aan grote assimilatiedruk blootgesteld ziet en zich daartegen verzet. Meestal puur verbaal, maar soms ook met geweld.

Tijdens de 'Feuernacht' omgelegde hoogspanningsmast (Publiek Domein - wiki)
Tijdens de ‘Feuernacht’ omgelegde hoogspanningsmast (Publiek Domein – wiki)

Aan Zuid-Tirol is dat laatste in het verleden evenmin voorbijgegaan. De ontevredenheid met de behandeling die de oorspronkelijke Duitstalige bevolking van de zijde van de Italiaanse autoriteiten ervoer, met name wat het behoud van eigen taal en cultuur betrof, heeft in de jaren vijftig tot een vorm van radicalisering geleid die zich uiteindelijk zelfs in een reeks van bomaanslagen vertaalde, met de fameuze Feuernacht van 11 juni 1961, waarbij in één klap drie dozijn hoogspanningsmasten werden omgelegd, als mediagenieke climax. Daarbij zijn in later jaren ook de nodige dodelijke slachtoffers gevallen, meer dan dertig in totaal.

Europese problematiek

Een typisch Europees probleem: in Zuid-Tirol mag het conflict dan na driekwart eeuw, met een officiële gezamenlijke verklaring – een Streitbeilegungserklärung ten overstaan van de Verenigde Naties – van de regeringen in Rome en Wenen in 1992, eindelijk formeel zijn bijgelegd, voor andere Europese staten geldt dat zeker nog niet. Medio 2018 mag het risico op Schots separatisme misschien – tijdelijk – bezworen lijken, en het Noord-Ierse conflict enigszins zijn afgekoeld, in Spanje dreigde (dreigt?) de tegenstelling tussen Barcelona en Madrid, tussen Catalanen en Castilianen, de laatste maanden juist steeds verder te escaleren. In de eerste stad is afgelopen oktober al even de onafhankelijkheid uitgeroepen: de bevolking is tot op het bot verdeeld, en de kampen van unionisten en separatisten – als nationalisten vallen ze beide te betitelen, alleen met een ander oriëntatiepunt – houden elkaar blijkens de laatste twee verkiezingen grofweg in evenwicht. Het gunnen van grotere autonomie heeft hier – anders dan in het geval van Zuid-Tirol als de positieve uitkomst ervan ingeboekt mag worden – niet tot geleidelijke vermindering, maar uiteindelijk juist tot verdere versterking van het verlangen naar afscheiding geleid. Voor Baskenland – met Noord-Ierland de afgelopen decennia ook een bron van veel etnisch bommengeweld – is nog evenmin een oplossing gevonden die alle partijen echt ten diepste bevredigt, en zij valt vermoedelijk ook zeer moeilijk te vinden.

En wat ten slotte te denken van België, waar zo’n beetje alleen nog het koningshuis en de onenigheid over het toekomstige lot van de permanente conflicthaard Brussel tussen Vlamingen en Walen een uiteenvallen in twee helften langs de taalgrens verhindert? De staatkundige structuur die de boel bij elkaar moet houden – met liefst zeven regeringen, waarvan de deels territoriaal, deels inhoudelijk bepaalde werkterreinen elkaar onvermijdelijk overlappen – is dermate complex, dat zij ook voor de Belgen zélf bijna onbegrijpelijk en onhanteerbaar, en in ieder geval bijzonder kostbaar is geworden.

‘Wij waren hier eerst – dus pas U eens aan’: dat is de bijna natuurlijke reactie van elke bevolkingsgroep die al generaties lang ergens leeft, en plotseling met een groot aantal migranten van buitenaf wordt geconfronteerd.

Het is het soort Europese problematiek waarmee men in Nederland betrekkelijk weinig affiniteit heeft, omdat Nederland zelf al heel lang heel gelukkig is met de eigen grenzen, die sinds de Belgische afscheiding bijna twee eeuwen geleden dan ook nog slechts zeer minieme wijzigingen hebben ondergaan. De taalkundige problematiek, die zowel in België als in Zuid-Tirol de verhoudingen al zolang (heeft) verziekt, is ons vreemd. Wij kennen, in samenhang daarmee, geen separatisme en geen irredentisme van enig belang, en kunnen ons daardoor moeilijker een voorstelling van de spanningen maken waartoe het samenleven van twee taalgroepen voortdurend dreigt te leiden. Eens te meer gezien onze eigen nonchalante omgang met het Nederlands, dat in brede kring immers voor het Engels wordt ingeruild, uit gemakzucht of gewinzucht, of gewoon omdat dat de spreker (tenminste in eigen ogen) meer ‘internationale status’ verschaft.

In Nederland geen separatisme van enige betekenis: de Friezen zijn al zielstevreden nu ze eindelijk bordjes met ‘Ljouwert’ op de poorten van hun provinciehoofdstad mogen schroeven. En ook geen irredentisme van betekenis: de Groot-Dietse beweging, die Nederland met Vlaanderen (of met heel België) wil verenigen, en tijdens het interbellum nog een zekere attractiviteit bezat, is benoorden Roosendaal politiek zo dood als een pier. Annexionisme is ons vreemd: wij veroveren vanouds ons land op de zee en niet op de buren. De laatste pogingen in de tweede categorie, de oorlogsbuit van Willem Drees uit 1949 – Elten en Tudderen – als bescheiden genoegdoening voor ’40-’45, hebben we na veertien jaar weer ijlings aan de Bondsrepubliek teruggegeven, omdat een en ander de goede nabuurschap te zeer dreigde te belasten en van die Duitse boeren toch geen Hollandse kooplui te maken viel.

‘Wij waren hier eerst’

Zuid-Tirol is geen Italië - Thomas von der Dunk
Zuid-Tirol is geen Italië – Thomas von der Dunk
Voorbij Zundert en Zevenaar steekt de wereld echter vaak anders in elkaar, en zitten binnen één staatsverband bepaalde etnische minderheden en meerderheden de ander voortdurend dwars. Twee wijdverbreide botsende sentimenten zorgen dan voor niet-aflatende wrijving, in Zuid-Tirol zo goed als in veel andere ‘betwiste’ gebieden: het sentiment van ‘wij waren hier eerst’ van het ene kamp tegenover het sentiment van ‘maar dit is ook míjn land’ van het andere. ‘Wij waren hier eerst – dus pas U eens aan’: dat is de bijna natuurlijke reactie van elke bevolkingsgroep die al generaties lang ergens leeft, en plotseling met een groot aantal migranten van buitenaf (ook al zijn het in strikt staatkundige zin binnenlandse) wordt geconfronteerd. Zeker als die een andere taal spreken en zij het, omdat het daarbij de officiële meerderheidstaal van het desbetreffende land betreft, vanzelfsprekend vinden die ook in hun nieuwe woonplaats te blijven bezigen. ‘Pas U eens aan’ als boodschap aan deze nieuwkomers betekent dan meestal op de eerste plaats, omdat dat het helderste criterium voor zulke aanpassing vormt: leer eerst eens ónze taal.

Fragment uit het boek Zuid-Tirol is niet Italië! (Vantilt) waarin historicus Thomas von der Dunk de geschiedenis van Tirol en dan vooral Zuid-Tirol onder de loep neemt. De auteur kijkt in zijn boek ook verder dan Tirol. Op verschillende plekken in Europa is ook vandaag immers nog de roep om (meer) autonomie te horen.

Boek: Zuid-Tirol is geen Italië – Een honderd jaar oud Europees grensgeval

Thomas von der Dunk (1961) is cultuurhistoricus, publicist en politiek commentator.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×