Na wat losse baantjes te hebben gehad wilde de negenjarige Francisco Largo Caballero (1869-1946) een echt vak leren. ‘Wil je stukadoor worden?’, vroeg de eigenaar van een werkplaats waar Francisco aanklopte. Hoewel de jongen geen flauw idee had van wat een stukadoor was – een nieuw beroep in die tijd – zei hij ja en haastte zich naar huis om het nieuws aan zijn moeder te vertellen, die ook nog nooit van dit beroep had gehoord. ‘Paco de stukadoor’, zo werd hij genoemd, een naam die hij zijn hele leven zou behouden.
Francisco Largo Caballero werd geboren in Madrid op 15 oktober 1869, het jaar dat er een ernstige tyfusepidemie heerste in de hoofdstad die ook al te lijden had van een hoge werkloosheid ten gevolge van de drie jaar eerder begonnen economische crisis. Deze crisis was een van de oorzaken van de Glorieuze Revolutie in 1868, die koningin Isabella II tot aftreden dwong en haar in ballingschap dreef. Ook was het de tijd dat het Marxistische gedachtegoed zich verspreidde in Spanje en arbeiders zich aarzelend begonnen te organiseren. Kortom, Francisco Largo Caballero zag het levenslicht in een voor Spanje moeilijke periode die niettemin voor velen hoop op verandering bracht.
Vier jaar na de geboorte van Francisco strandde het huwelijk van zijn ouders en vertrok zijn moeder met hem naar Granada, waar zij bescheiden inkomsten verwierf als werkster in een pension naast het Alhambra. Hoelang zij daar hebben gewoond is onduidelijk, maar Francisco is er wel voor het eerst naar school gegaan. Na enkele jaren keerden zij terug naar de hoofdstad, terug naar de straat waar zij eerder hadden gewoond in de wijk Chamberí. Enige tijd zat Francisco op een buurtschool, maar nadat zijn moeder hem op zevenjarige leeftijd ervan afhaalde, heeft hij nooit meer lessen gevolgd. Kennis verwierf hij op straat, op zijn werk en tijdens zijn verblijf in de gevangenis, waarin hij gedurende zijn carrière als politicus en vakbondsman vele keren belandde. Op zestienjarige leeftijd was hij volleerd vakman en verdiende hij drie à vier peseta’s per dag. Een dag die ’s morgens om zes uur begon en eindigde met het vallen van de avond, slechts onderbroken door een half uur pauze. Geen uur zoals bij de metselaars, want stucwerk kan uitdrogen. Hoewel Francisco trots was op zijn vak, had het als nadeel dat gedurende de herfst en de winter de bouw vaak stil lag en er dus geen werk voor hem was. Dat probeerde hij te compenseren door zijn moeder te helpen groenten te verkopen op de markt. Later kon hij aan de slag voor de gemeente en werd hij tewerkgesteld bij wegenonderhoud en herbebossing.
Eerste schreden binnen de arbeidersbeweging
In 1879 richtte een aantal Madrileense arbeiders de Partido Socialista Obrero Español (PSOE) op. Negen jaar later volgde de vakorganisatie Unión General de Trabajadores (UGT). Deze ontwikkelingen gingen voorbij aan de jonge Largo Caballero. Hij werd echter gegrepen door de woorden van Pablo Iglesias, ‘El Abuelo’ (grootvader), de leider van de PSOE en UGT, tijdens de eerste viering van de dag van de arbeid in 1890. Daags na de 1 meiviering meldde Largo Caballero zich bij ‘El Trabajo’ de bond van metselaars. Later richtten de stukadoors een eigen bond op die aansloot bij de UGT. Zijn rol als lid van de vakbond nam hij serieus en van begin af aan werkte Francisco aan zijn intellectuele vorming. Alles wat de kleine bibliotheek van de organisatie rijk was verslond hij, waarna de juridische literatuur van de culturele sociëteit van Madrid aan de beurt kwam. Zo verdiepte hij zich in de cultuur van de bourgeoisie. Pablo Iglesias, twintig jaar ouder en net als hij afkomstig uit een eenvoudig gezin, gedreven en intelligent, was zijn grote voorbeeld. Largo Caballero bestudeerde Marx en omarmde het socialisme, dat hem niet alleen de handvatten gaf om het kapitalisme te bestrijden, maar ook een ethische opdracht: anderen ten dienste zijn en de meest achtergestelden sociaal en moreel verheffen.
In 1899 al was Largo een man van aanzien binnen de socialistische arbeidsbeweging. Na het besluit om het hoofdkwartier van de vakorganisatie van Barcelona naar Madrid te verhuizen – in Catalonië werd de UGT overvleugeld door de anarchosyndicalisten – kreeg hij de functie van vicepenningmeester en de PSOE benoemde hem tot lid van het nationaal comité.
Na de voor Spanje rampzalig verlopen koloniale oorlog tegen de Verenigde Staten in 1898, waarbij Cuba en de Filipijnen verloren gingen, zette de regering voorzichtige stappen op het pad van herstel. Invoering van wetten op kinderarbeid en bedrijfsveiligheid en de oprichting van het Instituut voor Sociale Hervormingen getuigen daarvan. In 1904 werd Largo Caballero benoemd tot lid van dit instituut en het jaar daarop volgde zijn politieke doorbraak toen hij een zetel bemachtigde in de gemeenteraad. Hij onderscheidde zich vooral door het bestrijden van corruptie bij aanbesteding van openbare werken, een terrein waarop hij zich een autoriteit mocht noemen. Binnen de PSOE deed hij van zich spreken door voor te stellen dat de partij zich formeel antiklerikaal zou verklaren, een voorstel dat het niet haalde mede door tegenstand van zijn leermeester Pablo Iglesias.
In 1909 werd het Spaanse leger verpletterd in Marokko, wat de regering ertoe bracht op grote schaal reservisten te mobiliseren. Dat veroorzaakte een enorme opstand in Barcelona die zonder mededogen werd neergeslagen en honderden het leven kostte. Dit drama is de geschiedenis ingegaan als de Tragische Week. Beschuldigd van aanstichting van de opstand werden kopstukken van de UGT en PSOE gevangen genomen, waaronder Pablo Iglesias en Largo Caballero. De gedetineerden kregen een gevangenisstraf opgelegd van zes jaar. Maar direct erna volgde vrijspraak. Het illustreert de ambivalentie van het regime of misschien hadden Iglesias en Largo gewoon geluk.
Rond die tijd overleden Largo’s moeder en zijn eerste vrouw Isabel Álvarez. Hij hertrouwde met Concha Calvo. Over zijn persoonlijk leven is overigens heel weinig bekend. Wel schrijft hij in zijn memoires dat negen van zijn veertien kinderen voortijdig kwamen te overlijden.
Largo Caballero stond bekend als bekwaam bemiddelaar bij stakingen. Toen hij een bezoek bracht aan stakende spoorwegarbeiders in Barcelona, werd hij gevangen genomen maar enkele dagen later ontboden door de nationale regering om als lid van het Instituut voor Sociale Hervorming te bemiddelen in Madrid waar ook een treinstaking was uitgebroken. Doorslaggevend voor zijn succes als bemiddelaar was het morele gezag dat hij genoot onder leden van de vakbeweging, dat hij te danken had aan zijn eenvoudige achtergrond als stukadoor en zijn compassie met zijn collega-arbeiders. Het vermogen om bruggen te slaan kwam hem ook van pas nadat de anarchisten in 1911 hun eigen vakbond hadden opgericht: de Confederación Nacional del Trabajo (CNT), met wie de socialisten voortdurend van mening verschilden over de te voeren strategie. Largo Caballero had overigens niet veel op met de anarchisten, hun neiging tot vegetarisme en in zijn ogen bijna kinderlijke fascinatie met geweld verbaasden hem hogelijk. Waar hij ook moeite mee had waren de intellectuelen die bezit namen van hoge posten binnen UGT en PSOE zoals de hoogleraar logica Julián Besteiro die in 1914 lid werd van het bestuur van de UGT. ‘Met intellectuelen kom je nergens’, zo meende hij. Voor het eerst dook rond die tijd de term caballerismo op als aanduiding van het gedachtegoed van Largo Caballero, waarin het langs pragmatisch weg proberen de situatie van het proletariaat te verbeteren centraal stond.
De staking van 1917 en de afscheiding van de communisten
Spanje was neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog. Enerzijds had het economische voordelen om als leverancier te kunnen optreden voor de door de combattanten gevraagde goederen, maar anderzijds bracht het tegenspoed vanwege de binnenlandse inflatie die deze transacties veroorzaakten. Daartegen kwamen de socialisten in opstand door samen met de anarchisten een algemene staking uit te roepen. Deze eindigde in een complete mislukking en de stakingsleiders, waaronder Besteiro en Largo Caballero, werden veroordeeld tot levenslange detentie, een buitensporige straf, die tot een protestmars leidde in Madrid van tienduizenden, waaronder Pablo Iglesias, Miguel de Unamuno en Alejandro Lerroux. Het feit dat de veroordeelden op dat moment werden verkozen als afgevaardigden in de gemeenteraad van de hoofdstad droeg ertoe bij dat het protest tegen hun strafoplegging toenam. Begin 1918 werden de Cortes ontbonden en bij de algemene verkiezingen wisten de gedetineerde stakingsleiders een zetel in het parlement te veroveren. De nieuwe Cortes besloten de gevangenen amnestie te verlenen, zodat de staking toch met enig succes kon worden afgerond.
Als parlementariër had Largo Caballero het niet gemakkelijk. Hij was geen begenadigd spreker en het verzet tegen zijn socialistische stokpaardjes was groot. Internationale ervaring deed hij op tijdens zijn bezoek aan bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie van de Volkenbond in Washington en van de International Federation of Trade Unions, dat zijn hoofdkwartier had in Amsterdam. Deze organisaties waren opponenten van de door de bolsjewieken gedomineerde Derde Internationale (Komintern). In eerste instantie voelde de PSOE zich aangetrokken tot de Komintern, maar mede onder invloed van Largo Caballero die weinig ophad met de dogmatische bolsjewieken, kozen de Spaanse socialisten er uiteindelijk voor om zich niet bij de Derde Internationale aan te sluiten. Dat leidde tot afsplitsing van een aanzienlijk aantal leden die de Partido Comunista Obrero Español oprichtten. Deze partij fuseerde in 1921 met de eerder ontstane Partido Comunista Español – een initiatief van jonge socialisten – tot de nu nog bestaande Partido Comunista de España (PCE). Net als de PSOE koos de de UGT voor een gematigde koers en vermeed affiliatie bij communisten.
De dictatuur van Miguel Primo de Rivera
De staatsgreep die Miguel Primo de Rivera pleegde in 1923 had niet alleen de volledige steun van koning Alfons XIII, maar kon ook rekenen op instemming van de bezittende klasse die vreesde voor een linkse opstand. De dictator beloofde in ruil voor de inperking van enkele burgerrechten te starten met een politiek van economisch en sociaal herstel die tot uiting kwam in een spectaculaire toename van de overheidsbudgetten voor sociale woningbouw, openbare werken en onderwijs. Ook stonden hervormingen van de arbeidsverhoudingen op het programma. In de hoop dat deze plannen de klassenstrijd zouden smoren, deed Primo de Rivera een beroep op de UGT om medewerking te verlenen. Deze steun kreeg hij van de pragmatisch ingestelde Largo Caballero die in 1924 aantrad als lid van de Consejo de Estado (vergelijkbaar met onze Raad van State). Bij zijn officiële benoeming rezen er problemen rond de protocollair voorgeschreven kleding: gala-uniform of rok en rond de eedaflegging. Stukadoorskledij werd glimlachend toegestaan, maar het weigeren om trouw te zweren aan de koning ondervond weerstand. Uiteindelijk legde hij een gelofte af. Binnen de PSOE groeide het verzet tegen de koers van de UGT onder aanvoering van Indalecio Prieto die niets moest hebben van deze collaboratie met de dictatuur. Hij was een principieel en vurig voorstander van de democratie, terwijl Largo met elke staatsvorm genoegen nam zolang hij maar de kans kreeg om de positie van de arbeiders te verbeteren. Vanaf dat moment scheidden de wegen van deze socialistische voormannen.
In december 1925 overleed Pablo Iglesias op vijfenzeventigjarige leeftijd en omdat hij leider was van zowel de PSOE als de UGT ontstond er in beide organisaties een strijd om de opvolging die leidde tot de benoeming van Besteiro op de hoogste posten. Largo Caballero, die al vanaf 1918 secretaris-generaal was van de UGT, behield deze functie en werd tevens vicevoorzitter van de PSOE. Gelukkig konden beiden zich vinden in de tijdens de dictatuur uitgestippelde koers. Naarmate de tijd verstreek bleek de politiek van Primo de Rivera weinig effectief, vooral omdat hij niet in staat bleek de economie op orde te krijgen en de nodige financiën te genereren voor zijn ambitieuze programma’s. Daar kwam de crisis van 1929 nog bij en iedereen die de dictator in eerste instantie had gesteund kreeg er zo langzamerhand genoeg van. Bij de socialisten ging het roer om en niet slechts vanwege de door Prieto uitgeoefende druk. Ook de caballeristas waren van mening dat de traditionele doelstellingen van de arbeidersbeweging nu wellicht beter realiseerbaar zouden zijn onder het regime van een republiek dan onder een dictatuur of monarchie en trokken hun steun aan de dictator in. Primo de Rivera verdween van het toneel.
Minister van Arbeid
Koning Alfons XIII liet na het vertrek van Primo de Rivera in 1930 een kabinet formeren dat de burgerrechten weer herstelde, maar in feite was de monarchie ten dode opgeschreven. Een aantal voormannen van republikeinse partijen, waaronder Niceto Alcalá Zamora, Manuel Azaña, Miguel Maura en Alejandro Lerroux, sloot in september 1930 het zogeheten pact van San Sebastián. Zij waren het over veel zaken oneens, maar dat er een poging gewaagd moest worden om via een opstand een eind te maken aan de monarchie, stond voor iedereen vast. Aan dit revolutionair comité nam ook Indalecio Prieto deel, zij het op persoonlijke titel, zijn partij, de PSOE, zag niets in samenwerking met de burgerlijke partijen. Er werd stevige druk uitgeoefend op de socialisten en nadat de socialisten drie ministersposten was toegezegd in de te formeren voorlopige regering draaide in eerste instantie Largo Caballero – de gedoodverfde minister van Arbeid – bij, waarna de partij omging en zich aansloot bij het comité. Deze draai van Largo Caballero kan gezien worden als een logisch gevolg van zijn pragmatische instelling, maar het is zeer wel mogelijk dat persoonlijke ambities eveneens een rol hebben gespeeld. De opstand werd een complete mislukking en de aanstichters verdwenen in de gevangenis. Gedurende zijn gevangenschap las Largo Caballero voor het eerst El Capital van Marx en bouwde hij een band op met Alcalá Zamora, de toekomstige president van de republiek.
Intussen trachtte Alfons XIII de situatie te redden door een compromis te sluiten met het revolutionair comité, maar zij gaven de monarch te kennen dat er maar één oplossing was voor het land: het aftreden van de koning. Na een symbolische detentie van zes maanden kwamen het comité op vrije voeten. Op 12 april 1931 vonden gemeenteraadsverkiezingen plaats. Een poging om het democratisch gehalte van de besturen te vergroten, maar tegelijk wezen de uitslagen in een niet mis te verstane richting: in alle grote steden behaalden de anti-monarchisten een enorme overwinning. De koning hield de eer aan zichzelf en verliet het land. Het revolutionair comité nam de macht over en vormde een voorlopige regering waarin, zoals afgesproken, Largo Caballero minister van Arbeid en Sociale Zaken werd.
Hij begon met de uitvaardiging van een aantal decreten – die later moesten worden omgezet in wetten – met betrekking tot de 1e mei als officiële feestdag, de zogenoemde términos municipales, een regeling waarmee plaatselijke grondbezitters gedwongen werden arbeiders uit de gemeente aan te nemen om zo de macht van de caciques te beperken en de achturige werkdag. Later werd daar de belangrijke wet op de Jurados Mixtos aan toegevoegd, die het overleg regelde tussen werkgevers en werknemers in paritair samengestelde commissies onder leiding van een ambtenaar van het ministerie. Zelfs de rechtse pers sprak lovend over de gematigdheid waarmee Largo Caballero opereerde, maar de anarchisten zagen niets in het corporatisme van de nieuwe minister. Hun verzet was zo heftig en gewelddadig dat Largo overwoog af te treden om de druk op het kabinet te doen afnemen, maar na de verkiezingen van juni 1931 kon hij zijn werk voortzetten in een nieuwe regering onder leiding van Manuel Azaña. In het najaar kreeg hij het aan de stok met de Catalanen die – gesterkt door hun anarchistische achterban – het overhevelen van de sociale wetgeving naar hun Autonomia eisten, iets waarvan de minister vond dat dat tot een regelrecht conflict zou leiden tussen UGT en CNT en dus de stabiliteit van het land in gevaar bracht.
De Spaanse Lenin en de opstand van 1934
In de loop van 1932 en 1933 groeide het verzet tegen de regering Azaña. Deels ten gevolge van de wetgeving die Largo Caballero produceerde en waar de anarchisten niets van wilden weten, deels vanwege de antiklerikale houding van de premier, waardoor katholiek rechts in de gordijnen werd gejaagd. De gemoederen liepen hoog op toen in januari 1933 in het dorpje Casas Viejas de anarchistische bewoners een revolutie op kleine schaal ontketenden die door de Guardia Civil met scherp werd beantwoord wat een aantal boeren het leven kostte. Binnen de PSOE nam de druk op de socialistische ministers om af te treden toe en in de zomer van dat jaar begon Largo Caballero tekenen te vertonen van wat zijn ‘Bolsjewistische draai’ wordt genoemd. Alcalá Zamora schreef deze kentering van de persoonlijkheid van Largo toe aan zijn verslechterende gezondheid – hij leed aan arteriosclerose – maar het is aannemelijker dat de socialist tot de conclusie was gekomen dat zijn idealen langs democratische weg niet of niet snel genoeg konden worden gerealiseerd.
In september viel de regering Azaña en in november volgden verkiezingen die uitliepen op een zege voor katholiek-rechts, verenigd in de Confederación Española de Derechas Autónomas (CEDA) onder leiding van José Gil-Robles. Deze partij bleef in eerste instantie buiten het nieuwe minderheidskabinet, evenals de socialisten, die weigerden nog samen te werken met de burgerlijke republikeinse partijen en deelname van de CEDA aan de regering mordicus afwezen. Largo Caballero zag regeringsverantwoordelijkheid voor de CEDA als verraad aan de republiek en werd steeds feller in zijn oproep tot een socialistische greep naar de macht. In de verkiezingscampagne predikte Largo de revolutie en werd hij tijdens bijeenkomsten begroet met de kreet ‘Leve de Spaanse Lenin’. Hij trok steeds feller van leer. In de krant El Socialista van 3 januari 1934 verklaarde hij:
‘Concordia? ¡No! ¡Lucha de classes! ¡Odio a muerte a la burguesía criminal!’ (‘Eendracht? Nee! Klassenstrijd! Ik koester een dodelijk haat jegens de criminele bourgeoisie!’)
Binnen de socialistische beweging nam de invloed van de caballeristas toe en als hoofd van de Alianza Obrero, een alliantie van UGT en PSOE, dwong Largo de socialisten steeds verder op het pad van de revolutie. In oktober was het zover. Toen president Alcalá Zamora akkoord ging met deelname aan het kabinet van een aantal CEDA-ministers brak de linkse opstand uit. Tot grote teleurstelling van Largo, die zich op dat moment in Madrid bevond, kwamen de linkse milities daar nauwelijks of niet in actie en ging de opstand uit als een nachtkaars. De Spaanse Lenin trachtte zich thuis schuil te houden, maar werd – naar zeggen van een politiechef – in zijn slaapkamer in ondergoed gearresteerd. Alleen in Asturië heerste korte tijd de dictatuur van het proletariaat, waaraan onder leiding van generaal Franco een eind werd gemaakt.
Gevangene en premier
De dertien maanden die Largo Caballero in een cel verbleef waren voor hem de zwaarste tot dan toe. Hij voelde zich eenzaam, de detentie van zijn zoon Paco en de dood van zijn tweede vrouw Concha Calvo dompelde hem in verdriet. In november 1935 kwam zijn zaak voor de rechter. Er werd een gevangenisstraf van dertig jaar geëist, maar Largo, die altijd had volgehouden niets met de opstand te maken hebben gehad, werd bij gebrek aan bewijs vrijgesproken. Nadat Largo Caballero de gevangenis verlaten had, legde hij zijn functie als voorzitter van de PSOE neer en nam Prieto de leiding over, maar de tweedracht in de partij bleef bestaan. De gematigde prietistas versus de revolutionaire caballeristas. Op initiatief van Manuel Azaña, die inmiddels een nieuwe partij had opgericht: Izquierda Republicana (IR), ontstond in februari 1936 het volksfront van alle linkse stromingen met uitzondering van de anarchisten. Largo Caballero gaf zijn steun aan het Volksfront niet eerder dan dat op zijn eis tot toelating van de communisten – iets wat Azaña en Prieto zeker niet beoogd hadden – was ingegaan. Op dat moment werden de communisten, die vanuit Moskou de instructie gekregen hadden revolutionair gas terug te nemen, links gepasseerd door Largo Caballero die niets anders wilde dan dat zijn partij alle macht naar zich toetrok. Het Volksfront won de verkiezingen en Largo Caballero kwam wederom als afgevaardigde van Madrid in de Cortes.
In april werd president Alcalá Zamora afgezet en vervangen door Azaña, die destijds getracht heeft Prieto zover te krijgen om premier te worden van een door hem samen te stellen kabinet waaraan ook de socialisten zouden deelnemen. Prieto, in de wetenschap dat de caballeristas hem zouden dwarsbomen met een grote kans op het uiteenvallen van de PSOE, is op die uitnodiging van de nieuwe president niet ingegaan. Azaña benoemde zijn partijgenoot, Casares Quiroga tot premier die met zijn vooral uit leden van de IR samengesteld kabinet niet opgewassen bleek tegen de toenemende sociale onrust en het geweld op straat. Door Prieto de voet dwars te zetten, wellicht de enige die toen nog bij machte was om de opstand der militairen te keren, heeft Largo Caballero de laatste kans ter voorkoming van de Burgeroorlog getorpedeerd. Maar net als anderen was hij ervan overtuigd dat de opstand snel zou worden neergeslagen, een vergissing die duur betaald zou worden.
Na het uitbreken van de Burgeroorlog werd in de republikeinse zone opnieuw een kabinet geformeerd. Largo Caballero werd door vrijwel iedereen gezien als de enige die een regering tot stand zou kunnen brengen van linkse signatuur en hoewel Azaña er weinig voor voelde, kwam hij er niet onderuit de Spaanse Lenin te benoemen tot formateur.
Largo stelde een kabinet samen – het zogenoemde Gobierno de la Victoria – van socialisten, links-republikeinen en communisten en zadelde zichzelf op met een herculestaak door naast het premierschap ook het ministerie van Oorlog op zijn schouders te nemen. Natuurlijk slorpten de Burgeroorlog en de opbouw van het leger al zijn energie op. Tegen het eind van 1936 traden ook de anarchisten van het CNT toe tot het kabinet. Begin november, toen de troepen van Franco Madrid naderden, besloot de regering uit te wijken, een besluit dat haar door de verdedigers van de stad niet in dank werd afgenomen. Op weg naar Barcelona, waar Azaña zich al eerder had gevestigd, werd de karavaan aangehouden door een anarchistische militie die hen lafheid verweet, maar niettemin doorliet. Daarop besloot Largo koers te zetten naar Valencia. In Barcelona zou hij immers zijn overgeleverd aan de genade van de anarchisten. Enkele dagen later ontving generaal Miaja, aan wie de verdediging van de hoofdstad was toevertrouwd, een brief van Largo waarin hem tot zijn stomme verbazing gevraagd werd het ministeriële serviesgoed en tafellinnen op te sturen.
Conflict met de communisten
Door de Spaanse goudvoorraad in te zetten voor wapenaankopen in de Sovjet-Unie raakte de republikeinse regering met handen en voeten gebonden aan de communisten en hoewel Largo Caballero later de verantwoordelijkheid voor de beslissing om het goud naar Odessa te verschepen op zijn partijgenoot Juan Negrín – de minister van Financiën – afwentelde, had hij wel degelijk een aandeel in dit besluit dat ongunstig uitpakte. De Russen rekenden schandalige wisselkoersen en stuurden geregeld wapens van inferieure kwaliteit. Tegen het eind van de Burgeroorlog was al het goud op, maar dat hadden de socialisten niet voorzien.
Na de succesvolle verdediging van de hoofdstad versloegen de troepen van Franco keer op keer het republikeinse leger en ruzie in de legertop, waarin de communisten probeerden alle touwtjes in handen te krijgen, kon niet uitblijven. Toen Largo Caballero begin 1937 het verlies van Malaga weet aan de incompetentie van de hoofdzakelijk uit communistische politici en militairen bestaande verdedigingsmacht, was de boot aan. De PCE en Moskou – van waaruit al eerder bezwaar gemaakt was tegen de benoeming van Largo als premier – zetten een zwaar offensief in om van Largo Caballero af te komen. Dat bracht Largo tot een nieuwe politieke draai: vanaf dat moment probeerde hij de handen op elkaar te krijgen voor een kabinet dat steunde op UGT en CNT, een idee waar Azaña niets van wilde weten en waardoor Largo zich in een isolement plaatste. Zijn partijgenoten en medeministers Prieto en Negrín voelden er weinig voor om zich van de Russen te vervreemden, bang als zij waren voor stopzetting van de wapenhulp. De poging van de CNT en de trotskistische POUM in mei om de lokale macht in Barcelona in handen te krijgen deed voor de communisten de deur dicht. Hun ministers verweten Largo de zaak niet in de hand te hebben en eisten de ontmanteling van de POUM. ‘Ik verbied geen arbeiderspartij’ zou het antwoord zijn geweest van de premier, waarna de communisten opstapten. Azaña liet vervolgens door Juan Negrín, die goed lag bij de communisten, een regering formeren zonder plek voor Largo Caballero. Na deze politieke nederlaag werd Largo de zondebok die alle feilen van de republiek in de schoenen geschoven kreeg. Zijn functie van secretaris-generaal van de UGT raakte hij kwijt. Hij ontwikkelde zich daarop tot een communistenhater pur sang die hij verweet een staat binnen de staat te hebben gecreëerd.
Ballingschap en concentratiekamp
In de loop van 1938 verloren de republikeinen steeds meer terrein en toen in december Franco het offensief inzette op Barcelona zag Largo Caballero zich gedwongen naar Frankrijk te vluchten. Na omzwervingen arriveerde hij met zijn familie op 1 februari 1939 in Parijs. Ondanks zijn verslechterende gezondheid bleef hij actief publiceren en corresponderen en begon hij aan het schrijven zijn memoires. Uitnodigingen om zich in de VS te vestigen sloeg hij af, niet slechts omdat hij de taal van dat land niet sprak, maar ook omdat hij dicht bij zijn vaderland wilde blijven wonen. Toen in 1940 de Duitsers oprukten vluchtte Largo opnieuw en vestigde hij zich in het zuiden, in de onbezette zone van Frankrijk. Begin 1942 veroordeelde een franquistisch tribunaal de ex-premier van Spanje wegens rebellie en vrijmetselarij (!). Al eerder hadden de nationalisten aan de Vichy-regering gevraagd om zijn uitlevering. Daar werd niet aan voldaan, maar de Fransen zetten Largo om reden van staatsveiligheid wel achter slot en grendel. Hij voelde zich eenzaam, vooral na het vertrek van twee van zijn dochters naar Mexico waarna hij achterbleef met zijn jongste dochter Carmen. Over zijn twee zonen Ricardo en Paco die in Spanje waren gebleven, maakte hij zich uiteraard grote zorgen. Largo las veel in die tijd, historische en politieke werken. Ook vroeg hij om een bijbel, probeerde hij zijn Frans bij te spijkeren en te leren schaken.
In februari 1943 trokken de Duitsers de onbezette zone binnen, werd hij door de Gestapo gearresteerd en afgevoerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen, nabij Berlijn. Voor de toen al zesenzeventig jarige was dat een gigantische kwelling en hij verbleef ook vrijwel voortdurend in de ziekenbarak, maar hield het vol. Tegen het eind van oorlog namen de Duitsers het besluit de overgebleven gevangenen naar de kust te laten marcheren om de dan nog levenden in te schepen en de vaartuigen vervolgens tot zinken te brengen. Deze Totenmarsch was voor Largo al direct te zwaar. Na een kilometer zakte hij in elkaar. Niemand trok zich iets van hem aan, hij wist overeind te komen en liep terug naar het kamp waar het hem de grootste moeite kostte weer te worden binnengelaten. Daar werd hij de volgende dag door de Russen bevrijd. Poolse officieren herkenden de Spanjaard en maakten foto’s van hem die hij signeerde. Zijn bevrijders vervoerden hem per auto naar Berlijn, waar hij met alle egards werd behandeld. De Russen, die het socialistische boegbeeld niet graag zagen vertrekken naar een kapitalistisch land, drongen er bij hem op aan zich in Moskou te vestigen, maar Largo prefereerde Parijs, waar hij na enkele maanden getrouwtrek arriveerde. Uit het feit dat hij de deur openzette voor iedereen die hem wilde bezoeken, ook voor de communistische leiders in ballingschap waaronder Dolores Ibárruri (La Pasionaria), valt af te leiden dat hij milder was geworden in zijn oordeel over de volgelingen van Moskou. Zelfs een bezoek van een vertegenwoordiger van de Spaanse troonpretendent Juan de Bourbon wees hij niet af. In zijn laatste maanden droomde hij nog slechts van een vrij en democratisch Spanje. Of dat een republiek zou zijn of een monarchie was hem om het even. Vlak voor Largo’s dood bracht zijn voormalige tegenstander Negrín hem een laatste bezoek. Francisco Largo Caballero overleed in de ochtend van 23 maart 1946.
Bron: Fuentes, J.F., Largo Caballero El Lenin Español, Editorial Sintesis, Madrid 2005
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje