A great constitutive myth?

De historische simsalabim-methode
7 minuten leestijd
Ivoren hoorn (Musée de Cluny, Parijs)
Ivoren hoorn (Musée de Cluny, Parijs)

Ik heb het wel eens de simsalabim-methode genoemd: de opvatting dat een historicus beschrijft hoe in een grijs verleden iets is ontstaan en zegt dat dit verklaart hoe iets nu is. Bijvoorbeeld: de Grieken, die een cultuur hadden waarin vrijheid belangrijk was, hielden de Perzen buiten de deur en daarom zijn wij nog steeds vrij.

God's Crucible
God’s Crucible
De fouten in deze redenering zijn legio: de aanname dat Grieken vrijer waren dan Perzen (onzin), de aanname dat de Perzen de Griekse vrijheid zouden hebben afgeschaft (weten we niet), de aanname dat onze cultuur op betekenisvolle wijze voort zou bouwen op de Griekse (kul) en de aanname dat die uitsluitend in Griekenland ontstane vrijheid alle eeuwen door steeds aanwezig zou zijn geweest, zodat met andere woorden – en voor dit stukje relevant – een continuïteit van toen tot op heden zou bestaan. De Grieken wonnen bij Marathon en Salamis, en simsalabim, wij zijn vrij.

Dit soort onzin kunt u vinden in de boeken van Paul Cartledge, Tom Holland, Anthony Pagden en Joost mag weten wie nog meer, en dat is triest, want Max Weber maakte al ruim een eeuw geleden gehakt van deze redenering. Dat ga ik nu niet uitleggen, u schuift maar aan bij een eerstejaarscollege theorie van de geschiedenis. Waar het mij nu om gaat is dat je een historische continuïteit niet mag postuleren maar moet bewijzen.

Zo bezien is de al geciteerde opmerking uit David Levering Lewis’ boek God’s Crucible dat het Roelandslied “a superordinate factor in the European sense of self and of otherness” zou zijn geweest en “one of the great constitutive myths of Christendom” erg kort door de bocht. Hij had moeten aantonen hoe de tekst een vormende werking heeft doen uitgaan op ons gevoel van wij en zij.

Hij had moeten bewijzen:

  • dat deze specifieke definitie van wij en zij (christenen versus moslims) aanvankelijk alleen in het Roelandslied is te vinden (wat mogelijk is),
  • dat deze definitie mensen werkelijk heeft beïnvloed (wat, zoals we al zagen, maar staat te bezien) en
  • dat die invloed steeds opnieuw, van decennium op decennium, aanwezig is geweest in Europa.

Dat bewijs levert hij niet. Net zoals Cartledge, Holland en Pagden ook maar wat roepen. Of Simon Goldhill in Liefde, seks en tragedie. Als je de sociale wetenschappen maar negeert, kun je alles bewijzen. Simsalabim.

De continuïteit van een invloed, wil ik maar zeggen, moet je aantonen of (als je onvoldoende data hebt) op z’n minst aannemelijk maken. Het gaat me echter niet alleen om het bewijzen van die continuïteit, het gaat ook om het bewijzen van een invloed. Als je zegt dat een literaire tekst mensen beïnvloedt – dat er een werking van uitgaat – doe je een sociaalwetenschappelijke uitspraak. En ik denk dat ten minste één tegenwerping vrij simpel is te zien: de lezer is geen marionet die gedachteloos doet wat de tekst hem opdraagt. Hij bepaalt zelf wel wat hij gelooft.

Dat ligt zó voor de hand dat ik er verder niet op zal ingaan. Wat mij boeit, is waarom we zo gemakkelijk de sociaalwetenschappelijke aard van veel uitspraken over historische continuïteiten of de invloed van literatuur negeren.

De letterenfaculteit van de Amerikaanse Harvard University kampte een jaar of twee geleden met wat problemen en liet, zoals grote instellingen dan doen, een rapport opstellen. Weliswaar had dat een aanleiding die voor u en mij niet zo relevant is, maar het rapport biedt een mooi overzicht van de zin, de ambitie en de toekomst van de humaniora.

One of the major contributions of the Humanities over the past thirty years has been a project of critique: of revealing the extent to which culture serves power, the way domination and imperialism underwrite cultural production, and the ways the products of culture rehearse and even produce injustice.

Ik denk dat dit een grosso modo correcte beschrijving is van althans een deel van de humaniora.

Cultuuruitingen met invloed

Ik ben het er in principe ook mee eens. Ik denk namelijk dat het kritisch analyseren van cultuuruitingen zinvol is. Een voorbeeld is dit stuk uit The Guardian over de wijze waarop in films lesbische relaties worden getoond. Vaak volgen scenaristen dezelfde plot: “queer woman converts younger hetero woman”. Dat is niet aardig, meent de auteur van het stuk, want zo wordt de oudere vrouw getypeerd als een op haar prooi wachtend roofdier, terwijl het ook wonderlijk is dat de jonge vrouw een soort bekering nodig heeft. Ik vond dat een interessante observatie en het lijkt me geen onzinnige gedachte dat films met zo’n “predatory trope” inderdaad, zoals men in Harvard veronderstelt, vooroordelen reproduceren en daardoor onrecht kunnen veroorzaken.

Dit is maar één voorbeeld. Er zit een heel complex van ideeën achter, dat ik puntsgewijs samenvat:

  • Er bestaan zoveel visies op de werkelijkheid als er mensen, groepen en instituties zijn.
  • Sommige visies zijn dominanter dan andere omdat degenen die deze visies hebben, machtiger zijn. Bijvoorbeeld doordat ze rijker zijn of beter georganiseerd. De andere visies krijgen minder aandacht en worden soms zelfs onderdrukt.
  • Dit onderscheid tussen dominante en verdrukte visies geldt niet alleen voor concrete politieke belangentegenstellingen maar ook voor cultuuruitingen.
  • Eén van de taken van de geesteswetenschappen is het analyseren van cultuuruitingen om te zoeken welke visies dominant zijn en welke worden onderdrukt. Een studiegroep “homotextualiteit” kan dus kijken naar de wijze waarop lesbische liefde in films wordt getoond en een “predatory trope” herkennen.
  • Tot slot kun je proberen een andere visie te formuleren en te populariseren. Met deze “deconstructie” bevrijd je jezelf van vooroordelen en kun je bijdragen aan de bevrijding van onderdrukte minderheden.

Ik weet dat woorden als “deconstructie”, “homotextualiteit” en “predatory trope” op de lachspieren werken. “Symbolisch geweld” is al even lachwekkend. Toch is dit kritische project zinvol. Ik zal niet snel de indruk vergeten die de Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe op me maakte toen hij beschreef hoe Joseph Conrad in Heart of Darkness Afrikanen opvoerde die niet langer menselijk waren en Afrika neerzette als “a metaphysical battlefield devoid of all recognizable humanity”. Zo’n analyse heeft zin. Ze maakt duidelijk dat je in Heart of Darkness “blanke stemmen” hoort en dat “zwarte visies” niet aan de orde komen. Wie Conrads stereotypen herkent, wordt ervan bevrijd.

Doorgeschoten deconstructie

Je kunt met dit type analyse echter doorschieten. Het probleem is dat wat een bevrijdende herformulering zou moeten zijn, vaak ontaardt in een soort schuldigverklaring van al wie een vooroordeel reproduceert of een culturele uiting doet die voor deze of gene minderheid beladen is.

Een voorbeeld van dicht bij huis: een tijdje geleden verspreidden moslims in mijn buurt een brochure waarin ze (onder meer) aangaven dat christenen moesten ophouden te belijden dat Christus “geboren, niet geschapen” was. Áls (áls!) deze formulering al beledigend zou zijn voor de Eeuwig Onveranderlijke, zullen mijn islamitische buurtgenoten toch moeten erkennen dat de kerkvaders die dat γεννηθέντα οὐ ποιηθέντα schreven, de bedoeling niet kunnen hebben gehad de aanhangers te beledigen van een godsdienst die ruim twee eeuwen later zou ontstaan.

Ik beschouw de islamitische kritiek op de christelijke cultuuruiting als doorgeschoten. Ik beschouw Achebes kritiek op Conrad daarentegen als zinvol. Het verschil hangt samen met intentie: de aanwezigen bij het concilie van Constantinopel kónden niet eens aan moslims denken, Conrad wist wél over wie hij schreef. Ook schade lijkt me een belangrijke factor. Je kunt niet volhouden dat moslims gedupeerd zijn door het Credo, terwijl moedwillig racisme wél een rol speelt bij de achterstand van kleurlingen op de arbeidsmarkt.

Twee polen

Ik vermoed dat het gros der beladen cultuuruitingen ergens tussen deze twee polen in zweeft. Toen ik las over de film-lesbiennes, dacht ik enerzijds dat de analyse klopte en anderzijds dat er ernstigere problemen waren. In landen waar films over lesbische relaties getoond kunnen worden, kennen de meeste bioscoopbezoekers wel een homoseksueel stel en ik acht het weliswaar denkbaar, maar niet erg aannemelijk, dat de gereproduceerde “predatory trope” werkelijk schade toebrengt. Ja, cultuuruitingen kunnen maatschappelijke gevolgen hebben. Ja, ze zijn constituerend. Maar met mate.

Dat geldt ook voor het Roelandslied: zoals ik al betoogde, is het maar de vraag of de stereotype weergave van “wij” en “zij” echt invloed kon hebben op toehoorders die nooit een moslim zagen en die, toen ze wel met de islam te maken kregen, meteen pragmatisch bleken. Ik betwijfel dat het Roelandslied een “constitutive myth” is. Ja, het is denkbaar dat het door het Roelandslied gereproduceerde “European sense of self and of otherness” mensen heeft beïnvloed, maar het is weinig aannemelijk dat dit doorslaggevend was.

Kortom

Cultuuruitingen zijn constituerend. Ze kunnen ons oordeel en ons gedrag beïnvloeden. Schade en onrecht veroorzaken zelfs. Het analyseren is zinvol. De invloed varieert echter van verwaarloosbaar via denkbaar-maar-niet-aannemelijk tot alleszins reëel. Je zou de invloed in een getal willen kunnen uitdrukken en er is ook sociaalwetenschappelijk onderzoek gedaan om schade te kwantificeren.

Het probleem

Nu kom ik dan bij de conclusie van mijn reeks over het Roelandslied. Het probleem is dat degenen die cultuuruitingen deconstrueren, steeds aannemen dat de door hen beschreven tropen, stereotyperingen en demoniseringen invloed hebben, maar dat ze deze aanname nooit onderbouwen. Als David Levering Lewis dus schrijft dat het Roelandslied “one of the great constitutive myths of Christendom” is en de tekst presenteert als “superordinate factor in the European sense of self and of otherness”, is er niemand die hem vraagt dit te onderbouwen, omdat geesteswetenschappers zulke vragen überhaupt zelden stellen.

Dat cultuuruitingen invloed hebben, constituerend werken en schade kunnen toebrengen, is een geesteswetenschappelijk axioma dat zich bevindt op het terrein van de sociale wetenschappen, maar geesteswetenschappers doen weinig om zich de daar verworven denkwijzen eigen te maken. Dat is jammer, want het zou kunnen helpen het belangrijkere van het minder belangrijke te scheiden en te focussen op onderzoek dat er werkelijk toe doet. Gisteren zagen we dat de geesteswetenschappen de sociale wetenschappen óók negeren als het gaat om het vaststellen van continuïteiten. En ik kan u nog vertellen dat enkele aannames achter de hermeneutische methode zijn geproblematiseerd door het huidige hersenonderzoek.

Je hoeft als geesteswetenschapper je grondslagen niet elke dag te evalueren, maar je kunt ook niet doen alsof je grondslagen onbesproken zijn. Je kunt niet én claimen belangrijk onderzoek te doen én andermans onderzoek naar jouw aannames negeren. Een wetenschap op onbetrouwbare fundamenten levert weliswaar leuke boeken op, zoals die van David Levering Lewis, maar biedt geen echt inzicht. Zo’n wetenschap reproduceert in feite de onder haar beoefenaars levende vooroordelen en brengt schade toe aan onze kennis.

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×