In het midden van de 7e eeuw v.Chr. stond Assyrië onder koning Assoerbanipal op het toppunt van zijn macht. Het had heel Mesopomatië, de Levant en zelfs Egypte onder zijn heerschappij gebracht. Er was in de geschiedenis nooit een groter imperium geweest. Maar nog in dezelfde eeuw stortte het ineen; er bleef geen vlek op de landkaart van over. Hoe kon het zo machtig worden, en zo plots uit de geschiedenis verdwijnen?
Dit is Assoerbanipal, koning van Assyrië. Hij doodt een leeuw. Hij doet dat zonder angst. Zelfs zonder moeite. Hij hoeft zich niet schrap te zetten voor het machtige dier dat naar hem opspringt. Het heeft iets achteloos, alsof de uitkomst vaststaat. De onoverwinnelijke koning bewijst hier zijn onoverwinnelijkheid.
Het reliëf komt van een van de gangen van het noordelijk paleis van de Assyrische hoofdstad Nineveh. Er gaat een boodschap van uit die vooral bedoeld is voor buitenlandse bezoekers. Dit is wat zij moeten weten: de koning is oppermachtig, wie zich tegen hem verzet vindt de dood.
Mocht iemand zich niet zo makkelijk laten overtuigen door stoere leeuwenjachtscènes, dan kan hij zijn aandacht ook richten op een van de vele oorlogstaferelen. Te zien is hoe Assyrische soldaten met hun ladders ommuurde steden innemen. Er zijn afbeeldingen van soldaten met speren. Maar de meeste dynamiek gaat uit van de boogschutters. Lopend, te paard of op een strijdwagen lijken ze een beslissende rol in een slag te spelen. Op sommige afbeeldingen worden overwonnen tegenstanders onthoofd of gevild.
Assoerbanipal is zelf ook vertegenwoordigd in oorlogsscènes. Evenals koningen die lang vóór hem leefden. Allemaal lijken ze op onoverwinnelijke oorlogshelden. Het is duidelijk: Assyrische koningen nemen hun macht serieus en ze nemen oorlog serieus. En dat doen ze al heel lang.
‘Assoer is koning’
De geschiedenis van Assyrië begint zo’n tweeduizend jaar daarvoor in Assoer, een plaats gelegen aan de rivier de Tigris in het noorden van Mesopotamië (nu Noord-Irak). Hij wordt gesticht aan het begin van het derde millennium, waarschijnlijk als handelsplaats tussen de kuststreken in het noorden en de machtige Soemerische steden in het zuiden.
Assoer is ook de naam van de belangrijkste god van de Assyriërs: een zonnegod die in verband wordt gebracht met vruchtbaarheid en oorlog. Eerst is hij een stadsgod, daarna groeit hij uit tot rijksgod. In zijn naam worden oorlogen gevoerd en landen veroverd. Hij wordt vereerd tot aan het eind van de Assyrische geschiedenis. ‘Assoer is koning, Assoer is koning, en Assoerbanipal is zijn plaatsvervanger’, zo luidt een dankgebed van koning Assoerbanipal in de zevende eeuw.
Na zijn stichting duurt het nog honderden jaren voordat Assoer enige rol van betekenis gaat spelen. Rond 2000 v.Chr. doet het als onafhankelijke staat zijn intrede in de competetieve wereld van Mesopotamië. De heersers van Assoer noemen zich in deze periode nog geen koning, maar ‘gouverneur van de god Assoer’. De belangrijkste buren die in de gaten moeten worden gehouden zijn het koninkrijk van Mittani in het noorden en Babylonië in het zuiden.
Assur-Uballit I (ca. 1363-1328 v.Chr.) is de eerste koning van Assyrië. Het lukt hem een groot gebied te veroveren. Het land begint internationale status te krijgen en wordt diplomatiek erkend door Babylonië en Egypte.
Koning Adad-nirari I (ca. 1305-1274 v.Chr.) weet zelfs het machtige Mitanni te veroveren. Al in deze tijd benadrukken inscripties de macht en militaire vaardigheid van de koningen. Die macht blijft groeien evenals het grondgebied waarover geheerst wordt. Maar dan gebeurt er iets dat de hele regio met zich meesleept.
‘Duistere eeuwen’
Rond 1200 voor Christus vindt er in het Nabije Oosten en het oostelijk Middelandse-Zeegebied een reeks rampen plaats die het einde van de Bronstijd inluiden. Het is niet goed te reconstrueren hoe en wat er gebeurt. Er lijkt in ieder geval sprake te zijn van een kettingreactie. Natuurrampen leiden tot volksverhuizingen. Op drift rakende groepen mensen plunderen steden. Op vele plaatsen zakt het centraal gezag in elkaar. Er ontstaat een chaos die niet meer te bedwingen is en die de internationale handel lam legt. Er is ook sprake van klimaatverandering en dalende landbouwopbrengsten.
De grootste slachtoffers zijn de supermachten van de late Bronstijd: Egypte, Babylonië en de Hittieten. Zij krimpen ineen, of ze verdwijnen zelfs, zoals de Hittieten.
Deze periode van achteruitgang wordt aangeduid als de ‘duistere eeuwen’ en hij duurt wel driehonderd jaar. Ook Assyrië moet veel van zijn grondgebied en invloed inleveren. Toch blijkt Assyrië op de lange termijn te profiteren van de crisis. Militair gezien weet het een hoog niveau te handhaven. Nog altijd kunnen er door paarden getrokken strijdwagens in stelling worden gebracht. Maar het belangrijkste is het relatieve voordeel: de vroegere tegenstanders zijn zo ernstig verzwakt, dat zij niet langer een hindernis voor Assyrië vormen. De Bronstijd is voorbij, de IJzertijd is aan Assyrië.
Tiglat-Pileser III
De Assyrische geschiedenis wordt – net als die van Egypte – opgedeeld in drie rijken: het Oud-Assyrische rijk (2000-1756), het Midden-Assyrische rijk (ca. 1350-1150) en het Nieuw-Assyrische rijk (ca 900-612). Het is het laatste rijk dat tot de grootste militaire prestaties komt, met name vanaf de heerschappij van Tiglat-Pileser III (745-727). Deze ‘koning van de vier hoeken van de aarde’, zoals hij zichzelf noemt, weet Assyrië uit te breiden tot Damascus, Gaza en het zuiden van Mesopotamië.
Zijn successen zijn onmiskenbaar verbonden met de legerhervormingen die hij doorvoert. Oorlogsvoering was altijd een zomeractiviteit geweest. Het leger bestond uit boeren en die konden alleen in de zomermaanden van het land gemist worden. Tiglat-Pilesar bouwt een professioneel leger op dat het hele jaar door kan vechten. Het Assyrische leger wordt hierdoor het meest ervaren, best getrainde leger van de wereld. Het heeft ook als strategisch voordeel dat het veldtochten op grote afstand kan organiseren. Verspreid over het rijk wordt een netwerk van burchten gebouwd. En er worden tal van technische verbeteringen aangebracht. Het Assyrische leger is het eerste dat op grote schaal wapens van ijzer gebruikt, en ijzer is veel harder dan brons.
De koningen die na Tiglat-Pilesar komen, Sargon II (721-705), Sennacherib (704-681) en Esarhaddon (680-669), profiteren van al deze verbeteringen en breiden het rijk verder uit.
Een imperium behouden
Een rijk veroveren is één ding, het behouden is iets anders. Het is niet zo dat Assyriërs alleen in veroveren geïnteresseerd waren. Ze wilden wel degelijk hun macht consolideren, een imperium opbouwen, hun cultuur verspreiden. De veroverde gebieden werden in een goede rijksorganisatie ondergebracht. Een belangrijk punt van aandacht was het voorkomen van opstanden. Afschrikking was hierbij de belangrijkste strategie.
In 689 voor Christus veroverde koning Sanherib Babylon. Hij vernietigde de stad en maakte meer dan 200.000 gevangenen. Sommigen werden verminkt, onthoofd of verbrand. En dit waren inwoners van Babylon, de stad waar de Assyriërs religieus en cultureel gezien zoveel mee deelden en waar ze tegen opkeken, zoals de Romeinen opkeken tegen de Grieken.
Het keiharde optreden in Babylon stond niet op zichzelf, maar kwam vaker voor. Of de Assyriërs werkelijk wreder waren dan andere volken is moeilijk te zeggen. Het was in ieder geval hun strategie om zich zo te profileren. Hun reputatie van wreedheid moest toekomstige opstanden voorkomen. En wie de verhalen niet geloofde, kon in Nineveh of elders reliëfs bekijken waar het allemaal op stond afgebeeld.
Behalve afschrikking werd er nog een manier om greep op het rijk te houden: het deporteren van volken. Wanneer een stad werd veroverd of gestraft wegens rebellie, dan kon (een deel van) de bevolking naar een heel ander gebied in het rijk worden overgeplaatst. Een beroemd voorbeeld is Samaria. Deze Israëlische hoofdstad werd in 722 veroverd, waarna de inwoners naar twee provincies in Iran werden gebracht: Harhar en Kissesim. Daar hebben ze zich waarschijnlijk vermengd met andere volken. In ieder geval is er nooit meer iets van ze vernomen. Ze staan bekend als ‘de tien verloren stammen van Israël’.
Wat Assyrië beoogde met het deporteren en vermengen van volken was het creëren van een homogene staat. Daarnaast was er een economisch doel. Zo werd de elite – vakmensen, soldaten, geleerden – niet naar een afgelegen provincie, maar naar het Assyrische kerngebied gestuurd, bijvoorbeeld naar Nineveh.
Ontwikkeld man
Assoerbanipal volgde in 668 voor Christus zijn vader Esarhaddon als koning op. Assur was toen allang geen hoofdstad meer. Sinds omstreeks 700 was Nineveh het centrum vanwaaruit het rijk werd bestuurd. De stad was behoorlijk gegroeid. Met zo’n honderdduizend inwoners was het midden zevende eeuw de grootste stad ter wereld. Het was in zijn geheel ommuurd. De twaalf kilometer lange muur werd met een zekere regelmaat onderbroken door achttien stadspoorten. De opvallendste gebouwen van de stad waren de twee paleizen, een noordelijke en een zuidelijke, en de boven alles uitstekende terrasvormige tempeltoren, de zigurrat.
Verspreid over de stad lagen vele tempels, gewijd aan verschillende goden. De belangrijkste was die van Isjtar. Nineveh was al beroemd om zijn Isjtarverering toen het aan het begin van het tweede millennium slechts een bescheiden nederzetting was. Assur bleef de belangrijkste god, maar hij was wat abstract. Isjtar was dat allerminst; zij was de godin van zowel seks en liefde als van oorlog en strijd: Aphrodite en Athena in één.
Assoerbanipal droeg sterk bij aan de bloei van de stad. Hij was niet alleen maar een strijder en militair strateeg die meedogenloos was voor zijn vijanden, zoals hij bewees tijdens zijn veldtocht tegen Elam in 646. Wat hem met name onderscheidde van zijn voorgangers was zijn geletterdheid. Bij veel Assyrische koningen wordt getwijfeld of ze konden schrijven en lezen. Assoerbanipal is in de volgende inscriptie zelf aan het woord:
‘Ik lees de lange geschreven tabeletten uit Sumer en het obscure Akkad; dat schrift is moeilijk te leren. Ik begrijp de tekst die op stenen van voor de grote zondvloed staat geschreven.’
Assoerbanipal was dus een ontwikkeld man. Zijn grootste verdienste was het samenstellen van een gigantische biliotheek. In het midden van de negentiende eeuw werd deze opgegraven, hetgeen een schat aan informatie over Assyrië en Mesopotamië opleverde. Assoerbanipal had duidelijk een persoonlijke inbreng bij de bibliotheek. Hij schreef brieven aan alle regio’s van zijn rijk om alle teksten te sturen die ze bezaten. Zo kreeg de bibliotheek een omvang van 25.000 kleitabletten over literaire (het Gilgamesj-epos), maar met name over niet-literaire onderwerpen, zoals offerrituelen en waarzeggerij.
De bibliotheek is zonder meer een hoogtepunt in de Assyrische cultuur. Toch is ook wel geopperd dat zij een teken van verval was. Het verzamelen, centraliseren en bewaren van teksten kwam niet zozeer voort uit tekstinhoudelijke interesse, maar uit een bang vermoeden dat het rijk in zijn nadagen verkeerde en dat het cultureel erfgoed als een soort buit moest worden veiliggesteld. Op veel kleitabletten staat veelzeggend genoteerd: ’ter wille van de toekomst’. Misschien had Assoerbanipal redenen een ondergang te zien aankomen.
Decadentie of dwang
Assoerbanipal stierf in 627. Hij liet een imperium van gigantische omvang na. Maar nog geen twee decennia later bestond het rijk niet meer. De opvolgers van Assoerbanispal waren zwakke koningen die vooral veel met elkaar overhoop lagen. Van deze bestuurlijke zwakte maakte de Nieuw-Babyloniërs gebruik door samen met de Meden op te trekken naar het centrum van Assyrië. In 614 werd de oude hoofdstad Assoer verwoest. En in 612 werd na een belegering van enkele maanden Nineveh volledig met de grond gelijk gemaakt. Het Assyrische rijk werd overgenomen en in zekere zin voortgezet vanuit een nieuw centrum: Babylon.
Bijbelse boeken (Jona, Nahum), maar ook Griekse schrijvers wijten de neergang van Assyrië aan moreel verval. Nineveh zou een stad van verderf, zedeloosheid en decadentie zijn. Een beroemd negentiende-eeuws schilderij dat zich op deze bronnen verlaat is dat van Eugène Delacroix, ‘De dood van Sardanapalos’ (1827). De naam is een verhaspeling van Assoerbanipal. De figuur, zittend op zijn bed, wordt voorgesteld als de laatste koning van Assyrië. Hij weet dat zijn rijk zal vallen en heeft opdracht gegeven zijn harem te vermoorden waarna hij zichzelf en zijn veel te dure paleis in brand zal steken. Historisch klopt het niet helemaal. Het is vooral de illustratie van een cliché dat Assyrië – en eigenlijk alle Oosterse rijken – aan decadentie ten onder zijn gegaan.
Verval en decadentie aan het hof kan een rol hebben gespeeld, maar een politieke oorzaak lijkt toch waarschijnlijker. De grote prestatie van Assyrië was dat het met militaire en bestuurlijke middelen een eenheidsrijk wist te smeden. Maar het was een eenheid gebaseerd op dwang. Andere culturen werden niet getolereerd. Zo nodig werden ze opgedeeld en vermengd met andere volken. Het resultaat was dat Assyrië door velen werd gehaat. Een bundeling van die haat zorgde voor zijn val.
Latere imperia leerden hiervan. Een groot rijk houd je in stand door het voorzichtig toestaan van verschillen, zo wisten de Perzen en de Romeinen.
Boekentips:
- Nineveh. Hoofdstad van een wereldrijk
- Karen Radner, Ancient Assyria. A Very Short Introduction (Oxford press, 2015)
- Paul Kriwaczek, Babylon. Mesopotamia and the Birth of Civilization (Atlantic Books, 2010)