Dark
Light

Hormuzd Rassam (1826-1910) – Ontdekker van het Gilgamesj-epos

Te Mesopotamisch voor de Engelsen, te Engels voor de Mesopotamiërs
Auteur:
10 minuten leestijd
Hormuzd Rassam (1826-1910) - Ontdekker van het Gilgamesj-epos
Hormuzd Rassam (1826-1910) - Ontdekker van het Gilgamesj-epos

Regelmatig duiken er nog Assyrische kleitabletten op waarop in spijkerschrift nieuwe fragmenten van het Gilgamesj-epos staan geschreven. Dit verhaal, over de mythische Mesopotamische koning Gilgamesj en zijn vijand, later vriend, Enkidu, stamt in zijn oervorm waarschijnlijk uit de eenentwintigste eeuw voor Christus. Hiermee is het het oudste overgeleverde literaire geschrift, dat tevens soms sterke overeenkomsten vertoont met Bijbelverhalen, zoals in een overstromingsverhaal met ‘Utnapishtim’ in de hoofdrol.

Gilgamesj-epos - cc
Gilgamesj-epos – cc
Sommige wetenschappers hebben zelfs een verbinding gelegd tussen thema’s in het Gilgamesj-epos en die andere twee antieke epen: de Ilias en Odyssee van Homerus. De teksten daarvan waren al van oudsher bekend in Europa, in tegenstelling tot de tekst van het Gilgamesj-epos. De ontdekker van het historische Troje, Heinrich Schliemann (1822-1890), zal voor veel mensen een bekende naam zijn. De ontdekker van de eerste tabletten met het Gilgamesj-epos erop is echter om uiteenlopende redenen in vergetelheid geraakt. Sterker nog, in de Nederlandstalige Wikipedia-pagina van het Gilgamesj-epos wordt zijn Britse collega en vriend Austen Henry Layard (1817-1894) genoemd als ontdekker.

Zijn naam? Hormuzd Rassam (1826-1910). Zijn levensverhaal toont enkele donkere kanten van het Brits imperialisme in de negentiende eeuw. Donkere kanten die zelfs aanwezig waren voor personen die Groot-Brittannië en haar beschavingsmissie warm omarmden.

Ottomaans Mesopotamië

Rassam werd in 1826 geboren in Mosul, nu Noord-Irak, maar destijds onderdeel van de provincie Mesopotamië in het Ottomaanse Rijk. Hij was het achtste en laatste kind van, Antun en Theresa Rassam, die van oorsprong ontwerpers waren van een stofsoort die haar naam dankt aan Mosul: mouselline.

Dat de voornamen van zijn ouders licht bekend klinken komt omdat het, in essentie, christelijke voornamen zijn. Rassam’s ouders waren namelijk lid van de Chaldeeuws-katholieke kerk en de Assyrische kerk van het Oosten. De Chaldeeuws-katholieke kerk splitste zich voor 1800 af van de Assyrische kerk van het Oosten en was daarna deel uit gaan maken van de Katholieke kerk, in tegenstelling tot haar ‘moederkerk’. Rassam’s vader ‘Anton’ was zelfs aartsdiaken van de Assyrische kerk van het Oosten in Mosul.

Vanwege hun geloof en Assyrische etniciteit was de familie lid van een minderheid in Ottomaans Mesopotamië. Dankzij een steeds grotere Britse inmenging in dit gebied gedurende het begin van de negentiende-eeuw kon deze minderheidspositie door de Rassams uitgebuit worden. De Britten zagen de leden van de vele verschillende christelijke kerken in Mesopotamië namelijk als religieus ‘puurder’ dan de westelijke Katholieke kerk en voelden zich als protestantse natie met hen verbonden.

Religie en nationalisme

Dit was dan ook de reden dat Rassam’s broer, Christian Anthony (1808-1872, oorspronkelijk Isa Antun) carrière kon maken in het Britse Malta, waar hij als vertaler werkte. Hier bekeerde hij zich tot de Church of England en trouwde hij met Matilda Badger, zus van een dominee en arabist. Na enkele reizen als vertaler voor Britse ontdekkers in Mesopotamië werd Christian in 1839 benoemd tot Brits vice-consul in Mosul.

In deze jaren leerde Hormuzd Rassam Engels van Maria Badger, de moeder van Matilda, en bekeerde hij zich eveneens tot het protestantisme van de Church of England. Zijn geloof zou later een belangrijke rol spelen in zijn archeologie: hij zag het als een middel om de historiciteit van de Bijbel te bevestigen.

Verbonden aan Rassam’s bekering tot het protestantisme was de ontluiking van zijn fanatieke liefde voor Groot-Brittannië. Vanwege de strategische positie van Mesopotamië als landroute naar India, de belangrijkste kolonie, was Groot-Brittannië meer en meer geïnteresseerd in het gebied. Voor Rassam waren de Britten de natuurlijke beschermers van de ‘pure’ christelijke stromingen in Mesopotamië en stonden ze in schril contrast met de corrupte, islamitische bestuurders van het Ottomaanse Rijk. Tevens waren de Britten in een sterke rivaliteit verwikkeld met de katholieke Fransen, die ook invloed in het gebied nastreefden. Zelf zei hij over zijn verbintenis met het protestantisme en Groot-Brittannië:

‘I will sacrifice myself for England and worship for ever the pure religion of Great Britain (…) I would rather be a chimney-sweeper in England than a Pasha [een Ottomaans gouverneur] in Turkey.’

De mentor Layard

In 1842 ontmoette hij dankzij zijn broer Christian Layard, die als reiziger in Mesopotamië gefascineerd was geraakt door de geschiedenis van het gebied. Layard verbleef een tijdje als gast bij Christian en bouwde snel een hechte band op met Hormuzd, die inmiddels een viertal talen machtig was: twee lokale Syrische dialecten, Arabisch (een officiële taal van het Ottomaanse Rijk) en Engels.

Drie jaar later keerde Layard terug om enkele ‘mounds’, heuvels die overblijfselen waren van Babylonische en Assyrische steden als Nineveh en Nimrud, op te graven in de buurt van Mosul. Hij was Rassam niet vergeten en nam hem in dienst als secretaris, opzichter en manusje-van-alles. Hiermee werd Rassam Layard’s enige werknemer die kon lezen en schrijven. Bovendien had Rassam een groot inzicht in de verhoudingen tussen- en gebruiken van de lokale stammen. Vanaf oktober 1845 zou Rassam in dienst zijn van Layard, die in juni 1847 terugkeerde naar Groot-Brittannië.

Rassam reisde met hem mee en bereidde zich, eenmaal in Groot-Brittannië, voor om te gaan studeren in Oxford. Dit zou er echter nooit van komen. Layard’s vondsten waren namelijk enorm enthousiast ontvangen, evenals de boeken die hij over zijn reizen in Mesopotamië schreef. Zo succesvol zelfs, dat de inkomsten voor Layard volstonden om een tweede opgravingscampagne te ondernemen. In september 1849 vertrok Layard, vergezeld door Rassam, weer naar Mosul. Hier zouden ze tot het voorjaar van 1851 opgraven.

Onafhankelijkheid

Sir Henry Rawlinson
Sir Henry Rawlinson
Om uiteenlopende reden keerde Layard na deze tweede campagne niet terug naar Mesopotamië, maar richtte hij zich op een politieke en, later, diplomatieke carrière. Het British Museum, dat de Mesopotamische opgravingen door wilde zetten, benoemde hierop Rassam in Layard’s plaats. Dit was de kans voor Rassam om zich als zelfstandige archeoloog te ontwikkelen. Wel stond hij op papier onder supervisie van Henry Rawlinson (1810-1895), een militair die op dat moment de Britse consul-generaal in Mesopotamië was en in Baghdad woonde. Deze theoretische ondergeschiktheid (Rawlinson zelf was nauwelijks betrokken bij de opgravingen en had geen enkele archeologische ervaring) zou cruciaal blijken in de latere waardering van Rassam in Groot-Brittannië.

Tijdens zijn achttien maanden durende contract stelde Rassam in eerste instantie een aantal vondsten die Layard nog had gedaan veilig. Hieronder was een serie reliëfs waarop de inname van de Bijbelse stad Lachish door de Assyrische koning Sennacherib afgebeeld was. In Nineveh vond hij vervolgens zelf een tempel gewijd aan Ishtar (de godin van de liefde en oorlog) en in Nimrud een tempel gewijd aan Nabu (de god van het schrift), naast een hoop andere sculpturen.

Misschien wel zijn grootste ontdekking in deze maanden vond plaats in de heuvel van Kuyunjik, die sinds het begin van de opgravingen daar gedeeld werd door de Britten en Fransen. Al tijdens Layard’s jaren in Kuyunjik hadden de Fransen ‘hun’ deel van de heuvel echter schijnbaar al opgegeven. Rassam vermoedde dat dit deel toch nog belangrijke vondsten op zou leveren en na nachtelijke opgravingen en een woordenwisseling met Franse afgevaardigden ontdekte hij een paleis dat toe had behoord aan de laatste Assyrische koningen. Het beroemdste overblijfsel hiervan zijn de reliëfs met de leeuwenjacht van koning Ashurbanipal, deels nu nog te bezichtigen in het British Museum. Een ander deel belandde tijdens het vervoer helaas in de Tigris.

Detail leeuwenjacht Ashurbanipal - cc
Detail leeuwenjacht Ashurbanipal – cc

Diplomatieke interlude

In 1854 pauzeerde Rassam zijn archeologische zoektochten en ruilde ze in voor een aantal posten in de koloniale en diplomatieke diensten. In eerste instantie werd hij als vertaler in dienst genomen door James Outram (1803-1863), een Britse politieke agent in Aden, in het huidige Jemen. Daar maakte hij snel promotie tot de eerste assistent van Outram en werd hij bovendien benoemd tot magistraat, waarmee hij verantwoordelijk was voor de postdienst, waterwerken en gemeentelijke gebouwen in het gebied.

Keizer Tewodros II
Keizer Tewodros II
Zijn talent voor de lokale diplomatiek leidde ertoe dat hij geselecteerd werd voor de diplomatieke missie die een brief van koningin Victoria moest bezorgen aan keizer Tewodros II (Theodoor II, 1818-1868) van Ethiopië. De laatste hield een aantal vooraanstaande Europeanen gevangen in Ethiopië, waaronder de Britse consul. In de brief werd om vrijlating van de gevangenen gevraagd.

Na een forse vertraging door diplomatiek getouwtrek werd Rassam en zijn gezelschap aan het eind van 1865 toegestaan Ethiopië binnen te trekken. In januari 1866 leverde hij de brief af aan een, in eerste instantie, welwillende keizer. Helaas voor Rassam veranderde de keizer van mening en liet hij in april 1866 het hele gezelschap, inclusief Rassam weer oppakken. Ze werden uiteindelijk pas in april 1868 gered door Britse troepen afkomstig uit India. Volgens Nederlandse kranten uit deze tijd bleef Rassam sindsdien bekend staan als ‘de man, die de natie 12 millioen gulden gekost had.’

De Britse regering betuigde dank aan Rassam in onvolprezen bewoordingen:

‘[we have a] high sense of your conduct (…) you appear throughout to have acted for the best, and your prudence, discretion, and good management seem to have tended greatly to preserve the lives and thus to secure the ultimate release of the captives.’

Bovendien kreeg hij 5.000 pond onkostenvergoeding. In het volgende jaar trouwde hij met een Britse en publiceerde hij een boek over zijn belevenissen in Ethiopië.

Archeologie deel twee

In de tussentijd had de archeologie niet stil gestaan. Met name de ontcijfering van het spijkerschrift had sprongen gemaakt en een ontdekking van een primitieve versie van het Bijbelverhaal van de zondvloed had de Europese publieke interesse in het Mesopotamische verleden weer aangewakkerd. In 1876 werd Rassam dan ook door de krant The Daily Telegraph gevraagd voor een nieuwe archeologische expeditie. De plichtsgetrouwe Rassam accepteerde en schreef:

‘I felt I could not refuse an employment in which I took so much interest, and thus I did not hesitate to accept the proffered honour.’

Ondanks zijn enthousiasme kende zijn tweede expeditie een valse start door moeilijkheden met het verkrijgen van een vergunning bij de Turkse regering. Dit veranderde in 1877 toen Layard, inmiddels een belangrijk diplomaat, de Britse ambassadeur werd in Constantinopel (Istanbul). In de vijf jaren die volgden zette hij een groot aantal opgravingen op, die hij liet leiden door opzichters die hij vertrouwde. Zo werkte Layard destijds ook.

Rassam’s werkte op de manier die destijds gebruikelijk was: hij liet lokale arbeiders graven en volgde de muren die hij vond. Kostbare objecten die hij vond beoordeelde hij ter plaatse: de stukken die ‘wetenschappelijk interessant’ waren werden verpakt en naar Groot-Brittannië gestuurd, terwijl de andere aan de lokale overheden werden overhandigd. Toen hij zo’n zestig- tot zeventigduizend ongebakken kleitabletten met spijkerschrift vond, bakte hij deze ter plaatse om ze te conserveren.

Dit wil niet zeggen dat hij door lokale autoriteiten niet vaak gewantrouwd werd. Toen hij een monumentale bronzen (deur)drempel vond, braken er onmiddellijk geruchten uit dat deze van massief goud was. Onder gewapende bewaking stelde een commissie van lokale goudsmeden vast dat het metaal inderdaad brons was, maar het bleef nog lang rondzingen dat Rassam zich een gouden drempel had toegeëigend.

Onder zijn belangrijkste vondsten in deze jaren waren een grote verscheidenheid aan cilinders met spijkerschrift inscripties. De bekendste is de zogenaamde ‘cilinder van Cyrus’, waarop is vastgelegd hoe de Perzische koning Cyrus de Grote in 539 voor Christus het nieuw-Babylonische rijk veroverde. Daarnaast ontdekte hij een groot aantal tempels en meende de locatie van de hangende tuinen van Babylon gevonden te hebben in een heuvel die Babil genoemd werd.

In 1882 zou Rassam zich definitief in Groot-Brittannië vestigen. In de zuid-Engelse kustplaats Brighton, om precies te zijn. Met zijn vrouw kreeg hij zeven kinderen, van wie er één een professionele operazangeres zou worden. Rassam overleed op 8 september 1910 en werd begraven op de begraafplaats van Hove, een klein plaatsje naast Brighton. Het manuscript voor zijn autobiografie is helaas verloren gegaan.

De Cyruscilinder
De Cyruscilinder

Reputatieschade

Nog voor hij overleed was Rassam al in opspraak gebracht door verschillende Britse collega’s en werd hij, zoals bleek uit het voorval met de bronzen drempel, gewantrouwd door de inwoners van Mesopotamië. Al enkele jaren na Rassam’s ontdekking van het paleis van Ashurbanipal zou George Rawlinson (1812-1902) de ontdekking aan zijn broer Henry toeschrijven. Broertje George zou overigens ook, onterecht, de ontcijfering van het spijkerschrift aan Henry toeschrijven. In plaats van Rassam te verdedigen, beaamde Henry dat Rassam slechts een simpele arbeider was geweest bij de opgraving.

Daarnaast had Rassam altijd erg beperkte financiële middelen voor zijn opgravingen. Waar Layard in zijn eerste, nauwelijks gefinancierde, expeditie nog een artiest kon opnemen voor archeologische tekeningen en reconstructies, was Rassam op zichzelf aangewezen. Ook een vraag om een fotograaf ergens tussen 1878 en 1882 bleef onbeantwoord.

Hormuzd Rassam (1826-1910)
Hormuzd Rassam (1826-1910)
De zwaarste klap voor Rassam’s imago zou echter in 1893 komen. Waar hij al publiekelijk bekend stond voor het fiasco van zijn Ethiopische missie (ondanks dat de regering zijn handelen in deze zaak had geprezen), begon Wallis Budge (1857-1934), conservator bij het British Museum geruchten over Rassam te verspreiden. Volgens Budge had Rassam Groot-Brittannië beroofd tijdens zijn opgravingen in Mesopotamië door samen met zijn ‘relatives’ de belangrijkste en beste stukken te verkopen en alleen ‘rubbish’ naar het British Museum te sturen. Rassam klaagde hem aan vanwege smaad en won, mede gesteund door prominente archeologen, zoals Layard. De schade aan zijn publieke reputatie was echter al aangericht.

Conclusie

Dit laatste, toch trieste, hoofdstuk van Rassam’s leven heeft ervoor gezorgd dat zijn bekendheid sinds zijn dood klein is geweest. Het kan niet anders dan dat zijn Mesopotamische herkomst hierin een grote rol heeft gespeeld, zelfs na zijn naturalisatie tot Brit in 1870. Want, waar Rassam Groot-Brittannië omhelsde als nobele beschaver, maakte zijn nieuwe thuisland deze rol niet waar. Rassam, van wie een beschrijving bestaat waarin hij, Britser kan het haast niet, ergens in Mesopotamië met paraplu en al te paard een hevige storm trotseert, werd door de Britse gezagsdragers nooit helemaal geaccepteerd. Bovendien keerde de bevolking waaruit hij afkomstig was zich ook van hem af.

Zo kon het gebeuren dat de ontdekker van het Gilgamesj-epos en talloze tempels en paleiscomplexen in vergetelheid raakte. Dit ondanks de beschavingsmissie van het Britse wereldrijk. Een obscuur einde voor een archeoloog die beter had verdiend, in zijn eigen tijd en daarna.

~ Robin Hoeks

Overzicht van boeken over archeologie

Verder lezen:

– Wright, Dennis, ‘Hormuzd Rassam (1826-1910)’, Oxford Dictionary of National Biography, 2012.
– Reade, Julian, ‘Hormuzd Rassam and His Discoveries’, Iraq 55 (1993), 39–62.

Robin Hoeks is in augustus 2016 afgestudeerd als historicus met archeologische inslag aan de onderzoeksmaster van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij specialiseerde zich in de cultuurgeschiedenis, met een speciale interesse voor de geschiedenis van de archeologie en erfgoedstudies. Hij is momenteel druk bezig met het schrijven van wetenschappelijke publicaties, maar daarnaast maakt hij het ‘grote publiek’ graag deelgenoot van de geschiedenis als onderdeel van publiekshistorische projecten en populair-wetenschappelijke artikelen.

Zie ook: @robinhoeks
...en: Profiel op academia.edu

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 50.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×