Mark Rutte is hard op weg de langstzittende premier van Nederland te worden. Als zijn vierde kabinet er komt – en dat lijkt waarschijnlijk, want er is geen alternatief – hoeft hij nog maar een jaar en circa drie maanden in functie te blijven en hij heeft de titel te pakken. Op dit moment moet hij nog twee voorgangers voor zich dulden. Eén daarvan is de CDA’er Ruud Lubbers. Hij was gedurende 11 jaar en 291 dagen minister-president, tussen 1982 en 1994. In die periode leidde hij drie kabinetten, twee met de VVD en één met de PvdA.
Maar Rutte heeft ook Charles Ruijs de Beerenbrouck nog niet ingehaald. Die zat veel langer geleden aan het roer. Zijn eerste kabinet trad aan in 1918, zijn tweede in 1922. Er was ook nog een derde kabinet onder zijn leiding, dat regeerde van 1929 tot 1933. In totaal was Ruijs de Beerenbrouck 10 jaar en 253 dagen premier.
Zijn naam zal bij veruit de meeste Nederlanders geen belletje doen rinkelen. Hooguit kennen ze hem als straatnaam, want naar Ruijs zijn nogal wat straten en lanen genoemd. De politicus werd geboren in 1873 in Roermond. Het is opmerkelijk dat alle premiers die Limburg leverde (de anderen waren Louis Beel en Jo Cals) in dit toch niet bijzonder omvangrijke stadje het levenslicht zagen.
Gouverneur
Ruijs was afkomstig uit een adellijk geslacht; hij mocht zich jonkheer noemen. Uiteraard, zo kun je met deze herkomst wel zeggen, was hij katholiek en behoorde hij tot de RKSP, de voorloper van de KVP, die weer een voorloper was van het CDA. Hij studeerde rechten, was lid van de gemeenteraad van Maastricht en zat van 1905 tot 1918 in de Tweede Kamer. Die functie gaf hij op om commissaris van de koningin (‘gouverneur’) van Limburg te worden, iets wat zijn vader ook was geweest. Maar dat duurde niet lang. Al na een paar maanden vroeg mgr. Wiel Nolens, de grote man bij de RKSP, hem of hij geen premier wilde worden. Zelf wilde Nolens die post liever niet. Bij een priester zou dat tot al te veel opgetrokken wenkbrauwen leiden van niet-katholieken.
Ruijs de Beerenbrouck vroeg weliswaar bedenktijd, maar nadat enkele anderen geweigerd hadden hapte hij toch toe. Hij was de eerste roomse premier van Nederland en ook de eerste die aantrad na de invoering van het algemeen mannenkiesrecht. Zijn kabinet bestond voornamelijk uit ministers van de RKSP en de twee protestantse partijen, ARP en CHU, die later eveneens zouden opgaan in het CDA. Deze drie partijen hadden bij de verkiezingen van 1918 vijftig van de destijds honderd Kamerzetels behaald.
Het kabinet zat, zij het met wat hangen en wurgen, de rit uit. Niet lang na zijn aantreden kreeg het te maken met een nogal halfslachtige revolutiepoging van SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra, maar die moest al snel erkennen dat een ruime meerderheid van de bevolking hem niet steunde. Ruijs de Beerenbrouck I wist in 1921 ook nog een tussentijdse crisis over de dienstplichtwet te trotseren en paste verder redelijk bekwaam op de winkel. Bij de verkiezingen in 1922 werd het beloond met een flinke winst en het kon zijn beleid grosso modo voortzetten.
Het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck kreeg het lastig. Het zag zich in 1924 zelfs genoodzaakt zijn ontslag in te dienen na een geschil over de modernisering van de marinevloot. Omdat het ontslag door de koningin niet werd aanvaard (er was ook geen makkelijke andere oplossing) ging het toch nog maar even door.
Kamervoorzitter
In 1925 werden er verkiezingen gehouden. Die liepen niet zo florissant af voor de drie confessionele partijen, hoewel ze wel hun meerderheid wisten te behouden. Ze regeerden samen verder onder leiding van ARP’er Hendrik Colijn. Ruijs de Beerenbrouck werd Kamervoorzitter.
Maar zijn carrière als minister-president was nog niet voorbij. In 1929 trad zijn derde kabinet aan. Hij was daarin ook nog minister van Binnenlandse Zaken en tijdelijk van Buitenlandse Zaken, want dat kon in die dagen allemaal. Ook dit kabinet bestond weer uit de drie confessionele partijen. Er waren echter geen coalitieafspraken, want daar konden de partijen het niet over eens worden. Kort na het aantreden van de ministersploeg deed zich de beurskrach op Wall Street voor, gevolgd door een wereldwijde economische crisis. Het kabinet moest daardoor drastisch bezuinigen. Hierover ontstond politieke onenigheid. In 1933 trad het kabinet af. Ruijs de Beerenbrouck werd opnieuw Kamervoorzitter, wat hij tot zijn dood in 1936 zou blijven.
Ruijs was de eerste katholieke premier van Nederland. De verhoudingen met het protestantse deel van de natie waren stroef, en dat is nog zacht uitgedrukt. Abraham Kuijper, de stichter van de ARP en de grote protestantse voorman, zag hem als een soort zetbaas van de paus. In onze tijd is het sentiment nauwelijks nog navoelbaar, maar veel ARP’ers en CHU’ers hadden destijds enorme moeite met het idee dat deze ‘paap’ hun premier was. De fusie tot CDA was nog ver weg. En Rutte is dus zeker niet de eerste minister-president die door zijn eigen coalitiegenoten wordt gewantrouwd, al zijn de oorzaken tegenwoordig heel anders.
Ook interessant: De Tweede Kamerverkiezing van 1918
Boek: Toen de katholieken Nederland veroverden