Op 17 mei werd een manifest gepubliceerd, Vrij Links, waarin een mogelijkheid bepleit werd om het socialisme nieuw leven in te blazen. Hierbij lag de nadruk op vrijzinnigheid en secularisme. De vier auteurs leken niet het grootkapitaal, maar religie als oorzaak van maatschappelijke problemen te zien.
Met deze invalshoek lijken de auteurs voorbijgegaan te zijn aan bet bestaan van kiezers die zowel links als religieus zijn. In Nederland is dit echter geen kleine kiezersgroep. De dagbladen Trouw en Nederlands Dagblad en de website Dag6 berichten overwegend over duurzaamheid, de opvang van asielzoekers en de multiculturele samenleving.
Karl Barth
De opstellers van Vrij Links lijken weinig kennis te hebben van de geschiedenis van het Nederlandse socialisme. Anders hadden ze geweten dat dominees een belangrijke rol speelden in de geschiedenis van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en de overgang daarvan naar Partij van de Arbeid (PvdA).
Hierbij vormden de opvattingen van de Duitse theoloog Karl Barth (1886-1968) de belangrijkste inspiratiebron. Volgens hem was het voor mensen niet mogelijk om God te kennen en dus om uitspraken over Hem te doen. Alleen God kon, als Hij het wilde, de kloof tussen Hem en de mens overbruggen. Het was daarom zinloos om een bestaande politieke orde gelijk te stellen aan Zijn wil. Barth verwierp de gelijkstelling van politiek met Gods wil, maar stak niet onder stoelen of banken in het socialisme een uitwerking van de christelijke naastenliefde te zien.
In ons land werden Barths opvattingen uitgelegd als verwerping van de verzuiling en van confessionele partijvorming. Tijdens het Interbellum vormden de grote confessionele partijen regeringen met de liberalen, met Hendrik Colijn (1869-1944) als premier. Linksgeoriënteerde kerkgangers zaten klem tussen confessionele partijen, die rechts beleid voerden, en de SDAP, die religie nog als ‘opium van het volk’ zag. Barth bood hen handvaten om zowel links als christelijk te kunnen zijn.
Willem Banning, Hendrik Kraemer en Gerard van Walsum
Barth kwam tot zijn leer in de context van het door het militaristische (en protestantse) Pruisen gedomineerde Duitsland. In Nederland werd zijn theologie populair na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vooral bij leden van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV). De ‘eerste generatie’ van Nederlandse ‘Barthianen’ was NCSV-lid tijdens de Eerste Wereldoorlog, de tweede in de jaren twintig.
Tot de eerste generatie behoorde Willem Banning (1888-1971), een vrijzinnige socialistische dominee. In 1937 zou hij, samen met onder andere Koos Vorrink, Willem Drees en H.B. Wiardi Beckman, bewerkstelligen dat de SDAP een nieuwe beginselverklaring aannam. Zij hadden geconstateerd dat de Duitse SDAP niet had kunnen voorkomen dat Hitler aan de macht kwam en dat in Nederland, ondanks de economische crisis en de bezuinigingen van Colijn, arbeiders niet massaal op de SDAP stemden. Hun conclusie was dat arbeiders wel hun levensomstandigheden wilden verbeteren, maar geen revolutie wilden. In 1937 werd daarom afstand gedaan van de klassenstrijd en definitief gekozen voor de parlementaire democratie.
Onder invloed van Banning werd ook afstand gedaan van de marxistische afkeer van kerk en religie. Hij zag maatschappelijke ongelijkheid en totalitarisme als uitingen van een strijd tussen ideeën. Het christendom was niet het enige gedachtegoed dat aanspoorde tot naastenliefde en rechtvaardigheid, maar vanwege de oriëntatie op God en Christus bood het wel het beste antwoord op het materialisme dat volgens hem grondslag was van fascisme en communisme.
Terugblikkend op zijn leven verklaarde Kraemer (1888-1965) dat hij in zijn jeugd christen of socialist wilde worden.
“Ik ben het allebei geworden. Ik ben socialist, omdat ik Christen ben en ben Christen door Gods genade”.
In dezelfde toespraak wees hij erop dat hij in de Jordaan geboren was, enkele weken na het Palingoproer. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij landelijk NCSV-voorzitter geweest. Het was vooral aan hem te danken dat deze beweging zich met maatschappelijke kwesties bezig ging houden. Eind jaren dertig keerde hij terug uit Indonesië, waar hij zendeling was geweest. Hij sloot zich aan bij kritische kerkgangers die de Nederlandse Hervormde Kerk te verdeeld en te veel naar binnen gericht vonden.
Gerard van Walsum (1900-1980) behoorde tot de tweede generatie. Lid worden van de SDAP was nog een stap te ver, dus probeerde hij, vergeefs, met geestverwanten de overwegende hervormde Christelijk-Historische Unie (CHU) naar links te trekken.
Doorbraak en de Nieuwe Koers
Tijdens de bezetting werden veel vooraanstaande Nederlanders door de Duitsers gegijzeld, onder andere in Sint Michielsgestel. Madelon de Keizer beschreef in De gijzelaars van Sint Michielsgestel – een elite-beraad in oorlogstijd (1979) hoe een aantal van hen, ontevreden met het vooroorlogse politieke en maatschappelijke bestel, plannen maakten voor na de oorlog. De confessionele partijen dienden te verdwijnen, om plaats te maken voor een tweepartijenstelsel zoals in het Verenigd Koninkrijk, met een progressieve en een conservatieve partij. De aloude scheidslijnen tussen confessioneel en niet-confessioneel moesten doorbroken worden, vandaar de term doorbraak
Onder deze selecte club bevonden zich Banning en Kraemer. Na hun vrijlating betrok de laatste de eerste bij de kerkelijke hervormingsplannen: de Nieuwe Koers. Bescheiden was Kraemer niet: geestelijke hervorming van de kerkgangers zou leiden tot een geestelijke en organisatorische hervorming van de Nederlandse Hervormde Kerk tot ‘Christus-belijdende volkskerk’, die op haar beurt de Nederlandse samenleving kon bezielen.
Banning en Van Walsum zouden betrokken raken bij de kortstondige Nederlandse Volksbeweging (NVB) en bij het samengaan van de SFDAP en enkele kleinere partijen tot PvdA in 1946. Een van die partijen was de Christelijk-Democratische Unie (CDU), twintig jaar lang politiek toevluchtsoord geweest voor linkse gereformeerden. Eén daarvan, Jan Buskes, was in 1945 een van zeven Amsterdamse dominees geweest die zich in het pamflet Wat bezielt ze? uitspraken vóór de doorbraak en vóór het SDAP-beginselprogramma van 1937. Henk van Randwijk zorgde er als hoofdredacteur persoonlijk voor dat de protestantse verzetskrant Vrij Nederland tijdens de bezetting spreekbuis werd voor de doorbraak (Trouw werd opgericht door VN-medewerkers die verzuild wilden blijven).
Socialisten waren in de eerste helft van de twintigste eeuw – althans, bekeken door hedendaagse ogen – veel ‘moralistischer’ dan nu. Arbeiders dienden zich te ‘verheffen’. Zo ontwierpen socialistische architecten bewust arbeidershuizen met hoge ramen, om te voorkomen dat arbeidersvrouwen door het raam met elkaar zouden kletsen. Ze konden beter lezen en zichzelf ontwikkelen. Al tijdens de bezetting maakten politici van alle partijen, ook socialisten, zich zorgen om de ‘zedenloosheid’ die het gevolg kon zijn van de oorlog, toen gewone wetten en fatsoensnormen niet van toepassing waren. Na de bevrijding moesten jongeren zo snel mogelijk weer in het gareel. Pas in de jaren zestig, toen de PvdA onder invloed van Nieuw Links de idealen van de protestgeneratie omhelsde, zouden socialistische en confessionele politici op zedelijk gebied weer van mening gaan verschillen.
Achterhaald
Maar ondanks de ontkerkelijking van de jaren zestig heeft links nooit volledig afstand gedaan van religie. Drie van de vier partijen die samen opgingen in Groen Links hadden wortels in de (christelijk-)pacifistische beweging. Tot op heden heeft Groen Links een werkgroep voor religie, de Linker Wang. In Nederland hebben linkse én rechtse seculiere partijen gelovigen onder hun politici, leden en kiezers; christelijk, joods en islamitisch. De tegenstelling die Vrij Links ziet tussen socialisme en religie is in Nederland al tachtig jaar achterhaald.
Boek: Het socialisme van nu – Marinus van der Goes van Naters