De duivel is in religieuze geschriften en retoriek al eeuwenlang als kwaadwillend wezen aanwezig. Hij kreeg allerlei namen toebedeeld, zoals Lucifer, Beëlzebub, Satan, Mefistofeles, De Tegenstander, Demon, Antichrist, Iblis of Shaitan. In het boek De duivel. Een biografie (uitgeverij Meinema, 2015) beschrijft Philip C. Almond, emeritus hoogleraar Religie aan de Universiteit van Queensland in Australië, de levensloop van Gods grote tegenstander.
Het verhaal begint met het Jodendom en loopt door tot de huidige tijd. De duivel is al meer dan twintig eeuwen prominent aanwezig in het bewustzijn van de mens. Ook tegenwoordig nog in de westerse populaire cultuur. Denk alleen maar aan een film als The Exorsist (1973), en de opeenvolgende delen van deze film.
Opzet en inhoud
In de eerste twee hoofdstukken gaat Almond in op de rol die de duivel speelde in het Jodendom en christendom, en dan specifiek op de duivel betrekking hebbende passages uit het Oude en Nieuwe Testament.
De daaropvolgende vier hoofdstukken behandelen het gedachtegoed over de duivel uit de Middeleeuwen, zoals bij Augustinus van Hippo (354-430). Veel aandacht is er hier voor de katholieke demonisering van magische volksrituelen. In de jaren van globaal 1300-1550 verschenen talrijke boeken over exorsisme, vleesgeworden demonen, seks van duivels onderling en met mensen. Daarna echter, vanaf het midden van de zestiende eeuw, trad een periode in waarin de lichamelijkheid van de duivel juist ontkend en bestreden werd. Cruciaal in deze paradigmaverschuiving waren boeken van Reginald Scot (The Discoverie of Witchcraft, 1584) en de bestseller De betoverde wereld (1691) van de Amsterdamse predikant Balthasar Bekker.
In hoofdstuk zeven komt een fase aan bod die Almond ‘de gouden eeuw van de bezetenheid’ noemt, ruwweg de periode 1550-1700. De Verlichtingsideeën en de opkomst van een liberaal protestantisme zorgden opnieuw voor een verandering: in de achttiende en negentiende eeuw werd de idee van een duivel ontmanteld. En momenteel, in de populaire cultuur van de vroege eenentwintigste eeuw, is de duivel weer aan een mediale opmars bezig, een proces dat vanaf de jaren 1960-1970 op gang kwam.
Langdradig
Over het geheel genomen is Almonds boek absoluut een aanwinst en aanbevelenswaardig. Het is gebaseerd op uitgebreid literatuuronderzoek en een informatief geheel, maar de schrijfstijl is nogal oubollig en langdradig; dit zal ook wel aan de Nederlandse vertaling liggen. Verder mis ik een persoons- en plaatsnamenregister, wat het boek helaas iets minder toegankelijk maakt en minder bruikbaar als naslagwerk.
Aan de hand van twee thema’s geef ik in de voortgaande tekst een impressie van de inhoud van Almonds duivelsbiografie. De demonisering vanuit katholieke bronnen in de zestiende en zeventiende eeuw, de eerder genoemde ‘gouden eeuw van de bezetenheid’ (1550-1700), gevolgd door enkele passages over de omslag die in de achttiende eeuw door de Verlichting werd ingeleid.
‘Gouden eeuw van de demonisering’ (1550-1700)
In de jaren 1550-1700 hield de duivel zich volgens tijdgenoten bezig met ‘het in bezit nemen’ van mensen. Een voorbeeld. Op 20 januari 1573 gebeurden er vreemde dingen met Alexander Nyndge in het Engelse Suffolk. Zijn borst en lijf zwollen op, zijn ogen puilden uit, hij had schuim om zijn mond zitten, hij knarsetandde, sloeg met zin hoofd tegen de bedstee en bleek plotseling erg sterk te zijn. Zijn broer Edward, hoogleraar kunstvakken aan de Universiteit van Oxford, concludeerde meteen dat het niet om waanzin ging maar dat Alexander bezeten was van een demon. Alexander en verwanten stemden met deze conclusie van Edward in. Toen Alexander ook nog eens vreselijke brulgeluiden ging maken, als een hellehond, en zijn lichaam de meest vreselijke kwellingen kreeg te verduren, leek deze conclusie iedereen gerechtvaardigd.
De gevolgtrekking van Edward Nyndge dat zijn broer bezeten was gezien de symptomen die hij vertoonde, sloot naadloos aan op het denken van zijn tijd:
De periode van 1550-1700 was de gouden eeuw van de demonische bezetenheid. Zoals Erik Midelfurt opmerkt: ‘Waarnemers in deze tijd waren zo onder de indruk van het veelvuldig voorkomen van bezetenheid, dat er nooit eerder een tijdperk geweest lijkt te zijn, met uitzondering van de tijd van Christus zelf, waarin zich zoveel vreeswekkende voorbeelden van de woede van de duivel hebben voorgedaan.’ Het is geen toeval dat het tijdperk van de demonische bezetenheid ook dat van de hekserij was. Dat laatste werd doorgaans beschouwd als de oorzaak van het eerste. Vanaf Alexander Nyndge in Suffolk in 1573 tot de bezetenen in Salem in 1692 hield de duivel zich vooral bezig met het in bezit nemen van het menselijk lichaam. (171)
Verlichting
Rond 1550 was het haast onmogelijk om niet te geloven in een God, en evenmin mochten mensen twijfelen aan het bestaan van de duivel of van demonen. Tweehonderd jaar later was die situatie drastisch veranderd. Onder een aantal geleerden bestond de overtuiging dat de duivel niet bestond. Of in elk geval geen invloed had op de loop van de geschiedenis of niet in mensen werkzaam was.
Exemplarisch voor de verbanning van de Satan naar de uithoeken van de ontwikkelde Europese geest is een beroemd geworden prent van William Hogarth getiteld ‘Credulity, Superstition, and Fanatism’ (‘Geloof, bijgeloof en fanatisme’) uit 1762. Op de prent is een jezuïet te zien, verkleed als methodist, die preekt over de tekst 2 Korinthiërs 11:22 – ‘ik spreek als een dwaas’. Onder zijn klerikale gewaad draagt hij een harlekijnspak. Wat voorheen als een geaccepteerde waarheid binnen de intellectuele wereld gold – het bestaan van God en duivel – was nu het mikpunt geworden van spot en hoon.
Het aardige aan Hogarths prent is dat zijn tekening ook expliciet verwijst naar de oorzaken van het (bij)geloof rond de duivel. Almond hierover:
Voor Hogarth berustten goedgelovigheid, bijgeloof en fanatisme (letterlijk) op een aantal boeken die hij in de prent had afgebeeld. De belangrijkste daarvan was wel het beroemde boek van Joseph Glanville waarin deze het bestaan van geesten, demonen en heksen verdedigde, Saducismus Triumphatus, or: Full and Plain Evidence concerning Witches and Apparitions (1681), na zoon dood geredigeerd en uitgegeven door platonist Henry More. Daarnaast zien we [op de prent] nog de meest invloedrijke van alle Engelse demonologieën, de Daemonologie van koning Jacobus uit 1597. (231)