Tussen 1949 en 1990 waren er twee Duitslanden. Terwijl het ene Duitsland een succesvolle economische en democratische grootmacht is, is het andere Duitsland geschiedenis. In 1990 kwam de Duitse Democratische Republiek (DDR) ten einde en werd het grondgebied ervan onderdeel van de Bondsrepubliek. In de publieke herinnering aan de communistische natie overheerst het negatieve.
Oost-Duitsers woonden in grauwe betonnen flats, konden in hun winkels nauwelijks luxeproducten kopen en werden voortdurend in de smiezen gehouden door de alomtegenwoordige staatsveiligheidsdienst, de Stasi. Van het westen afgesloten door zowel de Berlijnse Muur als door zwaarbewaakte hoge hekken met prikkeldraad zaten de inwoners van de DDR opgesloten in een land zonder democratie en vrijheid. De Duitse historica Katja Hoyer gooit met haar boek Achter de muur – Oost-Duitsland 1949-1990, waarin ze dit eenzijdige beeld wil bijstellen, zeker in Duitsland de knuppel in het hoenderhok.
De schrijfster werd in 1985 geboren in Guben, dat toen nog bekend stond als Wilhelm-Pieckstadt, vernoemd naar de staatspresident van de DDR van 1949 tot 1960. Haar vader was officier in de luchtmacht van de Nationale Volksarmee (NVA) en lid van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED), de politieke partij met alle macht. Had hij zich niet aangesloten bij de communistische partij dan had hij zijn officiersopleiding niet kunnen afronden. Een eenvoudige grap had hem tijdens zijn opleiding al in de problemen gebracht met de autoriteiten en toen hij later trouwde met de moeder van Katja werd hem dat ontraden omdat zij, in de tijd dat dat nog kon, regelmatig op bezoek ging bij familie in West-Duitsland.
De Stasi registreerde nauwgezet elke reis die ze maakte naar het kapitalistische buurland. Ondanks deze negatieve ervaringen was pa Hoyer volgens zijn dochter, net als veel anderen, lange tijd tevreden met zijn leven in de DDR.
Frisse blik
Katja Hoyer betoogt in haar boek dat de DDR meer was “dan een ommuurd ‘Stasi-land’”, waarmee ze verwijst naar het onthutsende boek Stasiland van de Australische auteur Anna Funder, dat merkwaardig genoeg in haar bronvermelding ontbreekt. Funder beschrijft in haar boek hoe de levens van onschuldige burgers in de DDR door de Stasi ernstig werden ontregeld. Wie zich verdacht maakte, door niet in lijn te lopen met de communistische doctrine of het hoofd boven het maaiveld uit te steken, werd bespioneerd, eindeloos ondervraagd of jarenlang gevangen gezet. Vele families raakten hierdoor verscheurd en toekomstdromen in de kiem gesmoord. Volgens Hoyer is echter “een frisse blik op de DDR” noodzakelijk. Ze schrijft:
De schrijfster laat haar boek beginnen voorafgaand aan de oprichting van de DDR, namelijk in de jaren dertig toen de elite van de Duitse communisten Duitsland ontvluchtte en in de Sovjet-Unie haar heil zocht. Veel van hun kinderen gingen naar de Karl-Liebknecht-Schule in Moskou waar ze door Duitse leraren werden opgeleid tot rechtlijnige communisten. Een door Hoyer opgevoerde oud-leerling concludeerde in 1997 – volgens haar met “enig recht” – dat de geschiedenis van de DDR vermoedelijk begon op deze school.
De Duitse communistische gemeenschap in de Sovjethoofdstad, onder wie de ouders en docenten van de leerlingen, ontsnapte in de jaren dertig niet aan Stalins Grote Terreur. Uit naam van de wantrouwende en meedogenloze Sovjetleider werd drie-vierde van de Duitsers ‘gezuiverd’, beter gezegd: afgevoerd naar een kamp of geëxecuteerd, zogenaamd omdat ze ‘verraders’ waren en de communistische heilstaat bedreigden. De overlevenden, onder wie Wilhelm-Pieck en Walter Ulbricht, vormden de kern van het naoorlogse bestuur van Oost-Duitsland. Laatstgenoemde was aanvoerder van de Groep Ulbricht, bestaande uit Duitse communisten die op 30 april 1945 uit hun ballingschap in de Sovjet-Unie terugkeerden om in de Sovjetzone in Duitsland een nieuw bestuur op te zetten, volgens de schrijfster als “kwartiermakers van Stalin”.
Ulbricht zou in 1950 Pieck opvolgen als staatshoofd, maar dan als eerste secretaris van de SED en niet als president. Zijn trouw aan Stalin en ideeën op het gebied van staatsinrichting waren al direct bij terugkeer in Duitsland duidelijk. Tegenover de leden van zijn groep verklaarde hij toen dat een nieuwe regering in Berlijn er democratisch uit moest zien, “maar we moeten alles in eigen hand houden”. Deze woorden zijn volgens de schrijfster “prototypisch voor de Oost-Europese politiek”. Ondanks de naamkeuze van de in 1949 opgerichte staat, was werkelijke democratie hier ver te zoeken. De voortdurende angst van de Oost-Duitse autoriteiten voor ondermijnende krachten verklaart Hoyer aan de hand van de ervaringen van de pioniers van de DDR onder Hitler en Stalin. Hun angst voor het nationaalsocialisme en ‘volksvijanden’ zat er volgens haar zo bij hen ingebakken dat elke vermeende uiting van oppositie moest worden onderdrukt. Ze schrijft:
“Net als een kind dat nooit zijn kinderlijke angsten te boven is gekomen, is de DDR nooit opgehouden met kijken of er onder het bed monsters op de loer lagen.”
Dat de communistische leiders hun onderdanen vervolgden uit angst, biedt echter geen waterdichte verklaring. Immers, ook West-Duitsland kende leiders die vervolgd waren. Konrad Adenauer, de eerste Bondskanselier, werd bijvoorbeeld verschillende keren door de nazi’s gevangen gezet, maar zou als christendemocraat de democratische waarden verdedigen. Dat de DDR zich wel ontwikkelde tot dictatoriale politiestaat naar Sovjetvoorbeeld lijkt eerder dan uit angst voort te komen uit het feit dat de repressie van andersdenkenden een integraal onderdeel is van communistische systemen in verleden en heden. De schrijfster doet soms wat relativerend over deze repressie. Volgens haar bood het uitgebreide veiligheidsnetwerk burgers ook de kans om deel te nemen aan de landsverdediging en creëerde het een sterk gemeenschapsgevoel:
Dat tegenstanders van de overheid zich in de DDR niet op hun gemak voelden, is nogal een understatement. De Stasi hield van circa 5,6 miljoen burgers een dossier bij en tussen de 180.000 en 250.000 personen werden om politieke redenen gevangengezet, onder wie duizenden Jehova’s getuigen, die door de nazi’s ook al waren vervolgd vanwege hun onbuigzame religieuze overtuiging. Veel gevangenen waren onschuldig aan de daden waarvan ze werden beschuldigd. Het is niet zo dat Hoyer deze repressie negeert, maar de voorbeelden die ze ervan geeft zijn niet representatief. Zo beschrijft ze het verhaal van de lutherse pastor Oskar Brüsewitz, een wat zonderlinge tegenstander van de DDR die zichzelf uit protest in 1976 in de brand stak en aan zijn verwondingen overleed. Veel van de vervolgden in de DDR waren echter niet zo uitgesproken en activistisch als deze geestelijke. Het waren gewone mensen die in een democratisch en vrij land nooit de aandacht van de autoriteiten getrokken zouden hebben. De vader van de schrijfster is daar een goed voorbeeld van, maar hij kwam er nog mild vanaf in vergelijking met al diegenen die jarenlang onschuldig in een Stasi-gevangenis eindigden.
Positievere verhalen
Sommige Duitse critici verwijten Hoyer dat ze de misdadigheid van de DDR bagatelliseert. Een Duitse commentator beweert bijvoorbeeld dat de rapen gaar zouden zijn als ze een soortgelijk revisionistisch boek over nazi-Duitsland had geschreven. Laatstgenoemde verwijt is niet terecht, want de DDR maakte zich niet schuldig aan genocide en nam geen andere landen met geweld in zoals Hitler-Duitsland dat wel op grote schaal deed. Hoyer geeft verschillende wezenlijke feiten die de DDR in een positiever licht zetten. Zo was de vrouwenemancipatie hier verder gevorderd dan in veel westerse landen. In 1981 was 91 procent van de vrouwen werkzaam in een beroep en in 1986 was 50,3 procent van de universitaire studenten vrouw. Ook op het gebied van andere aspecten van het leven haalt Hoyer enkele positievere verhalen aan, van de grote levensstandaard in vergelijking met andere Oostbloklanden tot de populariteit van Oost-Duitse popartiesten en televisieseries. Vaak is er wel een keerzijde: zo kwamen de sportieve successen van de DDR op de Olympische Spelen tot stand door georganiseerd dopinggebruik.
Ondanks de ‘anti-fascistische beschermingsmuur’, zoals de Berlijnse Muur eufemistisch werd genoemd, en andere opgeworpen hindernissen om het land te verlaten, waren Oost-Duitsers niet volledig van het westen afgesloten. Ze mochten postpakketjes ontvangen van familie uit het westen met lekkernijen en andere luxeartikelen die in eigen land niet te krijgen waren, ze konden luisteren naar westerse muziek en keken naar de West-Duitse televisie. Opmerkelijk is ook hoe de Oost-Duitse overheid Levi-jeans uit het Amerika importeerde om het volk tevreden te stemmen. In eigen land geproduceerde spijkerbroeken konden niet tippen aan het kapitalistische voorbeeld. Deze contacten, hoe bescheiden ook, droegen er mede toe bij dat de twee Duitslanden gedurende de regeringstijd van Erich Honecker, de opvolger van Ulbricht, langzaam naar elkaar toe groeiden. Er werden in de jaren zeventig en tachtig, in de woorden van de schrijfster, “vensters opengezet waardoor de verleidelijke geuren van het kapitalisme binnendreven in een DDR die inmiddels toch wel een beetje kleinburgerlijk en saai overkwam…”
“Het revolutionaire vuur en kordate enthousiasme uit de begintijd waren verdwenen, en jonge mensen, die nooit iets te maken hadden gehad met de fascistische vijand die ze moesten bestrijden en al helemaal niet de rauwe straatgevechten van de Weimarrepubliek van vóór de oorlog hadden meegemaakt, hadden het goed, maar het ontbrak hun wat aan heilig vuur.”
Misdaden
Hoyer merkt terecht op dat de DDR meer dan alleen de Berlijnse Muur was. Met haar pleidooi om “een eind te maken aan de Duitse obsessie met ‘Vergangenheitsbewältigung’, het proces om in het reine te komen met een meestal niet erg positief ervaren verleden” doet ze echter geen recht aan de misdaden van de DDR tegen vele onschuldige mensen. Zoals de concentratie- en vernietigingskampen en oorlogsmisdaden het beeld van nazi-Duitsland blijvend zullen bepalen, zo moeten onder andere de repressie door de Stasi en de minstens 136 doden die vielen bij ontsnappingspogingen bij de Berlijnse Muur in de herinnering aan de DDR overheersen. Dat vele mensen, onder wie de ouders van Hoyer, in dit land een betrekkelijk goed leven hadden, betekent namelijk dat ze zich goed aanpasten aan de dictatuur, niet dat de dictatuur mild was.
In Achter de Muur geeft Katja Hoyer een duidelijk uitgelegde indruk van de belangrijkste politieke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen gedurende het ontstaan en bestaan van de DDR. Ze beschrijft niet slechts de rol van de hoofdpersonen, onder wie de DDR-leiders, maar geeft ook een stem aan verschillende doorsnee bewoners van het land die hier best een aangenaam leven leidden.
Liefhebbers van ‘Ostalgie’, oftewel degenen die nostalgische gevoelens koesteren bij het dagelijkse leven in de DDR, zullen de verhalen over Trabantjes, Vita Cola (het Oost-Duitse alternatief voor Coca Cola) en Nina Hagens hit Du Hast den Farbfilm Vergessen waarderen. Hoewel de schrijfster de misdaden van de DDR niet ontkent, legt ze er echter niet de nadruk op en komen haar woorden soms wel erg relativerend over. Wie meer wil weten over hoe indringend en alomtegenwoordig de repressie in de DDR was, doet er daarom goed aan naast dit boek ook andere literatuur te lezen, zoals bijvoorbeeld het eerder genoemde ‘Stasiland’. De DDR was meer dan de Berlijnse Muur, maar zonder de Muur en de daaraan gerelativeerde repressie was er geen DDR.