Koning Karel
Als geboortedatum van Karel de Grote wordt doorgaans 2 april 742 aangehouden, maar er worden ook andere geboortejaren genoemd: 747 of zelfs 748. Zelfs zijn geboorteplaats is onbekend. De omgeving van Luik wordt genoemd, maar ook Ingelheim, Worms, Mainz en andere plaatsen. Informatie over Karels jeugd is eveneens zeer schaars, in tegenstelling tot de veel rijker gedocumenteerde latere fasen van zijn leven. Drie van de zes kinderen van Bertrada en Pepijn overleden; behalve Karel en zijn jongere broer Karloman of Carloman (751-771) overleefde alleen hun zuster Gisela, die later abdis werd van het klooster van Chelles.
Misschien zijn Karel en Karloman opgevoed in Saint-Denis bij Parijs, maar niets hieromtrent is zeker, evenmin als over de identiteit van hun opvoeders. Karels biograaf Einhard meldt in zijn Vita Karoli Magni dat er bij het begin van zijn werk aan Karels biografie, geschreven tussen ongeveer 817 en 836, niemand meer in leven was die over de kindertijd en jeugd van de keizer had kunnen vertellen. In elk geval deed Karel een ruime kennis van het Latijn op, en beheerste hij vermoedelijk ook enigermate het Grieks. Dat hij tot op hoge leeftijd letters zou hebben geoefend omdat hij niet kon schrijven, is ten dele een mythe. Het was in elk geval zo, dat hij de onder zijn bewind ontwikkelde Karolingische minuskel nooit onder de knie kreeg.
Daarnaast moet er in de opvoeding veel aandacht zijn besteed aan de voor Germaanse en Frankische edelen en prinsen onontbeerlijke vaardigheden van wapenhandel, rijden en jagen, en andere lichamelijke oefening. Karel behield tot op hoge leeftijd een voorliefde voor zwemmen.
De onfortuinlijke Karloman
Op 28 juli 754 werden Karel en zijn broertje Karloman met hun vader door paus Stefanus gezalfd in de kathedraal van Saint-Denis. Na Pepijns dood in 768 erfden beiden naar Frankisch gebruik een deel van het rijk. Karloman kreeg het zuidoosten: het zuidelijk deel van Austrasië, van Neustrië (met onder meer Parijs en Soissons), Alemannië (Zwaben), de Elzas, Bourgondië, zuidelijk Aquitanië, de Provence en Septimanië. Er bestonden van aanvang af spanningen tussen beide broers, met als aanleiding het gedeelde bezit van Aquitanië. Dit rijksdeel kwam na Pepijns dood meteen in opstand. Karel trok er in 769 met een leger binnen om de revolte neer te slaan. Karloman voegde zich bij hem, maar trok zich mét zijn troepen terug na een ruzie met Karel in Moncontour bij Poitiers. Terwijl Karel roem en eer oogstte door zijn overwinning op de rebellen, verloor Karloman door zijn als verraderlijk beschouwde daad veel prestige.

Karel de Grote. Op de voorzijde staat de tekst CARO, op de keerzijde
het monogram ANDE. (Afbeeldingen: Karel de Grote. Stamvader van Europa
Hun moeder Bertrada probeerde de broers vergeefs te verzoenen. Een ongemakkelijk punt in hun verhouding was ook, dat Karel door sommigen als ‘bastaard’ werd beschouwd, omdat Bertrada’s huwelijk met Pepijn pas laat door de Kerk was erkend.
De verhouding tot de Longobarden vormde het volgende grote struikelblok tussen beide broers, mede door toedoen van de zeer actieve Bertrada. Ze had ervoor gezorgd dat Karel in 770 huwde met Desiderata, dochter van de Longobardische koning Desiderius, waardoor een bondgenootschap ontstond dat Karlomans landen geografisch in de tang had. Ook stond Bertrada aan de wieg van Karels vriendschap met hertog Tassilo van Beieren. Allebei tijdelijke arrangementen – het huwelijk met Desiderata duurde een jaar – maar ze vormden wel een serieuze bedreiging voor de positie van Karloman, die zich tot paus Stefanus III wendde en hem steun tegen de Longobarden beloofde. De paus koos echter voor Karel, terwijl de uitermate beledigde en vernederde Desiderius op zijn beurt toenadering zocht tot Karloman, nadat Karel plotseling Desiderata had verstoten.
Dit alles leidde tot weinig minder dan openlijke oorlog tussen beide broers, geheel in lijn met de traditie van hun Merovingische voorgangers op de troon. Maar toen stierf Karloman onverwacht, op 4 december 771 in de villa van Samoussy, volgens sommige verklaringen ten gevolge van een zeer ernstige neusbloeding – en dÃe zou weer kunnen wijzen op vergif. De onfortuinlijke koning werd begraven in Reims; herbegrafenis in de basiliek van Saint-Denis volgde in de dertiende eeuw. Na Karlomans dood beschouwde Karel zich als de enige heerser van het Frankische rijk, liet zich als zodanig zalven en negeerde de aanspraken van zijn neefjes. Wel noemde hij zijn in 777 geboren, tweede wettige zoon Karloman: vermoedelijk uit eerbetoon aan zijn overleden broer, met de hieraan gekoppelde motivatie om alle boze geruchten over diens dood de kop in te drukken.
Lombardije valt
Overwinnaar Karel was nu Rex francorum et langobardorum atque patricius romanorum. In 781 benoemde hij zijn zoontje Karloman II (777-810), in 792 herdoopt tot Pepijn, tot koning van Lombardije. Vanuit de oude Longobardische hoofdstad Pavia regeerde het knaapje zijn koninkrijk onder de hoede van figuren als hertog Erik van Friuli en abt Adelard van Corbie. Een Byzantijnse invasiemacht in Calabrië om Adalgis alsnog in het zadel te helpen werd in 788 verslagen, en van Adalgis werd niets meer vernomen.
De Grote tot onderscheid van de Jongere
Karel kreeg zijn bijnaam ‘de Grote’ niet in de eerste plaats vanwege zijn inderdaad grote gestalte, maar volgens sommige bronnen ter onderscheiding van zijn zoon Karel de Jongere (772/773-811), die vanaf 788 koning van Neustrië was, uiteraard onder het oppergezag van zijn vader. Maar al snel sloeg het epitheton ‘Grote’ op zijn persoonlijkheid en zijn hoedanigheid als heerser over een rijk dat door zijn eigen toedoen vrijwel een werelddeel besloeg. Zelfs de faam van Karel Martel en Pepijn de Korte, in wiens voetspoor Karel de Grote aanvankelijk volgde, verbleekte bij zijn eigen roem.
Hardnekkige Saksen
Zo’n drieëndertig jaar van Karels toch al door voortdurende strijd gekenmerkte heerschappij werd vergald door een reeks opstanden van de Saksen, voor een belangrijk deel onder leiding van hun ontembare hertog Widukind (‘kind van het woud’) of Wittekind (743-807), een Westfaals edelman. Deze strijd in de periode 772-785, met een laatste opflakkering in 804, vergde achttien veldtochten en speelde zich vooral af in het huidige Duitsland, met uitlopers naar de Nederlanden – zo zouden de Saksen in 772 de kort tevoren door Lebuïnus gebouwde kerk in De Wilp bij Deventer hebben verwoest; dit zou zelfs de aanleiding zijn geweest tot de eerste Saksische campagne.
Aan het diepchristelijke hof van Karel de Grote bestond diepe minachting voor de heidense Saksen, getuige de woorden van Karels biograaf Einhard:
Want de Saksen, zoals bijna alle stammen die in Germanië wonen, zijn van nature wildemannen; ze zijn aanhangers van de afgodencultus en staan vijandig tegenover onze godsdienst. Ze beschouwen het niet als oneervol zowel goddelijke als menselijke wetten te schenden of met voeten te treden.
Net als de Franken verschenen de Saksen in de laatromeinse periode als een confederatie van verschillende Germaanse stammen; hun woongebied was ruwweg het zuiden van Sleeswijk-Holstein en zuidelijk aangrenzend gebied. In 356 worden ze genoemd als bondgenoot van Magnentius, een Gallische tegenkeizer van de Romeinse keizer Iulianus Apostata. Met de Angelen, Friezen en Juten migreerden veel Saksen in de vijfde en zesde eeuw naar Groot-Brittannië; de achterblijvers bleven nog enkele eeuwen buiten de christelijke invloedssfeer en beoorloogden de Franken al vanaf de dagen van Childerik I. Zij leefden in stamverbanden en kenden geen centraal gezag. Zoals ooit ook bij de Franken gebruikelijk, kozen ze alleen in tijd van oorlog tijdelijke krijgsheren of hertogen.

Karels doelen
De Saksische roofovervallen op Frankisch gebied en hun vijandige bejegening van de missionarissen als verkondigers van de Frankische godsdienst én het Frankische gezag, waren in zekere zin als koren op de molen van Karels ambities. Die vielen ruwweg uiteen in drie doelen: zijn eigen oppergezag over het hele Frankische rijk bestendigen, een ‘pan-Europese’ vergroting van zijn rijk realiseren en in verband hiermee het christendom verbreiden. Karel greep dan ook in met harde hand en trof de Saksen in hun culturele hart: de Irminsul. Deze machtige stam werd tijdens de Saksenoorlog van 772 door de Franken neergehaald en verwoest, na de Frankische inname van Eresburg en Paderborn.
De Irminsul
Tijdens het bewind van Karels zoon Lodewijk de Vrome (814-840) zouden overblijfselen van Irminsul opgegraven zijn in Obermarsberg in Westfalen. Deze tronk werd naar de kathedraal van Hildesheim gevoerd, om te dienen als grote kandelaar ter ere van de Christus. Het neerhalen van de Irminsul werd ter plaatse jaarlijks gevierd tot in de dertiende eeuw.