In de eerste decennia van de twintigste eeuw bracht een rijke, adellijke familie ieder jaar veel vrije tijd door in Callantsoog. Een groot deel van de duinen, het Zwanenwater en omringende landerijen waren in het bezit van deze familie. De bezittingen maakten deel uit van ‘de Heerlijkheid Callantsoog’. De pater familias, jonkheer Charles Frederik van de Poll, voelde zich ‘Heer’ van Callantsoog en gedroeg zich daar dan ook naar. Zijn vrouw, Eugenie van de Poll-Prévinaire die zich ‘Ambachtsvrouwe’ mocht noemen, vertoonde hetzelfde gedrag. Zij heersten niet letterlijk (in juridische zin) over Callantsoog, maar wel in morele zin. Een aantal kritische berichten in de Schager Courant die wezen op minachting van de bevolking van Callantsoog was waarschijnlijk het topje van de ijsberg.
Jonkheer Van de Poll volgde zijn in 1900 overleden schoonvader M.P.T. Prévinaire op als directeur van de Haarlemsche Katoen Fabrieken. In 1914 beëindigde hij zijn directeurschap. Enkele jaren later, in 1918, kwam er een definitief einde aan de onderneming. De gebouwen werden gesloopt en er verrezen woningen op de vrijgekomen grond. Van de Poll had nu alle tijd om zich te profileren als Heer van Callantsoog. In 1919 schrijft G. ten Boekel over de invloed van Van de Poll in de Schager Courant:
‘Wat het vreemdelingenverkeer betreft wordt het hier (Callantsoog) ontzettend tegengehouden. Wanneer iemand zijn hoofd even boven de duinen uitsteekt volgt er onmiddellijk een bekeuring.’
Boosheid
Het was duidelijk dat het niet boterde tussen de bevolking van Callantsoog en de familie Van de Poll. Op een mooie zomerdag in 1919 maakte Eugenie van de Poll-Prévinaire in gezelschap van haar dochters een wandeling over hun immens grote privéterrein in Callantsoog. De bramenstruiken droegen al volop vruchten. Ofschoon men wist dat er niet op het terrein van de familie Van de Poll geplukt mocht worden was de verleiding groot om dat wel te doen. Er kon heerlijke jam van worden gemaakt, wat een welkome aanvulling op het toch al schaarse broodbeleg was. Twee meisjes togen met lege jampotjes naar een plek waar volop bramen te plukken waren en begonnen enthousiast de vruchtjes te verzamelen. Plots werden ze gestoord door de dames Van de Poll en ruw bij de armen gepakt. De meisjes barstten in huilen uit terwijl ze door de adellijke dames naar hun ouders werden gebracht. De bijna volle jampotjes werden voor de ogen van de ouders demonstratief op straat geleegd. De bekende Callantsoger Piet Vos maakte in zijn memoires ook melding van dit voorval en volgens hem waren de meisjes door mevrouw Van de Poll geslagen met een wandelstok.
In hetzelfde jaar werd een Callantsoger keuterboertje dat zijn landje aan het bewerken was plotsklaps opgeschrikt door luide knallen van jachtgeweren. Een zoon van Van de Poll, de door de familie Van de Poll betaalde jachtopziener Johannes van Honschooten en zijn hond baanden zich zonder zich te bekommeren om de gewassen een weg dwars door het veld en vertrapten daarbij een groot aantal planten. De Callantsoger beklaagde zich bij de burgemeester, maar kreeg later een flinke reprimande van Van Honschooten en drie ‘kapotgeschoten’ konijntjes als vergoeding.
In juli 1919 wilde jachtopziener Van Honschooten het jachtgeweer van Callantsoger Jan Nieuwenhuizen in beslag nemen. Hij had gejaagd op een plek waar dat niet mocht, waarschijnlijk in de duinen van Van de Poll. Tijdens de inbeslagname had Nieuwenhuizen zich heftig verzet en kreeg daarbij hulp van naaste familieleden. Hij had de jachtopziener (die in 1919 in dienst van de jonkheer kwam en ook onbezoldigd rijksveldwachter was) tevens uitgemaakt voor…
‘…ploert, doodbidder en leelijke Roomsche vent’.
In december 1919 verschenen de vijf beklaagden voor de rechter. De officier van Justitie eiste voor de drie mannen drie maanden cel en de vrouwen zouden een maand moeten zitten.
Toen er een stuk duin was afgebrand ging een nieuwsgierige inwoonster van Callantsoog kijken op die plek. Vrijwel direct waren ook jonkheer Van de Poll en zijn gevolg ter plaatse, vergezeld door Van Honschooten die de vrouw verbaliseerde. Ambachtsvrouwe Eugenie van de Poll sprak de vrouw op barse toon vermanend toe zodat de vrouw in huilen uitbarstte. Dezelfde vrouw werd enige tijd later door een deurwaarder gesommeerd haar huisje, dat eigendom was van de familie Van de Poll, binnen 8 dagen te verlaten. Het was duidelijk dat dat een rancuneuze actie van Van de Poll was. De vrouw maakte echter bezwaar bij de huurcommissie en mocht niet op straat worden gezet.
Een zeer boze moeder schreef in 1919 over haar zoontje van twaalf dat 2 maanden naar een tuchthuis moest omdat hij eieren had geraapt in de duinen van Van de Poll. Hij was door veldwachter Kooiman en de ‘koddebeier’ (waarschijnlijk Van Honschooten) van Callantsoog op heterdaad betrapt ‘voor het loopen in duin van de Weledele Heer van de Poll’. De moeder van het joch, Johanna Tiessen, besloot haar ingezonden relaas met: ‘Misschien als wij geld hadden gehad, dat mijn kind dan wel minder straf had gekregen, want het spreekwoord zegt: geld dat stom is, maakt recht wat krom is’, daarmee doelend op de financiële macht van de jonkheer.
Er vond in 1919 een ernstig ongeluk plaats met een paard en wagen. Hierdoor ontspon zich een verhitte discussie over de (on)wenselijkheid van omheiningen met prikkeldraad, waarvan de familie Van de Poll rijkelijk gebruik maakte. In de gemeenteraad sprak men over een eventueel verbod van dat draad. In Den Helder bestond immers al zo’n verbod. Daar mocht geen puntdraad gebruikt worden aan de openbare weg. Op foto’s van de Groote Villa is goed te zien dat er ook daar sprake is van prikkeldraad. Koste wat kost moest het terrein van Van de Poll beschermd worden tegen indringers en onbevoegden.
Inbraak
Maar dat prikkeldraad bleek niet afdoende om ongewenste indringers te weren van het erf van de familie Van de Poll. Een groot deel van het jaar werd de villa niet bewoond en was het toezicht minimaal. Het pand straalde voor dieven uit dat er veel te halen was. Er werd dan ook op 23 mei 1904 ingebroken in de verlaten villa. De zwerver Hendrik Reinderts uit Drenthe verschafte zich onrechtmatig toegang tot het gebouw door een ruitje in te slaan. Tijdens zijn illegale bezoek aan de villa deed hij zich tegoed aan de aldaar volop aanwezige Champagne. Enigszins beschonken verzamelde hij allerlei kostbare spullen. Zo stopte hij een groot aantal zilveren lepels en vorken, een verrekijker, herenkostuums, dassen, vesten en hoeden in koffers. De meeste gestolen spullen verstopte hij in de duinen. Het zilveren bestek nam hij mee en verkocht er een deel van aan een goud- en zilverhandelaar in Alkmaar. Toen hij enige tijd later de rest van het zilver bij een andere handelaar aanbood, viel hij door de mand, werd opgepakt en moest een jaar doorbrengen in het ‘staatshotel’, zoals de gevangenis destijds werd genoemd.
In 1935 werd er wederom in de onbewoonde villa ingebroken. Een grote hoeveelheid flessen wijn werd uit de wijnkelder ontvreemd. Tegenover de villa werden 15 van die flessen wijn teruggevonden. Ze waren daar door de inbrekers verstopt. Al snel werden de daders in de kraag gevat. Callantsoger Maarten V. bleek in zijn woning vele van diefstal afkomstige goederen te hebben. Maarten V. stond volgens de krant bekend als ‘gehaaide strandjutter met diefachtige neigingen’. Samen met zijn Helderse vriend Jan B. had hij nog veel meer inbraken in de Noordkop op zijn kerfstok. De Schager Courant berichtte dat de ‘twee permanente klaploopers’ en ‘wijngappers’ al enige tijd in het staatshotel logeerden. Tegen hen werd een jaar cel geëist. Een leegstaande luxe villa zoals die in Callantsoog stimuleerde lieden die het niet zo nauw namen blijkbaar tot snode plannen.
Schenkingen
Traditioneel deed iedere rijke familie aan liefdadigheid. Ook de familie Van de Poll-Prévinaire gaf af en toe wat weg. In 1902 schonken de 3 zussen Prévinaire 175 gulden voor het repareren van de kerk en het orgel. Weduwe Van den Berg-Mooij bedankte op 30 april 1913 jonkheer Van de Poll voor de gulle gift wegens haar honderdste verjaardag.
In 1919 schonk mevrouw Van de Poll een schilderij aan de gemeente, dat werd opgehangen in de raadskamer. In een vergadering uitte de raad zijn grote dankbaarheid. Het was een landschap met bomen en schapen, gevat in een prachtige lijst. De schilder was A.J. van Wijngaardt jr. Het schilderij is te zien in het Zijper Museum te Schagerbrug.
In 1924 schonk de jonkheer 3000 gulden aan de gemeente. Hij maakte daarbij wel de kanttekening dat hij een dergelijk bedrag niet meer zou schenken als er geen maatregelen tegen loslopende honden zouden worden genomen. Volgens hem had hij veel last van honden die in zijn duinen rondliepen. Daar was de gemeenteraad gevoelig voor, want een maand later besloot de raad de hondenbelasting te verhogen. Bezitters van ‘luxe’ honden moesten diep in de buidel tasten en een tientje per jaar in de gemeentekas storten. Menige hond zal men van de hand hebben gedaan. Voor een trekhond ging men slechts een gulden per jaar betalen, terwijl een jachthond vijf gulden per jaar kostte. Wethouder Simon Kooger bestreed het gerucht dat de belasting werd verhoogd om de jonkheer ter wille te zijn. Het zou alleen geschieden om de overlast van honden tegen te gaan.
In de jaren twintig en dertig schonk Van de Poll ieder jaar zo’n 1500 gulden als ‘vrijwillige bijdrage in de kosten van de huishouding der gemeente’. In het jaar 1933 schonk hij de helft, 750 gulden. Die schenkingen begonnen na het jaar (1919) waarin de familie veel kritiek kreeg op hun arrogante gedrag. Zoveel feedback hadden ze nog nooit gekregen.
Grondruiling
Het strand, de duinen en de Noordzee oefenen veel aantrekkingskracht uit op toeristen. Kustplaatsjes worden druk bezocht door mensen die er hun vakantie vieren of gewoon een dagje als ‘badgast’ op het strand willen doorbrengen. Ook in vroeger tijden had de Noord-Hollandse kust een grote aantrekkingskracht en was een troefkaart voor menige badplaats om het vreemdelingen verkeer op gang te brengen. Badgasten bleken goed voor de economie van een kustplaatsje als Callantsoog. Daar was het gemeentebestuur in 1919 van overtuigd. Maar de plannen van de toenmalige beleidsmakers ontmoetten allerlei hindernissen. De familie Van de Poll was de grootste hindernis. Toch kon men niet om deze familie heen.
Grote gebieden rond Callantsoog, waaronder de duinen en het strand, waren in het bezit van de familie Van de Poll. In dit immens grote gebied was het dorp Callantsoog bijna een soort ‘enclave’. Dat heeft de ontwikkeling van Callantsoog tot bloeiende badplaats lange tijd ernstig belemmerd:
‘De familie is altijd in al die lange jaren dat zij hare bezittingen in Callantsoog heeft, in gebreke gebleven, ook maar iets te doen dat Callantsoog vooruit kon brengen’,
…aldus ingezonden stukken schrijver Kerkmeer in 1919.
Veel landerijen in de omgeving werden door familie Van de Poll opgekocht uit vrees dat daar wel eens een woning op gebouwd zou kunnen worden die het uitzicht vanuit de villa zou bederven. Een brandende kwestie in het laatste kwartaal van 1919 bracht veel tongen in beweging. Dat was een door de burgemeester voorgestelde landruiling, geïnspireerd door contacten met familie Van de Poll. In de zomer van 1919 had toenmalig wethouder Govers een gesprek met de familie Van de Poll, waarbij een eventuele grondruiling aan de orde kwam. In principe stond de familie Van de Poll daar niet afwijzend tegenover. Toenmalig burgemeester Lovink deelde in een raadsvergadering mee:
‘De Voorzitter (hijzelf) gevoelt er veel voor, dat de gemeente zich naar het Noorden in plaats van naar het Zuiden uitbreidt.’
Gemeentegrond in de buurt van de Groote Villa zou geruild worden met strand- en duingrond tussen Callantsoog en Groote Keeten. Het resultaat zou dan zijn dat familie Van de Poll geen verdere bebouwing rond de villa kreeg, maar dat uitbreiding van het dorp verderop, richting Groote Keeten, zou plaatsvinden.
Lovink en Govers legden hun plan voor aan het Ministerie van Waterstaat. Volgens de minister en een hoofdambtenaar stond er niets in de weg om in de Noordduinen huizen te bouwen. De hoofdingenieur van Rijkswaterstaat zag in bebouwing van de Noordduinen zelfs een voordeel omdat het onderhoud dan door de gemeente moest worden opgepakt. Die zou dan voortaan voor de beplanting moeten zorgen.
Lovink deelde in een raadsvergadering mee:
‘B&W is opgedragen een deskundige over een eventueele ruiling te hooren. Dit heeft plaatsgevonden. In den heer G. Feenstra, architect te Arnhem hebben wij een deskundige gevonden, die op het gebied van stedenbouw zijn sporen al heeft verdiend. Hij heeft hier jl. Zaterdag een onderzoek ingesteld. Voor nu die genoemde adressen (brieven) te behandelen stel ik voor in geheime zitting eerst dat rapport onder de oogen te zien.’
Bouwplannen in de duinen
De jonge architect Feenstra was enthousiast en schreef aan de gemeenteraad:
“‘Zuidelijk gedeelte. Het terrein ten zuiden van het dorpspleintje gelegen kadastraal bekend onder sectie B nummer 534 is gedeeltelijk in verband met het minder mooie uitzicht, voor villabouw minder geschikt. Slechts de meest noordelijk gelegen helft komt hiervoor in aanmerking. De terreinensectie D 405 en 406 zijn voor bebouwing uitstekend gelegen. De oppervlakte is echter te klein, om tot eenigermate groote opzet te geraken. Noordelijk gedeelte. Het noordelijk gelegen gedeelte (Noorderduinen) geeft verrassend mooie vergezichten te aanschouwen, en is uitgezonderd enkele gedeelten tot aan het dorp De Keeten als villaterrein zeer aan te bevelen. Om deze terreinen als bouwterrein gereed te maken is slechts de aanleg van een weg (de latere Duinweg) aan de voet der duinen noodig. De kosten hiervan zullen zonder twijfel bij verkoop of erfpacht ruim worden vergaard. In directe aansluiting met dezen weg komen ook de lager gelegen gedeelten direct ten noorden van het pleintje gelegen zeer goed voor villabouw in aanmerking. Het komt daarom ondergeteekende het meest wenschelijk voor de uitbreiding naar het noorden te doen plaatsvinden. De juiste wijze van uitvoering, in verband met terreinruil enz. kan worden overgelaten aan Uw College. Het meer afzonderlijk gelegen terrein sectie D 224 schijnt hem voor rustzoekende villabewoners aangewezen.’
Architect Feenstra ontwierp voornamelijk villa’s, landhuizen en 515 (!) melkfabrieken. Ook werkte hij mee aan projecten zoals de bouw van tuindorp ’t Lansink in Hengelo. Hij was een aanhanger van de ‘tuinstadbeweging’ die rond de eeuwwisseling de voordelen van het ‘buiten’ wonen wilde benutten bij de (volks)woningbouw. Progressieve (stedenbouwkundige) architecten wilden iets doen aan de erbarmelijke woonomstandigheden van de arbeiders in de steden. Rond de eeuwwisseling waren arbeiderswoningen veelal in handen van speculanten en huisjesmelkers. Feenstra schreef in 1920 zelfs een boek over hoe arbeiders zouden moeten wonen:
‘Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland. Met beknopt overzicht van woningwetgeving en crisismaatregelen.’
Het streven van deze architecten kan gezien worden als het voorwerk voor de tegenwoordige woningwetbouw (sociale huurwoningen).
VVV Groote Keeten
Inwoners van Groote Keeten zagen mogelijkheden om geld te verdienen. Omdat het er naar uitzag dat ook het toerisme in hun dorp zou aantrekken, werd een VVV in Groote Keeten opgericht, wat ook te maken had met informele gesprekken van jonkheer Van de Poll met enkele Keetemers. Er zouden door hem toezeggingen zijn gedaan over het ‘vrijgeven’ van de duinen. Schoolmeester Langhorst vroeg zich tijdens de oprichtingsvergadering af:
‘Hoe is het gekomen om juist nu over een VVV te Groote Keeten te spreken? Wat is er waar van de geruchten dat jonkheer Van de Poll een onderhoud heeft gehad met de voorzitter van Algemeen Belang? Heeft mijnheer Van de Poll eenige toezegging gedaan?’
Na vele vergaderingen in café Van Scheijen was de ontwikkeling van Groote Keeten tot badplaats (waar de medewerking van familie Van de Poll onontbeerlijk voor was) geen stap verder gekomen. Van de Poll hield zich afzijdig en delegeerde de zaak na verloop van tijd aan zijn zoon, die het tenslotte in handen gaf van Mr. W.C. Bosman, een Alkmaarse advocaat.
De VVV van Groote Keeten telde in 1919 30 leden. Zij waren niet blij met de trainerende houding van de familie Van de Poll: ‘Door Mr. Bosman is de zaak geheel op het doode punt gebracht.’ In een vergadering van Algemeen Belang (een politieke partij) in Groote Keeten durfde de heer Kerkmeer zijn visie op de situatie te geven:
‘We leven in een democratischen tijd, waarin het niet meer thuis hoort, dat een machtige familie door haar invloed en geld de bloei van een plaats tegenwerkt.’
Hij benadrukte dat: ‘Het gemeentebestuur de macht bezit om dat tegen te gaan.’ De kwestie rond de grondruiling maakte veel los bij de Callantsogers en werkte als katalysator. Er leefde veel onmin, getuige de vele negatieve berichten in de krant. De familie Van de Poll kwam in de krantenberichten naar voren als arrogant, egoïstisch, bezitterig en in sommige gevallen haatdragend. Er heerste boosheid bij de Callantsogers. Toch hadden zij ontzag voor de jonkheer die er feodaal getinte gedragingen op na hield. De grondruiling was volgens een brievenschrijver niet in het belang van de Callantsogers, maar uitsluitend in het belang van familie Van de Poll. In september 1919 schreef bankier J. Schoorl uit Schagen naar de krant. Hij was in de lente enkele weken op vakantie geweest in Callantsoog. Daar zag hij een prachtig stuk onbebouwde grond, waarop hij graag enkele villa’s zou willen bouwen.
Burgemeester Lovink vond het een goed idee en schakelde het kadaster in om de grond op te meten. Enige tijd later kwam Schoorl ter ore dat hem de grond niet zou worden gegund, maar dat er een ruiling met grond van Van de Poll zou plaatsvinden, voordat (in de woorden van Schoorl): ‘Het in handen kwam van de een of andere ongewenschte indringer in de Heerlijkheid Callantsoog.’ Schoorl kon niet geloven dat de grondruiling het idee was van de burgemeester. Als dat wel het geval zou zijn dan zou: ‘Callantsoog niet in handen zijn van dezulken die het juiste belang van de gemeente inzien.’ Het gemeentebestuur werd daarmee afgeschilderd als onbetrouwbaar en als schoothondje van Van de Poll.
In een raadsvergadering legde burgemeester Lovink uit waarom de grond zou moeten worden geruild:
“‘Omdat wij vele zaken, eigenlijk alle, die een badplaats behoeft of beter nog welke voor een badplaats levensbehoeften zijn, missen, te weten bouwterrein in voldoende hoeveelheid, wandeling in de duinen en toegang tot het strand. Verkrijgen wij geen medewerking van de familie Van de Poll, dan hebben wij ten eerste geen wandeling en zal de toegang naar het strand ons bemoeilijkt worden, wat wij echter ook zoo maar niet goed kunnen vinden. We moeten dan dus gaan procedeeren. De gemeente wordt dan gewikkeld in een lang en duur proces, wat wij tenslotte wellicht zullen winnen maar met als gevolg, dat het ons veel tijd en geld heeft gekost en dat de familie Van de Poll Callantsoog den rug zal toekeeren. Gelukkig, zullen enkelen zeggen, wij kunnen de familie Van de Poll best missen. Wel ja, waarom niet, want deze belangstellenden zullen wel degenen zijn , die weinig of in ‘t geheel geen belasting betalen, of om andere wel te bevroeden redenen een opluchting krijgen als de familie vertrekt. Betalen zij geen belasting, dan kost het hun niets; betalen zij weinig, dan hebben zij dat geringere deel er gaarne voor over. Onze belastingbetalers dienen dan nu eens te hooren, dat jonkheer Van de Poll 1/7 deel van onze Hoofdelijken Omslag betaalt en dat de kans bestaat, zoo wij met enkele wenschen dier familie rekening willen houden, dat zij haar domicilie (de plek waar men woont) in deze gemeente kiest, waardoor dat 1/7 deel zou kunnen aangroeien tot 3/7, dus bijna de helft in onzen geheelen Hoofdelijken Omslag. Kan men het dus buiten de erven Prévinaire’s stellen, mij best, maar laten zij dan bedenken, dat zij bij de uitreiking van het belastingbiljet ieder jaar opnieuw weer op vrij onzachte wijze aan het feit zullen worden herinnerd. Dan helpt klagen niet meer.’
De burgemeester had het over zo’n 2000 gulden die de burgers extra zouden moeten betalen om de begroting sluitend te krijgen.
Rijke familie
Ruim van tevoren had Lovink bij de belastinginspecteur en de gemeente Heemstede, waar de familie Van de Poll woonde, gevraagd om opgave van het belastbare inkomen van jonkheer Van de Poll. In Heemstede werd hij in 1919 aangeslagen over een inkomen van ƒ 100.044. De Belastingdienst berekende in 1918-1919 een (inkomsten)belasting over een inkomen van ƒ 121.484. Burgemeester (tevens gemeentesecretaris) Lovink bereidde zich goed voor om gefundeerde uitspraken te kunnen doen betreffende het deel dat Van de Poll bijdroeg in de financiën van Callantsoog. Het was het belangrijkste argument om geen procedure tot onteigening te beginnen. Dan zou de familie Van de Poll zeker uit Callantsoog vertrekken, iets waarmee met name mevrouw Van de Poll tijdens een gesprek met het gemeentebestuur al gedreigd had.
Het gemeentebestuur stelde aan de familie Van de Poll voor, gemeentegrond ter grootte van ongeveer 6,5 hectare te ruilen voor bijna 230 hectare duinen en strand. Jonkheer Van de Poll reageerde daar in november 1919 op met het volgende:
“‘Namens mijne echtgenote heb ik de eer U de goede ontvangst te berichten van Uwe missive (schrijven) dd 28 okt. , en U in antwoord daarop te melden dat het daarin aan haar gedaan wordende voorstel haar onaannemelijk voorkomt wegens de waarde verhouding van het gevraagde tegenover die van het aangebodene. Mocht deze mededeeling U aanleiding geven een ander voorstel tot ruiling van gronden op meer bescheiden voet raadzaam te achten dan verklaart zij zich bereid ook dat in overweging te nemen, waarbij alsdan dient opgemerkt te worden:
1. Dat de Raad Uwer gemeente zich blijkbaar een zeer overdreven denkbeeld makende van de door haar gehechte waarde aan vrij uitzicht van uit de villa, speciaal wat betreft het perceel nollen gelegen beoosten den Straatweg, vermoedelijk enkel een harerzijds aanneembaar voorstel zal kunnen doen indien dat perceel geheel vervalt uit de voor te stellen overeenkomst.
2. Dat door haar geen overeenkomst kan worden aangegaan onder eenig voorbehoud, gelijk in Uwe missive omschreven.’
De familie Van de Poll bleek niet mee te gaan in de wens van het gemeentebestuur om de Noordduinen te ontwikkelen als bouwterrein. Het was niet in haar belang. Het rustieke karakter van Callantsoog zou verloren gaan. Het zou bovendien drukker worden rond de villa en haar omgeving. En daar was de familie niet op gesteld.
Burgemeester Lovink was er alles aan gelegen om de familie Van de Poll in Callantsoog te houden maar trachtte tevens meer welgestelde bewoners te verleiden er te gaan wonen én het toerisme te bevorderen. Het was maar de vraag of dat zou gaan lukken. Lovink lichtte zijn beleid tijdens een vergadering toe:
“‘Wij willen nu van Callantsoog een badplaats maken en gaan nu het Vreemdelingenverkeer bevorderen. Dat wil zeggen met het oog op belastingen en ten bate der neringdoenden zullen wij in de toekomst gefortuneerden herwaarts hebben te lokken. En wat doen wij nu? Wij beginnen het aan een familie onaangenaam te maken en haar misschien te verjagen, die wij al jaren hier hebben en die aan de meest hooggestelde eischen voldoet. En waarom doen wij dat? Omdat die familie behalve fortuin, waarvoor wij welgevoelen, ook nog bezit terreinen, waarover enkelen maar vrijelijk willen beschikken, hetgeen die eigenaars maar niet kunnen goedvinden. En nu vraag ik, mijne heren, is dat nu te verdedigen? Het spreekwoord zegt: gooi geen oude schoenen weg, voor gij nieuwe hebt. Welnu, die meer genoemde enkelen willen ons geen “oude”, dat wil zeggen versleten schoenen doen weggooien, neen zij zouden willen, dat wij begonnen weg te werpen, de beste welke te verkrijgen zijn en dan nog wel, zonder dat wij ook maar een enkele aanwijzing hebben andere terug te krijgen. Dat hun die schoenen niet passen, weten en begrijpen wij wel. De Raad kan dat echter niet verhelpen. Hij moet verstandiger zijn.’
En ook wethouder Kruisveld sloot zich bij de mening van Lovink aan. Hem moest van het hart:
‘Ik kan niet begrijpen dat er steeds weer wordt gesproken over de eigendommen van mevrouw Van de Poll alsof het gemeenschappelijk bezit is. Waar ik eigendommen heb kan ik verklaren dat ik er absoluut niet op gesteld ben, dat derden daarover willen beschikken.’
Kruisveld vergat even dat een vergelijking van zijn bezit met dat van de familie Van de Poll mank ging.
De familie Van der Poll was een der rijkste families van Noord-Holland. Toch leek het erop dat de Callantsoger bevolking de bevoorrechte positie van familie Van de Poll beu was. Ook de rol van de burgemeester stond ter discussie. Hij leek teveel het belang van de jonkheer in het oog te houden ten koste van de gewone Callantsoger. Er was tevens flinke kritiek op het bestuur van de VVV die met de burgemeester als erevoorzitter ook op de hand van de familie Van de Poll zou zijn. Er werd openlijk aan het democratische gehalte van de besluitvorming van de gemeenteraad (jaknikkers) en het functioneren van de VVV getwijfeld. De VVV hoorde op te komen voor de belangen van de Callantsogers en daarom het toerisme te bevorderen. ‘Als het bestuur het belang van de jonkheer laat prevaleren, kan men net zo goed het lidmaatschap opzeggen’, was de mening van een kritische Callantsoger. Om Callantsoog te laten uitgroeien tot een bekende badplaats was onbeperkte toegang tot het strand nodig. En dat was juist wat de adellijke familie uit alle macht probeerde te voorkomen.
De jonkheer profileerde zich daarbij als absolute eigenaar van strand en duinen. Ook de aanwezige bosjes stonden niet open voor publiek. Alles was uitsluitend toegankelijk voor de familie van de Poll en haar gasten. In 1920 was in de krant te lezen:
‘Vele gasten spreken er hun spijt over uit, dat behalve het dorp en het strand alles zoo onvrij is en het er wel eens op lijkt, alsof een menschenjacht gehouden wordt! We hoorden reeds van eenige bekeuringen.’
Zo’n omgeving bleek niet bevorderlijk te zijn voor het toerisme.
Als het aan het gemeentebestuur had gelegen was het beslist tot een ruiling van grond gekomen. De raad was aanvankelijk tegen maar bleek gevoelig voor de argumenten die burgemeester Lovink (ook tijdens geheime vergaderingen) te berde bracht. Omdat de familie Van de Poll het niet wilde, is het nooit tot de bouw van villa’s in de Noordduinen gekomen. Maar de ontwikkeling tot badplaats heeft zij niet kunnen tegenhouden.
Zwanenwater
De familie Van de Poll zag hun bezittingen als één groot privaat recreatiegebied. Achter de vakantievilla van enorme afmetingen was een golfterrein gerealiseerd. Het strand en de zee waren niet ver van de villa. De dames maakten gebruik van strandkoetsjes om een verkwikkend zeebad te nemen. De heren vermaakten zich met het jagen op wild. Vaak werden andere adellijke relaties daar bij uitgenodigd. Zo vond er In 1902 in de bossen van jonkheer Van de Poll een ‘klopjacht’ plaats. De krant meldde dat er door drie heren en een dame 24 fazanten, 6 houtsnippen, 12 konijnen en 17 hazen waren geschoten.
In 1911 kwam er hoog bezoek naar Callantsoog. Prins Hendrik, de man van koningin Wilhelmina reisde per trein naar Alkmaar, waar hij door de jonkheer werd afgehaald.
De prins, in jachtkostuum, had afgesproken samen met Van de Poll te gaan jagen. In drie auto’s reed men naar Callantsoog. Na het schieten van wat wild in de duinen werd In de Groote Villa gedineerd. Daarna bracht de jonkheer hem naar Schagen, waar hij tegen achten de terugreis ondernam. Via Amsterdam met als eindbestemming Apeldoorn. In 1913 kwam de prins weer naar Callantsoog om met zijn vriend de jonkheer wat wild te schieten.
In 1925 richtte familie Van de Poll de NV ‘het Zwanenwater’ op. Het doel van deze NV was het natuurgebied als natuurmonument te beheren en te exploiteren. Mevrouw Van de Poll-Prévinaire werd directeur en haar man commissaris. De familie had alle aandelen in bezit. In 1936 ontkwam de familie niet aan openstelling van een deel van hun bezittingen. In die zomer werd het 23 hectare grote Kooibos opengesteld voor bezoekers. Callantsogers en badgasten moesten er wel een toegangskaartje voor kopen. Kinderen kregen korting. De VVV plaatste bankjes en afvalbakken in het bos.
Niet alleen prins Hendrik, maar ook andere Oranjes maakten kennis met Callantsoog en in het bijzonder met het Zwanenwater. In 1957 kampeerde prinses Margriet met enkele klasgenoten van het Baarns Lyceum in het Zwanenwater. Zij verbleven daar van 6 tot en met 13 juni. Slechts enkele personen, waaronder burgemeester Correljé, wisten ervan. Het groepje meisjes maakte wat uitstapjes in de omgeving en brachten ook een bezoek aan de Marine in Den Helder. Helaas ging een bezoek aan de Westfriese Markt in Schagen niet door. Leerlingen van de Openbare Lagere School hadden in de school een tentoonstelling samengesteld over de natuur, het strand en de duinen. De prinses kwam samen met haar vriendinnen kijken naar wat de kinderen hadden gemaakt. Belangstellend lieten zij zich door de kinderen informeren en besteedden daar ongeveer een uur aan. Geen van de kinderen had gemerkt dat er een prinses op bezoek was.
Het natuurgebied had een bijzondere betekenis voor de Oranjes. In 1961 kwam koningin Juliana er picknicken en werd aldaar door jonkheer André van de Poll (nazaat van Van de Poll) ontvangen. De komst van de koningin werd met aanplakbiljetten aan de Duitse badgasten bekendgemaakt:
‘Die Königin wird 13:30 eintreffen. Sie fährt den Dorfplatz rund und geht zum ‘Zwanenwater’ wo Sie ein Picknick hält.’
In 1972 werd het Zwanenwater eigendom van Natuurmonumenten. Er werd zo’n slordige 6 miljoen voor betaald.
Hollenfels
Jonkheer Van de Poll overleed in 1936 in kasteel Hollenfels te Luxemburg op 81-jarige leeftijd. Hij was commandeur in de orde van Oranje Nassau, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en was ook drager van diverse buitenlandse onderscheidingen. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats te Heemstede. Na de dood van Van de Poll werd de Groote Villa te koop aangeboden en ook de inboedel vond een weg naar nieuwe eigenaren. In 1937 werd de Groote Villa een hotel. Tijdens de oorlog werd het op last van de Duitsers afgebroken.
Lange tijd was het de familie Van de Poll gelukt om haar eigendommen te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Telkens weer werden Callantsogers geconfronteerd met het ‘juridische’ eigendom van de familie Van de Poll. Daarnaast werd niets nagelaten om te voorkomen dat Callantsoog een drukke badplaats zou worden. De dood van Charles Frederik van de Poll luidde het einde in van het ‘tijdperk’ Van de Poll. De weg was vrij om een bruisende badplaats te worden.
Link: Meer artikelen over de geschiedenis van Callantsoog
Bronnen ▼
-Regionaal Archief Alkmaar.
-Diverse kranten.
-De Clock van Callens-ooghe.