In een reisgids uit 1939 werd Marburg aangeduid als “landschappelijk aantrekkelijke universiteitsstad” die wegens zijn “gunstige klimaatomstandigheden” als kuuroord werd erkend. “Eerst en vooral is het een onvergelijkbaar pittoreske stad waar belangrijke architectonische en culturele monumenten het straatbeeld een unieke uitstraling geven en ons herinneren aan een rijk historisch verleden.” De stad “met zijn bosrijke en afwisselende omgeving” werd aangeprezen als “ideaal startpunt voor wandelingen in het heerlijke bergland”.5
Op ansichtkaarten van toen en nu prijkt veelvuldig het imposante slot dat uitkijkt op de lager gelegen stad. Hoewel er bovenop de Schlossberg al vanaf de negende of tiende eeuw sprake was van bewoning, dateert de eerste vermelding van de burcht uit de elfde eeuw. Het was in 1222 dat Marburg formeel als stad bekend kwam te staan. Misschien wel de belangrijkste historische gebeurtenis in de daaropvolgende eeuwen was de oprichting van de universiteit in 1527. Het was namelijk dit instituut dat het middelpunt ging vormen van de samenleving en de stad faam bracht.
De aan de universiteit verbonden medicus professor Emil von Behring werd in 1901 vanwege zijn ontdekking van een serum tegen difterie en tetanus onderscheiden met de Nobelprijs voor Medicijnen. Omringd door een landelijke en groene omgeving, gemiddeld honderd kilometer verwijderd van grotere steden, hadden Marburg en haar universiteit een grote regionale aantrekkingskracht.
Eigenaardigheden van de stad
Aan het begin van de jaren dertig telde Marburg 28.439 inwoners. Op dat moment had de stad volgens de Amerikaanse historicus Rudy Koshar, ondanks haar conservatieve reputatie, “een verrassend diverse gemeenschap”, waarin naast de burgerlijke partijen op het midden en op rechts ook de sociaaldemocratische partij een gevestigde factor was. Koshar deed onderzoek naar de opkomst van de nazipartij in de stad. Naar zijn studie Social Life, Local Politics, and Nazism: Marburg, 1880-1935 zal hier vaak worden verwezen. In 1932 was meer dan 86% van de Marburgse bevolking protestants, wat ruim boven het nationale gemiddelde van 64,1% lag.
De stad had ook andere kenmerken waarmee ze zich onderscheidde van andere Duitse steden. Zo was er nauwelijks zware industrie en was de lokale economie sterk afhankelijk van de universiteit. Koshar benadrukt echter dat de stad weliswaar “eigenaardig” was, maar geen “eiland”. Ondanks de eigenaardigheden van de stad, sloten de ervaringen van haar inwoners volgens hem aan “bij bredere Duitse ontwikkelingen.”6
Marburg liet zich het beste omschrijven als universiteits- en dienstenstad. De bevolking werd gedomineerd door studenten, ambtenaren (inclusief onderwijspersoneel), middenstanders en gepensioneerden. De arbeidersklasse was ondervertegenwoordigd in vergelijking met Duitsland als geheel en met steden van vergelijkbare omvang. Voor de Eerste Wereldoorlog produceerde de grootste fabriek in de stad behangpapier en bood deze werkgelegenheid aan tweehonderd werknemers. Slechts een handjevol andere fabrieken had meer dan honderd mensen in dienst. De tertiaire sector leverde de meeste werkgelegenheid en was sterk afhankelijk van studenten en toeristen. In 1914 telde de stad 19,8 winkeleigenaren per 1.000 inwoners. Er waren ook veel zelfstandige ambachtslieden, onder wie schoenmakers, pottenbakkers en meubelmakers. Na de Eerste Wereldoorlog maakten kantoorpersoneel en ambtenaren, waaronder universiteitspersoneel en medewerkers van verschillende in de stad gevestigde rechtbanken, twee derde uit van de werkende populatie.
De burgerij was divers en liet zich verdelen in de lagere en hogere middenklasse. Eerstgenoemde groep omvatte zowel vakmensen die met hun handen werkten als middenstanders en andere kleine ondernemers. De hogere middenklasse bestond uit hoogleraren, grote ondernemers, artsen, advocaten, hogere ambtenaren en legerofficieren van het lokale garnizoen. Echtgenotes behoorden tot dezelfde sociale klasse als hun man. De middenklasse stemde veelal op conservatieve en liberale partijen. Er waren grote verschillen in de rijkdom van Marburgers. Zo werd in 1910 51% van de inkomensbelasting betaald door 192 rijke personen, ofwel 3,7% van de totale bevolking. Het percentage inwoners dat te weinig inkomsten had om inkomstenbelasting te moeten betalen, daalde van 57% in 1892 tot 43% in 1930, maar het verschil tussen arm en rijk bleef een bron van verdeeldheid.

Eerste Wereldoorlog en nasleep
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden 1.700 studenten van de universiteit van Marburg naar het front gestuurd. De afname van het studentenaantal trof de lokale middenstand, horeca en kamerverhuurders hard. Toch stond het merendeel van de bevolking pal achter het leger en de keizer. “De meerderheid van de Marburgers ging, net als overal in Duitsland, jubelend de oorlog in”, schrijft historicus Bernhard vom Brocke.7 De meeste hoogleraren aan de universiteit waren te oud om in dienst opgeroepen te worden, maar leverden hun bijdrage door met woorden de oorlog fanatiek te steunen.
Het oorlogsenthousiasme van velen zal in 1918 getemperd zijn geweest door de prijs die werd betaald: de stad verloor 464 inwoners, 166 vrouwen werden oorlogsweduwe. Het aantal Marburgse studenten dat sneuvelde was nog hoger, in totaal 580, ofwel een vierde van het aantal mannelijke studenten in 1914. Ook vier hoogleraren keerden niet terug van het front. Het verliezen van de oorlog en het Verdrag van Versailles, dat Duitsland hoge herstelbetalingen en gebiedsinperkingen oplegde, kwamen ook in Marburg hard aan. Het aftreden van keizer Wilhelm II betekende een einde van een tijdperk waarnaar vele conservatieve Marburgers met weemoed terugkeken.
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, in de nacht voorafgaand aan de Duitse overgave op 11 november 1918, kwam het in Marburg kortstondig tot een revolutionaire sfeer. Een arbeiders- en soldatenraad bezette het stadhuis, plaatste een machinegeweer op het marktplein en hees een kleine rode vlag op de stadhuistoren. Tot grote ongeregeldheden kwam het echter niet en op 19 januari 1919 vonden in de stad, net als in de rest van het land, verkiezingen plaats voor de grondwetgevende vergadering in Weimar, de voorloper van het parlement.
Terwijl de verkiezingen landelijk gewonnen werden met 37,9% van de stemmen door de sociaaldemocratische partij (SPD), was de uitslag in Marburg anders: hier won de links-liberale Deutsche Demokratische Partei (DDP) met 31,2% en verkregen de sociaaldemocraten 21,5%, op de voet gevolgd door de conservatief-nationalistische Deutschnationale Volkspartei (DNVP) met 20,1%. Zowel de DDP als de SPD, beide verdedigers van de Weimarrepubliek, zouden dit resultaat bij de daaropvolgende rijksdagverkiezingen gedurende de Weimarperiode niet meer overtreffen: de DDP zakte in 1932 zelfs naar 1,3%. De steun voor de Weimarrepubliek en de democratie was na 1919 niet groot in Marburg.
Kapp-Lüttwitz-Putsch
Ook buiten Marburg stond de Weimarrepubliek onder grote druk, zowel door toedoen van extreemrechtse als extreemlinkse tegenstanders. Freikorpsen, paramilitaire eenheden van gedemobiliseerde veteranen, zorgden afwisselend voor onrust en voor het herstellen van de orde. De republiek werd ernstig bedreigd toen op 13 maart 1920 de rechts-radicale politicus Wolfgang Kapp en generaal Walther Freiherr von Lüttwitz een staatsgreep pleegden tegen de regering van de sociaaldemocratische kanselier Gustav Bauer. Marinebrigade Ehrhardt, een Freikorps dat de Kapp-Lüttwitz-Putsch steunde, nam bezit van Berlijn. Het leger weigerde in te grijpen, maar nadat Duitse burgers massaal gehoor gaven aan een oproep van de naar Stuttgart uitgeweken regering om te gaan staken, gaven de putschisten het op. In de nasleep ontstonden op verschillende locaties in Duitsland, vooral in het Ruhrgebied, opstanden van communistische arbeiders. De overheid riep onder meer de hulp in van studenten om deze revoltes neer te slaan.

Marburgse studenten, georganiseerd binnen het Marburger Studentenkorps, een Freikorps, gaven gehoor aan de oproep. Ze werden ingezet in Thüringen om “spartakistische oproeren” te bestrijden. In het dorp Thal bij Mechterstädt, ongeveer 150 kilometer ten oosten van Marburg, maakte het eerste bataljon van het korps zich op 25 maart schuldig aan de executie van vijftien ongewapende arbeiders. Ze rechtvaardigden deze brute slachting door te beweren dat ze hun slachtoffers hadden neergeschoten bij een ‘ontsnappingspoging’, een excuus dat ook in nazi-Duitsland herhaaldelijk zou worden aangevoerd ter rechtvaardiging voor moord.
Dankzij moreel aangeslagen leden van een Volkskompanie van het tweede bataljon, bestaande uit niet-academici en republiektrouwe studenten onder aanvoering van theologieprofessor en reservekapitein Heinrich Hermelink, kwam het tot een rechtszaak tegen de daders. “De strafzaak eindigde met aanstootgevende vrijspraken”, aldus de van 1970 tot 1994 aan de universiteit van Marburg werkzame historicus Hellmut Seier. Hij vervolgt:
De spanning tussen het studentencorps en de Volkskompanie die ‘Mechterstädt’ teweegbracht, duurde echter lang en liet een trauma achter dat lerarenkorpsen en studentenverenigingen, studenten en burgers verdeelde – een van de fenomenen die het radicaliseringsproces in de stad een kenmerkende sfeer gaven.8

Aanvallen en tegenaanvallen van beide kanten verschenen in de lokale kranten. Op het marktplein van Marburg ontstond geweld waarbij een student werd neergestoken toen naar bier ruikende corpsstudenten ‘Deutschland über Alles’ inzetten tegenover de communistische ‘Internationale’.9
Ook op 4 juli 1922 kwam het tot straatgeweld – volgens Hellmut Seier “het heftigste in de naoorlogse periode” – nadat de links-liberale Joods-Duitse minister Walther Rathenau op 24 juni 1922 door extreemrechtse officieren was vermoord. Na een oproep van de SDP en vakbonden verzamelden zich daarop in Marburg 1.400 arbeiders, van wie velen uit de twintig kilometer zuidelijker gelegen gemeente Lollar. Een deel van de demonstranten viel fabrieken binnen en zowel een fabriekseigenaar als student raakte daarbij gewoon. “De volgende dagen leek de stemming zo dreigend dat de regeringspresident [van Hessen] een honderdtal politiemensen naar Marburg stuurde”, aldus Seier. De rust werd hersteld en “enkele demonstranten kregen gevangenisstraffen”. Zowel de Marburgse politiecommissaris als burgemeester Paul Troje werd beschuldigd van nalatig handelen maar beiden werden gerehabiliteerd.10
Werkloosheid
In de eerste jaren na de oorlog, tot omstreeks 1923-1924, was de economische nood in Marburg net als elders in Duitsland hoog. De geallieerden hadden in 1915 een economische blokkade van Duitsland ingesteld en deze, als pressiemiddel bij de vredesonderhandelingen, tot in 1919 volgehouden. Het gevolg was dat de Duitse bevolking honger leed. Het duurde lang voordat de voedseltekorten werden aangevuld en de landbouwsector en industrie weer optimaal functioneerden. “Uit deze tijd hebben we de beschikking over maandelijkse berichten van de Landraad die de regeringspresident over de voorraadsituatie en stemmingsontwikkelingen informeerde”, aldus Hellmut Seier. “Deze berichten lijken op een koortscurve. Ze tonen aan dat de stemming in de stad meer dan vijf jaar lang slecht was. Soms iets beter, af en toe zeer zorgelijk.”
Zo werd in maart 1919 gesproken van “dreigende hongersnood en chaos” en was de spanning onder de bevolking in het najaar van 1920 opnieuw gestegen “vanwege het dreigende aardappeltekort en de hoge aardappelprijs”. Zelfs nog in oktober 1923 was de situatie zorgwekkend: “De werklozen hebben in de lokale levensmiddelenwinkels eten zonder betaling achterovergedrukt.”11

In de jaren twintig en begin jaren dertig werden veel Marburgers getroffen door langdurige werkloosheid. Het arbeidsbureau in de stad telde in 1921 tweehonderd werklozen, onder wie veel jonge ongeschoolde arbeiders en ambachtslieden, maar het werkelijke aantal was vermoedelijk hoger. Werden in november 1925 nog 671 werkzoekenden geteld, anderhalve maand later was dit meer dan verdubbeld tot 1.524. Op 31 december 1930 was het aantal werklozen verminderd tot 768, maar op 31 december 1932 werden alweer 1.093 werklozen geteld. In verhouding met steden met een meer industrieel karakter deed Marburg het in 1933, toen de nazi’s reeds aan de macht waren gekomen, beter. Koshar schrijft:
In Marburg was ‘slechts’ 11,8 procent van de beroepsbevolking midden 1933 werkloos; slechts 9 van 163 Duitse steden met een bevolking van 20.000 tot 50.000 had een lagere relatieve werkloosheid.12
In het Weimartijdperk was er op het platteland buiten de stad, waar vooral graan- en veeteelt werd bedreven, opmerkelijk genoeg juist een tekort aan landbouwmedewerkers, waardoor boeren overwogen Poolse gastarbeiders in te zetten. Behalve met arbeidstekorten kampten veel agrariërs in Hessen in dezelfde periode met lage opbrengsten, hoge productiekosten en een hoge rente op krediet.
Van de tien Marburgers uit het boek van Milton Mayer raakten er vier werkloos in de Weimarperiode. Onder hen Hans Steih en zijn oudste zoon Georg. Hans, die met zijn vrouw naast Georg nog twee kinderen had, bezat een kleermakerij waarin Georg werkte als leerling. Toen de zaak failliet ging, werd het gezin afhankelijk van bijstand. Voor de Eerste Wereldoorlog had vader Steih nog voorspoed gekend, maar erna was hij naar eigen zeggen “niemand meer” en daar gaf hij de democratieën de schuld van. In plaats van hard op zoek te gaan naar nieuw werk, werd hij een actieve nationaalsocialist; hij sloot zich in 1925 aan bij de NSDAP en klom binnen de SA op tot SA-Sturmführer, de laagste officiersrang van de bruinhemden. Binnen de nazigelederen voelde hij zich weer nuttig. “Het nationaalsocialisme had een plek voor mij”, zei hij. Zoon Georg ging van het ene dorp naar het andere om werk te vinden, de nachten doorbrengend in jeugdherbergen en in het veld. In 1932 regelde zijn vader een baantje voor hem binnen de SA-Polizei, de interne ‘politie’ van de SA. Tegelijkertijd werd hij lid van de NSDAP, hoewel hij nimmer een overtuigde nazi werd zoals zijn vader. Georg had zijn vader, die uiteindelijk een nieuwe betrekking vond als schoolconciërge, echter altijd tekeer horen gaan tegen de Weimarrepubliek. Daarom haatte hij ook zelf de constitutie.13
Vreselijk dure stad
Meer dan vergelijkbare steden was Marburg veel geld kwijt aan sociale steun. Tussen 1930 en 1932 liep het aantal werkloze mensen dat afhankelijk was van overheidssteun op van 273 tot 815. De reactie hierop waren belastingenverhogingen en bezuinigingen, bijvoorbeeld op salarissen van ambtenaren. Vooral de bierbelasting zorgde in een studentenstad als Marburg voor veel onvrede. De hoge levenskosten in Marburg hielden de gemoederen eveneens bezig. Zo stelde de Marburgse huisvrouwenbond vast dat levensmiddelen, waaronder vlees, zuivel, fruit en groente, duurder waren dan in andere Duitse steden. In 1926 werd de stad door het liberale Hessisches Tageblatt een “vreselijk dure stad” genoemd. Volgens de krant kwam dit doordat winkels zich richtten op studenten en toeristen die meer te besteden hadden dan de lokale bevolking. Naast de hogere levenskosten zagen veel spaarders in Marburg na de Eerste Wereldoorlog als gevolg van de inflatie hun spaargeld verdampen. Vooral gepensioneerden en renteniers waren hiervan de dupe. Koshar schrijft:
Er was tussen 1922 en 1924 een daling van 96 procent in het aantal spaarrekeningen, een daling van 99 procent in de totale waarde van de spaartegoeden en een daling van 87 procent in de gemiddelde grootte van de spaartegoeden in de gemeentelijke spaarbank.14

Toch was er binnen de tijdspanne van de Weimarrepubliek ook sprake van economische verbetering. In 1927 verklaarde zelfs de conservatieve Oberhessische Zeitung, die normaal gesproken kritisch stond ten opzichte van de republiek, dat het in Marburg op alle gebieden van het leven langzaam beter ging. Gewezen werd op de verbeterde levensomstandigheden die ervoor zorgden dat steeds meer mensen hun tachtigste verjaardag konden vieren. Verder was het aantal spaarrekeningen op de gemeentespaarbank in 1932 met 52% toegenomen ten opzichte van 1913. Was het aantal studenten in 1924-1925 gezakt tot een dieptepunt van 1.803 studenten, in de zomer van 1931 was dit weer opgelopen tot meer dan 3.800, waarvan de lokale horeca en kamerverhuurders het meest profiteerden.
Koshar wijst ook op de financiering door de staat en lokale overheid van bouwprojecten in de stad en op de universiteit, wat de lokale bouwsector stimuleerde. In 1934, dus toen de nazi’s reeds aan de macht waren, was er één gemotoriseerd voertuig op de 65,4 inwoners, wat meer was dan in driekwart van de Duitse steden met een bevolking van 20.000 tot 50.000. Plannen om een vliegveld te bouwen kwamen echter niet verder dan de tekentafel en evenmin kwam er zware industrie tot ontwikkeling.
Ruk naar rechts
Bij de parlementsverkiezingen van 1920, 1924 (2x) en 1928 kwam de conservatief-nationalistische DNVP in Marburg als winnaar uit de bus, een duidelijke ruk naar rechts. Hoger dan op 33,1% kwam de partij niet uit. De nazi’s hadden in Marburg bij de twee rijksdagverkiezingen in 1924 voor het eerst meegedaan, als onderdeel van het Völkisch-Sozialer Block, een alliantie van extreemrechtse partijen. Onder Völkisch, wat ook een belangrijk kenmerk van de NSDAP was, wordt een nationalistische en racistische ideologie verstaan die het volk ziet als etnische eenheid die op het gebied van inwoners, gebruiken en tradities gevrijwaard moet blijven van ‘vreemde’ invloeden, waarmee bijvoorbeeld de Joden werden bedoeld. Het VSB introduceerde in Marburg het hakenkruis als politiek symbool.
Bij de eerste verkiezingen van 1924 werd 17,7% behaald, bij de tweede liep dat alweer terug naar 6,2%. Vanaf 1928 nam de NSDAP het stokje over van het VSB. Behaalde ze in Marburg in 1928 nog slechts 5,6% van de stemmen, in 1930 was dit 28,8 % en bij de twee verkiezingen in 1932 respectievelijk 53,3% en 49,2%, om in 1933 uit te komen op 57,4%. Die laatste verkiezingen werden echter niet meer in vrijheid gehouden, want Hitler was reeds benoemd tot regeringsleider en begonnen met de onderdrukking van (linkse) tegenstanders.

* – De nationaalsocialisten maakten tijdens beide verkiezingen in 1924 onderdeel uit van het Völkisch-Sozialer Block.

* Bij beide verkiezingen van 1924 maakten de nationaalsocialisten landelijk onderdeel uit van de Nationalsozialistische Freiheitspartei, in Marburg het Völkisch-Sozialer Block.
Gedurende de Weimarperiode waren in Marburg vier keer verkiezingen voor de gemeenteraad. Wat opvalt is dat de DNVP daarbij in 1919 nog 39,3% van de stemmen behaalde en de DDP 23,9%, maar dat zulke resultaten in de jaren daarna bij lange na niet meer behaald werden. Zo behaalde de DNVP bij de gemeenteverkiezingen in 1924 nog maar 15,9% en de DDP 3,9%. Wat opvalt is dat vooral bij de verkiezingen van 1924 en in mindere mate die van 1929 veel Marburgers stemden op lokale belangengroepen die niet verbonden waren aan een politieke partij, maar bijvoorbeeld de belangen van ambtenaren en werknemers vertegenwoordigden en zich hard maakten voor eerlijke belastingheffing en goede huisvesting.
In 1924 stemde 54% op een plaatselijke belangengroep en in 1929 42,6%. Dit percentage liep in 1933 terug naar 11,1%. Dat jaar was de overtuigde winnaar de NSDAP met een percentage van 55,1%. Als tweede eindigde de SDP met 11,3% en als derde de DNVP met 10,2%. Eerder, in 1929, hadden de nazi’s bij de lokale verkiezingen nog slechts 5,3% van de kiezers kunnen verleiden tot een stem.
Afkeer voor partijpolitiek
De leiders van de meeste belangengroepen in Marburg verklaarden in 1919 dat de gemeentepolitiek gedepolitiseerd moest worden. Velen van hen waren eerder actief geweest in liberale of conservatieve partijen. De samenwerkingsverbanden van belangengroepen vergaarden een grotere achterban dan de traditionele politieke partijen zoals de DNVP. Volgens Koshar identificeerde de DNVP zich met de ‘stadselite’ waartoe universiteitsprofessoren, stadsbestuurders, legerofficieren en protestantse predikanten werden gerekend, maar verkreeg ze ook steun “binnen de Mittelstand, vooral onder kerkgaande, zelfstandige ambachtslieden en winkeleigenaren die op de protestantse geestelijkheid steunden voor politieke aanwijzingen.”15
In september 1930 daalde de steun voor de DNVP bij de rijksdagverkiezingen in Marburg naar 11,1% en in november 1930 steeg dit weer iets naar 15%. Het lukte de partij, net als andere traditionele burgerlijke partijen, in de jaren 30 niet meer om brede steun onder het volk te verkrijgen.
Wat lag er ten grondslag aan het verlies van steun voor de burgerlijke partijen in Marburg? Koshar wijst op de weerzin tegen partijpolitiek die zich met name binnen de brede middenklasse manifesteerde, dus precies de bevolkingsgroep die in Marburg dominant was. Deze afkeer had een lange geschiedenis. Otto von Bismarck, de eerste rijkskanselier van het keizerrijk, verwees in 1884 al naar politieke partijen als “de ondergang van onze constitutie en onze toekomst”.16 Voor veel Duitsers was Bismarck een grootheid, als architect van de Duitse eenwording in 1871.
De ‘apolitieke’ houding leefde vooral op rechts, waarbinnen de sociaaldemocratische partij, die een prominente rol speelde binnen veel Weimarregeringen, werd veracht. Volgens Koshar was de afkeer voor partijpolitiek ook te verklaren aan de hand van de binnenlandse politiek in Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Keizer Wilhelm II zette daarbij kort na het uitbreken van de oorlog de toon door te proclameren dat hij niet langer partijen kende, maar slechts Duitsers. Het volk moest eensgezind de oorlog steunen en politieke partijen moesten onderlinge vetes achter zich laten. Deze Burgfriedenspolitik (burchtvredepolitiek) werd ook door de sociaaldemocratische partij gesteund, maar hield door twijfels binnen linkse en middenpartijen over de oorlogspolitiek geen stand.

Vrijwilligersorganisaties
De lokale afdeling van de NSDAP in Marburg was in 1923 opgericht. Koshar legt uit dat de opkomst van de partij in Marburg voor een groot deel plaatsvond aan de Stammtisch, een stamtafel in ontmoetingsplaatsen, zoals cafés, waar mensen met elkaar de dag doornamen onder het genot van een glas bier. Veel aanhang werd volgens de historicus ook verkregen binnen het verenigingsleven. In de Weimarperiode nam het aantal vrijwilligersorganisatie in Marburg toe: van 10 organisaties voor elke 1.000 inwoners in 1913 liep dit op tot 15,9 in 1930. Koshar noemt dit ‘organisatiedichtheid’.17
Mensen verenigden zich met gelijkgestemden in een gepolariseerde tijd. Koshar noemt de schuttersvereniging (Schützenverein) en de turnvereniging 1860 (Turnverein 1860) “de grootste en belangrijkste sociale verenigingen in Marburg”. “Eerstgenoemde had 125 leden in 1912, de tweede 300 in 1894.” Beide waren ze “zeer zichtbare elementen van het lokale publieke leven” en bereikten ze samen “een breed spectrum van de lokale bevolking omdat elke club verschillende leeftijdsgroepen aantrok.”18
Veel Marburgse verenigingen kwamen voort uit het universiteitsleven, zoals de studentencorpsen. Andere organisaties, zoals koren, bijbelstudiegroepen en jeugdverenigingen, kwamen voort uit de kerken. De meeste verenigingen vonden hun oorsprong echter in de lokale burgerij, waarbinnen ‘gemeenschap’ en ‘Volk’ sleutelwoorden waren. Koshar legt uit dat de ideologie van deze organisaties mede terug te voeren is op de Burgfrieden uit de Eerste Wereldoorlog. Leiders van sociale verenigingen wilden in Weimar-Duitsland volgens Koshar politieke onenigheid vervangen door een “nationale, apolitieke harmonie”, vergelijkbaar met de situatie zoals ze die tijdens de oorlog hadden ervaren.19
Volgens Koshar was dit idee niet nieuw, maar sprak het in de jaren twintig steeds meer mensen aan, vooral binnen de middenklasse (het Bürgertum). Het vond volgens hem veel weerklank “in vergaderzalen, op voetbalvelden en schietbanen, in kerken en in de huiskamers van Marburg, overal waar het verenigingsleven bloeide”. Het was hier waar mensen zich al voor 1929 afkeerden van de traditionele politieke partijen. Deze apolitieke houding had, hoewel dat tegenstrijdig lijkt, in de woorden van Koshar, wel een “politiek anker” nodig, oftewel een “georganiseerde politieke vertegenwoordiger”.20 Hitler en het nationaalsocialisme voldeden aan deze behoefte.

Controle over het verenigingsleven
De verkiezingssuccessen van de nazi’s kunnen volgens Koshar niet los worden gezien van de controle die de nazi’s verkregen over het verenigingsleven. Zo had de nazistudentenbond in de zomer van 1928 vertegenwoordigers in minstens vijf grote studentenorganisaties. Verschillende studentenorganisaties sloten zich vrijwillig aan bij de nazibeweging. Andere nazipartijleden werden lid van bijvoorbeeld sportclubs en beroepsverenigingen. De partij zelf richtte onder meer een leraren- en ambtenarenbond, een vrouwenbeweging en lokale afdeling van de Hitlerjugend op. Meer dan een kwart van de Marburgse nazipartijleden was volgens Koshar tussen 1923 en 1935 actief binnen een niet-nationaalsocialistische club. Deze mensen waren doelbewust lid geworden van de partij en binnen hun vereniging vaak fervente verkondigers van het nazigeluid.
NSDAP-leden voelden zich vaak thuis binnen sportclubs, zoals Turnverein 1860. “Deze prominente en gerespecteerde gemeenschapsorganisatie was een cruciaal kanaal voor de maatschappelijke verspreiding van het lokale nazisme”, concludeert Koshar. Sport was voor jongere nazi’s een compensatie voor het feit dat ze niet hadden meegevochten in de Eerste Wereldoorlog. Het ontbrak hen aan ervaring met “kameraadschap in de loopgraven, opoffering en discipline”. Koshar concludeert: “Voor hen vulden militaire sport (Wehrsport), paardrijden, scherpschieten, gymnastiek en atletiek de leegte die ze ervoeren.”24 Maar of het nou ging om lidmaatschap van een sportclub, zangclub of veteranenorganisatie, de inmenging van nazi’s binnen het verenigingsleven had volgens Koshar effect. Hij concludeert:
Door infiltratie kreeg de NSDAP moreel gezag over organisaties waarin ze ook een materiële basis vestigde. De NSDAP werd de politieke spil, het brandpunt van legitimiteit en materiële macht, die de burgerlijke achterban had moeten missen.25
Aanjagers van het nationaalsocialisme
Bij het succes van de nazi’s in Marburg speelde de universiteit een cruciale rol. Koshar noemt studenten in Marburg, die de kern vormden van de SA, “de meest effectieve nazi-agitatoren”. Een voorbeeld is student Wolfgang Bergemann, bijgenaamd de ‘drummer van Oberhessen’, die een belangrijke gangmaker was voor de nazipartij. Voorafgaand aan de landelijke verkiezingen van 1928 sprak hij op bijna zeventig van de honderd bijeenkomsten van de NSDAP in Marburg en omgeving. Koshar benadrukt de invloed van zulke individuen, want volgens hem “is het belangrijk om te bedenken dat slechts enkele toegewijde individuen met goede relaties de fundamenten konden leggen van Hitlers succes in een stad zoals Marburg”.26
Er waren ook andere lokale aanjagers van wie er verschillenden eveneens een academische achtergrond hadden, wat de nazipartij een hoger aanzien gaf. Hellmut Seier merkt wel op dat “de invloed van de studentenstem niet hoog ingeschat moet worden. De belangrijkste verkiezingen vonden plaats in de semestervakanties.” Volgens hem gingen van de universiteit en studentengemeenschap echter “wel sterke politieke impulsen uit”.27 De solidariteit met studenten in Marburg was groot, zowel vanuit traditie als vanwege de economische afhankelijkheid van de middenklasse van studenten.

In de stad Marburg zelf richtte de nazipartij zich in het bijzonder op het zogenoemde Bildungsbürgertum, de academisch geschoolde intellectuele elite, bestaande uit onder meer studenten en professoren. De nazistudentenbond was (mede)organisator van vele lezingen en bijeenkomsten ter promotie van de nazipartij. Zo hield in januari 1929 de Thuringse nazi dr. Hans Severus Ziegler in Marburg een lezing over ‘de bolsjewisering van de Duitse cultuur’ voor een publiek bestaande uit onder andere studenten en docenten. Volgens een lokale krant vertelde hij over…
…de immer aanhoudende culturele strijd [Kulturkampf] tegen vreemde infiltratie en schetste [hij] een beeld van de gewetensvolle Duitser als een hedendaagse soldaat in de strijd tegen inferieure volken.28
Nazistudenten waren ook betrokken bij de jaarlijkse Langemarck-herdenking, waarbij het offer dat jonge militairen in de Eerste Wereldoorlog brachten werd verheerlijkt. De nazi-agitatie sloeg in het bijzonder aan op het platteland en in kleinere plaatsen binnen het district Marburg. Antisemitische vooroordelen sloegen hier aan, zoals de bewering dat de Joden de touwtjes in handen hadden binnen het economische leven zonder dat ze er zelf hard voor werkten.
Toch waren in 1929 de NSDAP en zijn studentenbond in Marburg volgens Koshar nog altijd “slechts luide, activistische organisaties binnen de marges van partijpolitiek. Ze waren aanwezig, maar niets meer dan dat”. Hij vergeleek de partij in Marburg met “een gepolitiseerde Stammtisch, een inclusieve sociale club bestaande uit agitatoren maar met weinig volgers”.29 Het verloop onder de leden was groot. Van de tien oud-nazi’s die Mayer voor zijn boek interviewde, waren er slechts twee die al voor 1933 lid werden van de NSDAP. Hoe kon het dat de partij in Marburg vanaf 1930 van een protestpartij veranderde in een beweging die meer dan de helft van de kiezers achter zich kreeg?
Proteststem
Historici hebben betoogd dat de afwezigheid van industrie de afhankelijkheid van de dienstensector Marburg extra vatbaar hebben gemaakt voor radicalisering in de vorm van het nationaalsocialisme. De Beurskrach van Wall Street in 1929, die de wereld in een diepe depressie stortte, had ook in Marburg gevolgen. Volgens Koshar was de ‘Grote Depressie’ niet de directe aanleiding voor de verkiezingssuccessen van de nazi’s, maar versterkte ze wel de populariteit van de NSDAP. Hij legt uit:
Het is duidelijk dat, nadat Hitler had geprofiteerd van de proteststem van 1930, de nazipartij door de verslechterende Depressie veel meer stemmen en leden kreeg dan anders het geval zou zijn geweest en dat de NSDAP zonder de ontberingen van de economische crisis nooit de massabeweging had kunnen worden die ze werd.30
Behalve dat volgens Koshar de aantrekkingskracht van de partij al voor 1929 in gang was gezet binnen het Marburgse verenigingsleven, zijn er ook andere factoren die bijdroegen aan het succes. Een daarvan is dat de populairste krant, de Oberhessische Zeitung, eigendom van een lid van de DNVP, bijdroeg aan het promoten van standpunten die ook binnen de nazipartij werden gepropageerd. Volgens Ulrich Schneider was er in de krant nauwelijks aandacht voor de sociaaldemocratische SDP, het centrum-katholieke Zentrum en de links-liberale DVP. “De Oberhessische, vaak reactionair, was altijd conservatief en kritisch over de Weimarrepubliek en haar voorstanders”, aldus Koshar.31 Er lag aldus in de media geen taboe meer op het verkondigen van antidemocratische standpunten.
In 1931 telde de NSDAP in Marburg 476 leden.32 Veel partijleden werden geworven binnen burgerlijke beroepsorganisaties, sportclubs, studentenverenigingen en niet-partijgebonden belangenverenigingen. Meer dan andere rechtse partijen trok de partij ook beroepslozen en vrouwen aan. De meeste leden van de Marburgse afdeling van de NSDAP waren zelfstandigen die niet tot de elite behoorden, zoals ambachtslieden en winkeleigenaren. De kieslijst werd bijvoorbeeld in november 1929 aangevoerd door een elektromonteur, boekhandelmedewerker, wegwerker en arbeider.33
Waarmee Marburg zich echt onderscheidde was het hoge aantal studenten onder de aanhang. Koshar berekende dat vóór september 1930 68% van de Marburgse NSDAP-leden student was. Dit percentage was 48,5% in 1930-1931 en 43,2% in de periode van januari 1933 tot eind 1935.34 Gekeken naar zowel de stad als het district Marburg blijkt dat ook boeren goed vertegenwoordigd waren binnen de partij: volgens een telling onder de 375 leden in mei 1930 was 25,6% boer, versus een landelijk gemiddelde van 13,2%.35
Facilitering van het nazisme
Wat de NSDAP ook heeft geholpen op de weg naar succes, was dat de passieve of lakse houding van de autoriteiten in Marburg ten opzichte van rechtse radicalisering. In de Weimartijd kende Marburg drie burgemeesters, die volgens Hellmut Seier “ervaren en bekwame functionarissen [waren], juristen met kennis van zaken en gezond verstand die zich, elk op eigen wijze, inzetten om de stad tegen chaos en oproer te beschermen”.36 Koshar verwijt echter Oberbürgemeister Johannes Müller, die van 1927 tot 1933 in functie was, dat hij te vaak passief bleef, zogezegd om escalatie te voorkomen. De burgervader wilde voorkomen om van nazi’s martelaren te maken. Zijn “tactische kortzichtigheid en politieke allianties” faciliteerden volgens Koshar indirect de opkomst van het nazisme:
Müller, die lid was van de rechts-liberale Deutsche Volkspartei, en zijn hoogste politiefunctionarissen waren lid van een conservatieve veteranenclub in Marburg. Hoewel er geen betrouwbaar bewijs is om de beschuldigingen te verifiëren, werden Müller en zijn trawanten beschuldigd van het beschermen van universiteitsstudenten tegen vervolging in verschillende zaken en het intimideren van politieagenten die lid waren van de sociaaldemocratische partij.37
Koshar concludeert: “Müller verzwakte de krachten die het nazisme hadden kunnen weerstaan en versterkte de tegenstanders van Weimar in zowel het conservatieve als het nazikamp.”38
Leidinggevende SPD-politici beschuldigden de Marburgse politieleiding ervan dat ze zich wel erg mild opstelden ten opzichte van nazistudenten die waren verenigd in de lokale afdeling van de Nationalsozialistischer Deutscher Studentenbund (NSDStB). Ook de universiteitsleiding werd verweten dat ze niet optrad tegen nationaalsocialistische agitatoren onder de studenten. Linkse critici spraken zelfs van een “fascistische universiteit” met “geüniformeerde swastikaprofessoren”.39 De hoogleraren waren volgens Hellmut Seier echter voornamelijk conservatieven en liberalen, maar “zelden democratisch en op enkele uitzonderingen na noch socialistisch, noch nationaalsocialistisch”.40
Volgens Koshar wilden de burgemeester, professoren en andere hoogwaardigheidsbekleders vooral de rust bewaren in Marburg: “Politiek nazi-activisme gedijde voor een deel omdat belangrijke groepen en individuen ervoor kozen om het niet te onderdrukken.”41 Koshar verwijst naar de politie als “misschien wel de laatste verdedigingslinie voor de Weimarrepubliek”. Pruisische en provinciale autoriteiten klaagden echter dat de politie in Marburg “ernstig tekortschiet met betrekking tot het observeren van de ‘rechtsradicale beweging’”.42 Koshar schrijft:
Studenten en NSDStB-leden ontsnapten in de laatste jaren van de republiek niet aan de klappen van de politiestokken, maar de algemene strekking van het beleid van stads- en universiteitsbestuurders maakte het oordeel van een waarnemer over Marburg als de stad van de ‘onbegrensde mogelijkheden voor reactionisme’ slechts licht overdreven.43

Studentenoproer
De beschuldiging dat de autoriteiten in Marburg nazistudenten de hand boven het hoofd hielden, kan verduidelijkt worden met de geschiedenis van het studentenoproer van 4 juli 1931. Op de avond van deze dag had de nazistudentenbond, de NSDStB, een campagnebijeenkomst georganiseerd voor de verkiezingen voor de studentencommissie van vier dagen later.
De hoofdspreker, de landelijke nazistudentenleider Baldur von Schirach, was echter enkele uren eerder in Keulen gearresteerd. Eerder die dag had Oberburgermeister Müller bekend gemaakt dat hij op 7 juli een noodverordening zou uitroepen, zodat hij een op die dag geplande bijeenkomst en mars van studenten kon verbieden. Hij vreesde namelijk voor ongeregeldheden, die zich die zomer ook in andere studentensteden hadden voorgedaan. De leider van de Marburgse nazistudentenbond besloot de bijeenkomst op 4 juli ondanks de arrestatie van Schirach door te laten gaan. Het was de bedoeling om de vierhonderd aanwezige nazistudenten, onder wie SA-leden, op te hitsen tegen de autoriteiten.
Kreten vanuit het publiek als “Deutschland erwache!”, “Brüning verrecke!” en “Juda verrecke!” en opruiende toespraken door studentenvertegenwoordigers leidden ertoe dat de politie ingreep met gummiknuppels. Ook bij de woning van burgemeester Müller, waar activisten scandeerden dat hij moest aftreden, herstelden politiemannen de orde, al bleven kleine groepen studenten de rest van de avond voor onrust in de stad zorgen.
Ondanks dat de identiteit van aanstichters van de ongeregeldheden bekend was, werd niemand bestraft. Seier noemt het “het grootste conflict tussen de studentengemeenschap en het stadsbestuur in de Weimarse jaren: dit keer eindigde de poging tot strafrechtelijke vervolging niet alleen met vrijspraken, maar werd Müller plotseling geconfronteerd met het ongenoegen van sommige burgers zelf, die vonden dat een studentenstad moest weten hoe je een oogje dichtknijpt.”44 Evenmin werd iemand door het universiteitsbestuur bestraft. In zijn jaarverslag van 1930-1931 repte rector Max Versé geen woord over de ongeregeldheden. Hij schreef:
Ik spreek de stellige verwachting uit dat het studentencorps van Marburg deze voorbeeldige houding in zijn eigen belang zal blijven handhaven en dat de universiteit een neutraal leercentrum van de geest zal blijven en haar niet zal degraderen tot een plaats van politieke strijd.45
Bij de verkiezingen van 8 juli 1931 won de nazistudentenbond 1.525 stemmen, 49,6% van het totaal. 21 van de 42 leden van de studentencommissie waren voortaan ‘swastikastudenten’. Alleen binnen de theologiefaculteit verzetten studenten zich onder aanvoering van professor Hans von Soden tegen de nazi’s.
Heer en meester van de straten
Dat de NSDAP in Marburg veel aanhangers kreeg, kwam doordat de nazi’s er beter dan de conservatieve en liberale partijen in slaagden de sympathie te winnen van kiezers. De nazistudentenbond hielp studenten met het vinden van een kamer, bood hen financiële ondersteuning en kwam voor hun rechten op. Nazibijeenkomsten werden ‘opgeleukt’ met films, muziek en militaire oefeningen. In juli 1930 organiseerde de NSDAP in Marburg een bijeenkomst die qua omvang slechts werd overtroffen door die van de DNVP een jaar eerder.
Volgens een lokale krant bestond het publiek uit “vele vrouwen, inwoners uit de stad, heel veel boeren en studenten”.46 Voor de rijksdagverkiezingen van september 1930 pakte de partij ook groots uit. In een herdenkingspublicatie ter gelegenheid van de tienjarige verjaardag van de partij werd opgesomd dat de lokale afdeling van de NSDAP “25.000 exemplaren van de krant Der Sturm, 15.000 kopieën van toespraken van Hitler en 25.000 pamfletten” had verspreid. Verder waren 120 posters geplakt en tweehonderd bijeenkomsten georganiseerd.47
Tussen juni 1931 en augustus 1932 was meer dan een derde van alle politieke bijeenkomsten in Marburg georganiseerd door de NSDAP. Volgens Hellmut Seier werden vanaf omstreeks het voorjaar en de zomer van 1931 nauwelijks nog maatregelen genomen om de invloed van de nazi’s te beteugelen. In 1932 waren de bruinhemden van de SA “heer en meester van de straten”, aldus Seier. Hij voegt toe:
Op 5 april waaide de eerste hakenkruisvlag op de kasteeltoren, en op 20 april (‘Führergeburtstag’) verzamelden enkele tienduizenden uit stad en land zich in en voor een enorme tent op het openbare grasveld om Hitler persoonlijk te zien: hij liet hen twee uur wachten, en toen hij kwam, bleek hij zo hees dat hij ‘slechts moeilijk en vaak helemaal niet te verstaan was’ – maar het was de tot dan grootste massabijeenkomst in de geschiedenis van de stad en een symptoom ervan dat de republiek haar einde naderde.48

Bij de tweede ronde van de presidentsverkiezingen van dat jaar won Hitler in Marburg met 52% van de stemmen van zijn tegenkandidaat Paul von Hindenburg, de populaire legeraanvoerder uit de Eerste Wereldoorlog. Dit ondanks dat in februari 1932 101 professoren en docenten in Marburg hadden opgeroepen tot een herverkiezing van Hindenburg, die al sinds 1925 rijkspresident was. Landelijk behaalde Hindenburg met 53% wel de meerderheid.49
Het succes van de nazi’s in Marburg was volgens Koshar slechts ten dele te verklaren aan het charisma van de Führer. Volgens hem was Hitler “een attractie omdat de partij dat was; de partij was ten dele aantrekkelijk vanwege haar positieve imago op de marktplaats, in lokale winkels, in ontmoetingsruimtes, op voetbalvelden en in woningen. Hitlers schijnbaar mysterieuze aantrekkingskracht op de massa had nauwelijks zo groot kunnen zijn zonder de ongeplande propaganda van het dagelijkse sociale leven.”50 Door in te spelen op de zorgen en belangen van een brede groep inwoners, die zich aangetrokken voelde door ‘Völkische’ politiek, sprak de NSDAP alle klassen en lagen aan, uitgezonderd communisten en sociaaldemocraten, maar die waren in Marburg in de minderheid.
Oppositie
Het is niet zo het in Marburg compleet ontbrak aan oppositie tegen de nazi’s. in de stad waren in de Weimartijd twee buitenparlementaire organisaties actief die ten doel hadden de opmars van het nazisme te stuiten. Dat waren het Antifaschistischen Front en het Eisernen Front. Eerstgenoemde bestond vooral uit leden van de communistische partij en laatstgenoemde uit leden van de sociaaldemocratische partij en andere democratisch gezinde partijen.
Dat de sociaaldemocraten en communisten een andere strategie hadden, bleek uit hun opstelling tijdens de presidentsverkiezingen van 1932, toen de sociaaldemocraten campagne voerden voor de herverkiezing van Hindenburg – in wie ze een beschermer van de republiek zagen –, terwijl de communisten juist de slogan “Wer Hindenburg wählt, wählt Hitler!” voerden. Daarin bleken de communisten gelijk te krijgen. In datzelfde jaar, op 23 juli, organiseerde het Eisernen Front in Marburg een bijeenkomst die volgens historicus Ulrich Schneider “qua deelnemersaantal gemakkelijk zou kunnen concurreren met NSDAP-bijeenkomsten”.51 Een dag voor de verkiezingen op 31 juli kwamen volgens het Hessisches Tageblatt in Marburg ongeveer 750 leden van het Eisernern Front samen. In vergelijking met de opkomst bij Hitlers verjaardagbezoek aan de stad was dat niks.
Op verkiezingsdag 31 juli 1932 kwam het tot een gewelddadig treffen tussen een groep van 25 tot 30 SA-mannen en linkse arbeiders in de wijk Knutzbach die bestond uit noodwoningen waarin vooral arbeiders woonden. De bruinhemden, bewapend met gummiknuppels, waren bewust naar de als ‘rood’ bekend staande locatie gegaan om te provoceren. Ze hadden echter niet gerekend op de weerstand waarmee ze werden onthaald. Inwoners, onder wie leden van de Roter Frontkämpferbund (de paramilitaire afdeling van de communistische partij), joegen de SA-leden met geweld uit hun buurt.
Volgens Ulrich Schneider handelde de toegesnelde politie in het voordeel van de nazi’s. In een politierapport werden de inwoners genoemd als de aanstichters van het geweld. Zestien van hen werden aangeklaagd vanwege ‘Landfriedensbruch’ (verstoring van de openbare orde) van wie er twee negen maanden en vijf zes maanden gevangenisstraf kregen. Op één na waren alle getuigen tijdens de rechtszaak SA-leden, wat een van de redenen is dat Schneider concludeert dat het proces “voorgeprogrammeerd” was om de antifascisten te veroordelen. Een aanklacht van Rote Hilfe, een hulporganisatie van de communisten, werd niet in behandeling genomen.52

“Zelfs de strenge straffen […] konden het werk van de antifascisten in Marburg niet stoppen”, schrijft Schneider.53 Opponenten van de nazi’s zorgden dat hun boodschap onder de aandacht van de Marburgse bevolking bleef. Schneider legt uit:
Met verscheidene acties – afficheren, antifascistische parolen verven, hakenkruisvlaggen weghalen, fondsenwervingen voor veroordeelde antifascisten en intensief voorlichtingswerk met pamfletten, bijeenkomsten en evenementen – probeerden de antifascistische krachten hun invloed te vergroten en de nationaalsocialisten terug te dringen.54
Alle inspanningen van links waren niet tevergeefs, want bij de verkiezingen van 6 november 1932 behaalden de sociaaldemocratische en communistische partij in Marburg samen 3.515 stemmen, het hoogste aantal dat ze hier gezamenlijk behaalden in de Weimarperiode. Het was echter te weinig om een werkelijke vuist tegen de nazi’s te maken en door de onderlinge meningsverschillen was van een daadkrachtig links blok hoe dan ook geen sprake.
Haat voor het communisme
Milton Mayer sprak over de aantrekkingskracht van de nazipartij met zijn Marburgse ‘vriend’ Karl-Otto Straub, die in de Weimartijd zijn werk als bankemployee verloor. Volgens hem interesseerden de mensen zich niet in het partijprogramma, maar hadden ze vooral belangstelling om Hitler te horen spreken. Hij verklaarde:
Ze gingen slechts naar de bijeenkomsten om iets nieuws te horen, wat dan ook. Ze waren radeloos over de economische situatie, ‘een nieuw Duitsland’ klonk hen goed in de oren […]. Hitler sprak altijd tégen de overheid, tégen de verloren oorlog, tégen het vredesverdrag, tégen werkloosheid. Dat alles beviel de mensen. […] Mensen wilden iets radicaals, een echte verandering.
Ook de communisten wilden Duitsland radicaal veranderen, maar Straub vergeleek het bolsjewisme met “slavernij en de dood van de ziel”. Wilde je Duitsland redden van het communisme, dan moest je volgens hem wel voor het nationaalsocialisme kiezen. “Het maakte niet uit of je het eens was met het nazisme”, zei hij. “Nazisme leek de enige verdediging.”
De haat voor het communisme zat ingebakken in de nazibeweging, maar volgens Mayer wisten van zijn tien ondervraagden er slechts drie wat het communisme inhield. Ze schaarden er volgens hem van alles onder, van sociaaldemocraten en vakbonden tot Joden en zigeuners. Gekscherend merkte de Amerikaan op dat zelfs “de buurman wiens hond hen had gebeten” volgens zijn ‘vrienden’ een communist was.56 Op twee na koesterden Mayers ‘vrienden’ geen persoonlijke haat tegenover de communisten die ze kenden. Dat is niet gek, want zoveel communisten waren er in Marburg naar verhouding niet. In de overwegend conservatieve, protestantse stad was het antiburgerlijke en atheïstische communisme vooral iets om voor te vrezen. Het was de nazipartij die deze vrees het beste wist aan te wakkeren en uit te buiten.
NB: Notenapparaat wordt gepubliceerd bij laatste artikel van de serie