Het probleem met de clandestiene handel in oudheden is, eh, dat ze clandestien is. We kennen het begin en het einde, maar het tussenliggende deel is onbekend. Aan het begin zien we geplunderde archeologische sites en kennen we de schade die is aangericht in musea (de laatste jaren in Egypte, Irak, Libië en Syrië). Wat we eveneens kennen is het einde: als de illegaal opgegraven voorwerpen op de markt komen. Wat er gebeurt tussen plundering en markt, dat is dus een stuk minder bekend.
iet dat deze tussenhandel volledig onzichtbaar is. Iedereen kan haar zien op bijvoorbeeld eBay. Omdat ik een grote website beheer over de Oudheid, Livius.org, krijg ik regelmatig oudheden aangeboden of vragen over voorwerpen die mensen “toevallig” op het erf hebben gevonden. Vóór de Arabische Lente kwamen de aanbiedingen vooral uit Turkije en Iran, daarna vooral uit Egypte en later keerde Turkije terug met voorwerpen waarvan ik denk dat ze komen uit Syrië of Irak. De politie vangt soortgelijke glimpen op, maar in feite weet niemand wat er tussen roof en markt gebeurt.
Zeker is ondertussen dat er dan veel verloren gaat. Dat is ook niet zo wonderlijk. Plundering gebeurt niet bij klaarlichte dag en de betrokkenen moeten snel werken, waardoor er dingen blijven liggen. Daarna is er het transport naar een opslagplaats waar gekeken wordt wat er is. Wat al te zeer beschadigd is, wordt hier al weggegooid. Hoe het daarna bij handelaren komt en wat die ermee doen, is qualitate qua slecht bekend, maar we hoeven ons weinig illusies te maken. Steeds wanneer de politie een handelaar arresteert blijken de voorwerpen verstopt te zijn op plekken zonder museale klimaatechniek. De fragmenten van het Judas-evangelie zijn meer beschadigd in de koelkast waarin ze enige tijd lagen dan in de zeventien of achttien voorafgaande eeuwen.
Bij elke stap gaan voorwerpen en informatie verloren: bij het opgraven, bij het transport, bij de opslag, bij het transport naar de kunsthandel, en vermoedelijk ook als de politie de smokkelaars te dicht op de hielen zit en het voor laatstgenoemden zinvol wordt oudheden te vernietigen die anders maar als bewijsmateriaal zouden kunnen dienen. Bot samengevat: voor elk voorwerp dat een gewetenloze verzamelaar op de markt koopt, gaan er tien verloren in het traject tussen roof en markt.
Die tien, die verzin ik. Er kunnen voor elk uiteindelijk verkocht illegaal voorwerp evengoed twee voorwerpen verloren gaan of twintig of tweehonderd. Er is niemand die het weet en ik had het getal ook “N” kunnen noemen. En dan heb ik het nog niet over de niet in cijfers uit te drukken schade die is aangericht doordat de voorwerpen niet in hun context zijn aangetroffen. Je zou zelfs nog onderscheid kunnen maken tussen de lagere “N” voor edelmetaal en de hogere “N” voor keramiek, want zilver en goud zijn makkelijk te vervoeren en aantrekkelijk om te verhandelen, zodat we mogen aannemen dat er minder verloren gaat tussen roof en markt dan bij aardewerk.
De waarde van “N” interesseer mij niet, al is interessant dat er inmiddels aanwijzingen zijn dat de schade die momenteel in het Midden-Oosten wordt toegebracht aan het bodemarchief, niet een beetje meer is dan de waarde van wat uiteindelijk op de markt belandt, maar heel erg veel meer. De schade wordt in de miljarden geschat, het aanbod is betrekkelijk klein – lees maar. N zal dus eerder hoog dan laag zijn.
Waar het mij nu om gaat is alleen de simpele constatering dat voor elk voorwerp dat de markt bereikt, er N verloren gaan. Voor elke antieke terracotta die op de markt komt, komen er N niet op de markt; voor elke kruik die de markt bereikt, bereiken er N de markt niet; voor elk huis-tuin-en-keuken-voorwerp dat wordt aangeboden, worden N huis-tuin-en-keuken-voorwerpen niet aangeboden; en voor elk stuk “topkunst” dat wordt verhandeld, zijn er N voorgoed weg.
Vraag en aanbod
Daaruit volgt dus heel simpel dat je niets op de zwarte markt moet kopen. De vraag stimuleert het aanbod en als er per jaar X voorwerpen worden afgenomen, gaan plunderaars aan het werk om X voorwerpen te leveren en dan vernietigen ze dus X keer N voorwerpen. De koper is niet alleen een heler maar ook een vandaal.
Het is daarom dat ik ontzettend nijdig kan worden als er weer eens een geleerde is die de aankoop van illegale oudheden goedpraat met het argument dat zo waardevolle informatie is gered. Hier is bijvoorbeeld een assyrioloog die in alle toonaarden het Epos van Gilgameš prijst (en terecht) en en passant vertelt dat nieuwe fragmenten op de zwarte markt zijn verworven. Met zijn kortzichtige “we hebben nu toch een belangrijke vondst?” draagt hij impliciet bij aan de toekomstige vernietiging van N andere, even belangrijke voorwerpen.
Ik had met een leutig scheldwoord willen eindigen (“zo’n dommerikje toch”), maar daarvoor is dit te gênant. Terwijl reisleiders in het Midden-Oosten elke groep die ze rondleiden uitleggen waarom het aankopen van oudheden domweg not done is, gaat zo’n professor doctor in de assyriologie het een beetje zitten vergoelijken. Maar clandestien is clandestien, ook voor oudheidkundigen.
Dit stukje heeft geen leutig einde. Ik ben gewoon nijdig.