Dark
Light

De val van de stad Groningen in 1594

Een buitenpost van het Spaanse rijk
Auteur:
5 minuten leestijd
Titelblad Latijnse versie van Kroniek van Groningen, 1565-1595. Schrijver Eggerik Egges Phebens
Titelblad Latijnse versie van Kroniek van Groningen, 1565-1595. Schrijver Eggerik Egges Phebens (Groninger Archieven)

Over de eerste fase van de Tachtigjarige oorlog – de Opstand – is veel geschreven. Dat het drama van die jaren nog steeds een snaar kan raken blijkt uit de Kroniek van Groningen die tijdgenoot Eggerik Egge Phebens kort voor 1600 schreef.

Een voorbeeld: op 22 juni 1594 wordt de Spaansgezinde en overwegend katholieke stad Groningen al een maand belegerd door het Staatse leger van prins Maurits en graaf Willem Lodewijk. Vanuit het zuiden kruipt dat leger onder dekking van kanonvuur steeds dichter naar de stadswallen. Er vallen veel slachtoffers, woningen worden vernield, zelfs de Martinitoren is gebutst. Of de benarde stad mag hopen op steun van buitenaf is onzeker, al tuimelen de geruchten over ontzet over elkaar. De gemoederen lopen hoog op over een onderhandelingsvoorstel van de belegeraars. Die middag vindt er een demonstratie plaats bij het stadhuis.

Na veel schoten die dagelijks met een huiveringwekkend lawaai werden afgevuurd, en na het verlies van veel mensen en in het algemeen de verwoesting van woningen, toog op 22 juni een geweldige schare statige dames naar de Raad, opdat deze tijdig het onmiddellijke kwaad tegenging en op geen enkele wijze toeliet dat zijzelf, na het dagelijks verlies aan bezittingen, hun eigen echtgenoten kwijtraakten en hun kinderen hun eigen vaders, en dat zij op den duur verarmd en na de smartelijkste begrafenissen van hun mannen, gedwongen werden om tegelijk met hun kinderen de grond te bewerken.

Het is een pakkende en voorstelbare scene, die bovendien meteen appelleert aan conflicthaarden in onze tijd.

Kroniek

Deze Kroniek van Groningen is nu voor het eerst uit het Latijn vertaald en bestaat uit drie delen. Het eerste deel geeft een toelichting op de schrijver en kroniek en daarnaast op taal, stijl, handschrift, eerdere edities en vertaalkwesties. Deel twee bevat de eigenlijke vertaling. Het derde deel is de herziene editie van het Latijnse origineel, die alleen op internet is te raadplegen.

De Kroniek beschrijft de periode van 1565 tot 1595, dus ongeveer vanaf het begin van de Opstand tot het zogenaamde Reductieverdrag. In dat (vredes)verdrag, dat een maand na deze vrouwendemonstratie gesloten wordt, komen de partijen onder andere overeen dat Stad en Ommelanden weer deel gaan uitmaken (‘reductie’) van de opstandige coalitie van provincies en dat ze hun onderlinge grieven begraven. Daarnaast moet de katholieke kerk al zijn rechten en bezittingen overdragen aan de gereformeerden.

Wat voegt deze Kroniek toe aan de kennis over deze periode? Inhoudelijk misschien niet zo veel, maar de kracht van zo’n eigentijds verslag is van een andere aard. Voor de schrijver is veel nog onzeker, hij komt met details die achteraf onbetekenend lijken, met geruchten die rond gaan, hij leeft mee met de slachtoffers. Je proeft de chaos en vertwijfeling. Phebens biedt het allemaal en de Kroniek is daarom spannende lectuur, ook al is de tekst vaak plechtstatig, geschreven in een taalregister waarmee deze humanist klassieke schrijvers als Terentius, Cicero en Vergilius imiteerde.

Oldambt

Eggerik Egge Phebens werd geboren in 1556 in het Oldambt, een regio in het oosten van de provincie Groningen. Hij studeert in het protestantse Emden, Heidelberg en Marburg, maar keert in 1583 terug naar Groningen. Terwijl veel niet-katholieken zijn opgepakt, gevlucht of verbannen, blijven zijn gereformeerde ouders en hij onder de radar van de machthebbers. Na de val van de stad in juli 1594 komt Phebens uit de kast. Hij wordt ouderling in de nu machtige gereformeerde kerk, schoolinspecteur en zit jarenlang in het stadsbestuur. Ook is hij betrokken bij de oprichting van de Groningse Hogeschool, later Universiteit.

Het beleg van Groningen in 1594 - Johannes Janssonius
Het beleg van Groningen in 1594 – Johannes Janssonius

Zijn Kroniek beschrijft de ‘helse verschrikkingen van die lange, ontaarde oorlog’ tussen de ‘koninklijken’ en de ‘staatsen’, ofwel tussen tegen- en voorstanders van de Opstand tegen het Spaanse gezag. Phebens schrijft dat hij de waarheid wil vertellen en zijn eigen partij, de Staatsen, daarbij niet zal sparen. Beide partijen hebben boter op hun hoofd. Hij schrijft ‘tegen het vergeten’, maar ook om zijn kinderen en kleinkinderen te wijzen op de hand van God in de geschiedenis. De tekst blijft echter onuitgegeven en ligt heel lang ‘nagenoeg ongelezen en onbegrepen te verstoffen’. Dat stof is er nu dus af.

Het verhaal is inderdaad hels. Dit zijn giftige decennia. De dood maakt overuren, niet alleen als onder Alva de Inquisitie slachtoffers maakt, maar ook als gevolg van de pest, overstromingen en eindeloze roof- en strooptochten door allerlei soorten huurlingen. Het motief voor de Opstand is gerechtvaardigd, vindt Phebens. Het gaat namelijk om religieuze en politieke vrijheid. De inspraak die landvoogdes Margaretha van Parma haar onderdanen nog wel gunt, wordt weggeblazen door Alva. Overleg maakt plaats voor de knoet, medezeggenschap voor onthoofding en de belastingen worden ondraaglijk (de tienden!).

Verraad

Voor Groningen is het zogenaamde ‘verraad van Rennenberg’ in maart 1580 een keerpunt. Deze gouverneur voert de machtige stadstaat na een hoopgevende periode van compromissen en religievrede terug naar Spanje. Daarmee komt de stad niet alleen tegenover de opstandige provincies te staan maar ook tegenover de eigen Ommelanden, die meevechten met de rebellen. In deze veertien jaren ontspint zich een intens gevecht om vesting Groningen. De blokkade van de stad leidt tot felle strijd om het bezit van Steenwijk en Coevorden aan de toegangswegen naar het noorden. Op zee heerst de Hollandse vloot.

Phebens brengt het hele strijdtoneel in noordoost Nederland tussen pakweg Lochem en Emden in beeld. Na 1588 verzwakt Spanje en vieren de Staatsen het ene na het andere succes. In 1594 geeft buitenpost Groningen zich gewonnen.

Phebens tekent de oorlog in al zijn facetten op. De Oldambter worstelt met de nu eens straffende dan weer genadige God, met de speelruimte van de Duivel en met de vraag wat kometen, zonsverduisteringen, schijnzonnen en andere natuurverschijnselen betekenen. Aan de lopende band verpulveren stormen de dijken, verdrinken mensen en dragen de akkers door het zoute water geen vrucht meer. Het is of de tien plagen van Egypte het land treffen. Hele delen van het platteland raken ontvolkt door het wrede geweld van troepen die vriend noch vijand sparen. Schans na schans wordt gebouwd, veroverd, heroverd, geslecht en hersteld. In het oorlogsgeweld laat zich amper een patroon herkennen. Pas na 1588 komt er meer tekening in de barrage aan schermutselingen, belegeringen en veldslagen. De ommekeer vindt in 1594 plaats.

Overzicht van het beleg van Groningen uit het boek Den Nassauschen lauren-crans van Jan Janszoon Orlers uit 1610
Overzicht van het beleg van Groningen uit het boek Den Nassauschen lauren-crans van Jan Janszoon Orlers uit 1610

In juni van dat jaar lopen de vrouwelijke demonstranten nog voor de muziek uit. Teveel Groningers geloven de geruchten over naderend ontzet. Katholieke ballingen uit Friesland weigeren op te geven, Jezuïeten – eerder al verantwoordelijk voor boekverbrandingen – zwepen op, de schuitenschuivers en het koninklijke garnizoen dreigen met een staatsgreep. Volhouden is het parool, tot een maand later het verzet wordt gebroken als de Staatsen één van de stadspoorten ondermijnen en opblazen. Er vallen enorm veel slachtoffers. Een ‘harde noest vergt een harde wig’, schrijft Phebens in navolging van de Romeinse auteur Terentius.

Een smeekschrift van abten en priesters geeft de doorslag. Op 23 juli zwaaien de stadspoorten open, de bakens worden verzet. Groningen sluit zich aan bij de Opstand en zodoende bij het latere Nederland. De Kroniek sluit af met het verdrag dat stad en ommelanden eind januari 1595 sluiten: het is een nieuw begin en herstel van ‘hoogste voorspoed’, jubelt Phebens.

Grafrede

Het is kortom een pakkend verhaal. Toch een paar kanttekeningen. De inleiding is gebaseerd op een grafrede voor Phebens die in 1615 overlijdt. Die rede is nogal taai en wijdlopig. Dat had best compacter gekund.

Kroniek van Groningen (1565-1595)
Kroniek van Groningen (1565-1595)
De vertaling is goed leesbaar maar eerder precies dan vlot. Het opknippen van soms ellenlange zinnen was de leesbaarheid ten goede gekomen. Ook in ander opzicht is de vertaling traditioneel. Woorden als ‘togen’, ‘smartelijk’ en ‘schare’ – zie citaat boven – scheppen onnodige afstand.

Laatste punt is dat de voetnoten vaker gewijd zijn aan vertaalkwesties dan aan historische toelichting. Jammer voor de lezers van Historiek, al was het maar omdat we zo niet te weten komen of de dappere vrouwen die hun mannen niet wilden zien sterven op de ‘vleysbank’ (slachtbank), later opnieuw van zich lieten horen.

Boek: Kroniek van Groningen (1565-1595)

×