Toen in februari 1258 een Mongools leger onder leiding van één van Dzjengis Khan’s kleinzonen Bagdad innam en onder de inwoners van de stad een ware slachting aanrichtte, betekende dit tegelijkertijd ook het einde van het Abbasidisch kalifaat. Het relaas:
Een kijk op wat voorafging
Eind twaalfde eeuw slaagde Dzjengis Khan erin om de verschillende Mongoolse nomadische stammen onder één banier te verenigen en zo grote delen van Centraal Azië onder controle te krijgen. Op het hoogtepunt van zijn macht strekte zijn Rijk zich uit van de Zee van Japan tot aan de grenzen van Kazachstan.
Na zijn dood in 1227 werd Dzjengis Khan opgevolgd door zijn zoon Ogedei (ca. 1189-1241) die daarmee de tweede Khan werd van het Mongoolse Rijk. Ogedei zette de territoriale expansiepolitiek van zijn vader voort en onderwierp onder meer de Jin-dynastie in het noorden van China. Ook Europa kreeg met hem af te rekenen toen een Mongoolse troepenmacht in de Slag bij Liegnitz in Silezië een Duits-Pools ridderleger verpletterend versloeg en kort daarna zelfs het leger van de Hongaarse koning Bela IV in de Slag bij Mohi onder de voet liep.

Hülegü’s militaire campagne

De val van Bagdad
Bagdad was onder de Abbasidische kaliefen in de loop der jaren uitgegroeid tot het economisch, cultureel en spiritueel centrum van de islamitische wereld. De stad met haar talrijke paleizen, moskeeën, bibliotheken, brede lanen en prachtig aangelegde tuinen telde medio twaalfde eeuw op het hoogtepunt van haar macht bijna één miljoen inwoners.
De belegering van Bagdad begon op 29 januari 1258 nadat kalief Al-Musta’sim geweigerd had het gezag over de stad aan Hülegü over te dragen. Op 10 februari viel Bagdad in handen van de Mongolen. Al-Musta’sim werd afgezet en gevangen genomen terwijl Hülegü’s leger plunderend door de stad trok en meedogenloos de inwoners begon uit te moorden. Precieze cijfers over het aantal slachtoffers van het bloedbad zijn niet bekend, maar na schatting werden tussen de driehonderd- en de vijfhonderdduizend inwoners op brute wijze afgeslacht. Sommige historici omschrijven het gebeuren zelfs als de eerste grootschalige massamoord uit de middeleeuwse geschiedenis.
Na de plundering was Bagdad vrijwel volledig verwoest en speelde de stad lange tijd geen enkele rol meer van belang. De verwoesting van de eens zo machtige hoofdstad van de Abbasiden veroorzaakte bovendien binnen de islam nog jaren een trauma van formaat. Ook met Al-Musta’sim liep het slecht af. Hülegü liet hem vastgekneveld oprollen in een tapijt waarna hij zijn ruiterij meermaals over de ongelukkige liet draven.
En verder…
Voor zij die zich afvragen hoe het daarna Hülegü en het Mongoolse Rijk verging: einde dertiende eeuw hadden de nazaten van Dzjengis Khan het Rijk uitgebreid van Korea tot aan de grenzen van Hongarije en van Siberië tot Java waarna het in de daaropvolgende decennia langzaam afbrokkelde om uiteindelijk begin vijftiende eeuw op te houden met bestaan.