Weinig gebeurtenissen hebben zo’n grote invloed op de wereldgeschiedenis gehad als de Balfour-verklaring (Engels: Balfour Declaration) van 2 november 1917. Het Engelse plan beloofde de Joden dat ze Palestina mochten koloniseren. In het boek Palestina. Geschiedenis van een kolonisatie (EPO, 2017) van Midden Oosten-kenner Lucas Catherine lezen we alles over de ingrijpende gevolgen die de Balfour-verklaring de afgelopen honderd jaar gehad heeft.
Het boek is de derde herziene druk van een eerste uitgave uit 2002 en verschijnt naar aanleiding van het honderdjarige ‘jubileum’ van de Balfour-verklaring. Het accent in het boek ligt op de beschrijving van de Joodse kolonisatie van Palestina, met oog voor de historische context die daarbij een rol speelde. Palestina. Geschiedenis van een kolonisatie is een goed onderbouwd boek, voorzien van voetnoten en literatuur, en tal van verhelderende kaarten en afbeeldingen.
De Balfour-verklaring: een vreemd document
De Balfour-verklaring was een brief, geschreven op 2 november 1917 door de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur James Balfour aan Lord Walter Rothschild. Rothschild was een van de leiders van de Joodse gemeenschap in Groot-Brittannië en moest zorgen dat de brief bij de Zionistische Federatie, waar Chaim Weizmann de leiding had, terechtkwam. In de brief stond dat de Britse regering achter de vestiging van Joden in Palestina stond en de Joden hierbij wilde helpen:
“His Majesty’s Government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, and will use their best endeavours to facilitate the achievement of this object.”
In het begin van het boek betitelt Lucas Catherine de Balfour-verklaring als een ‘vreemd document’. Om verschillende redenen, zo geeft Catherine aan:
“Om te beginnen deed Balfour zijn belofte in 1917, terwijl Groot-Brittannië officieel pas in 1922 van de Volkenbond een bestuursmandaat over Palestina zou verwerven. Bovendien richtte hij zijn verklaring aan Lord Walter Rothschild, die een niet-zionistisch verleden had. Maar Rothschild moest als boodschapper fungeren: ‘bring to the knowledge of the Zionist Federation‘, schrijft Balfour in zijn verklaring.” (11)
Een kiem voor latere ellende was dat de Palestijnse bevolking in de Balfour-verklaring slechts in bedekte termen aan bod kwam, als een ‘bestaande niet-Joodse gemeenschap in Palestina’. Terwijl Palestina, dat op dat moment circa 750.000 inwoners telde, hoofdzakelijk door Arabieren werd bewoond. Slecht 7 procent van de bevolking was van Joodse origine.
Palestina onder Brits mandaat
Door het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk en het feit dat de Europese machten in het Midden-Oosten vochten tijdens de Eerste Wereldoorlog, kwamen de geallieerden in 1916 bij elkaar om te bespreken wat er moest gebeuren met die gebieden na de nederlaag van de Ottomanen. Besloten werd dat Engeland het grootste deel van Irak en Jordanië zou krijgen en Frankrijk de meerderheid van Syrië. Rusland kreeg onder andere Anatolië, Istanbul, de Bosporus, de Dardanellen en Armenië. Tevens eiste tsaar Nicolaas II Armenië op. Vanwege de Russische Revolutie zagen de communisten die in oktober 1917 aan de macht kwamen, van het koloniale gebied af. Omdat de Britten Palestina hadden veroverd, werd besloten dat Palestina Brits zou worden.
Na een korte introductie op de geschiedenis van Palestina vanaf de Middeleeuwen, duikt Lucas Catherine in de geschiedenis van de Joodse kolonisatie van Palestina vanaf 1917. In 1920 namen de Britten het bestuur van Palestina over, gevolgd door in 1922 het complete mandaat over dat gebied:
“Al in 1920 erkenden de Britten de facto een Joodse regering: het Joods agentschap.” (58)
Hierna kochten Joden grote delen land op in Palestina. In bijvoorbeeld 1929 ging het om 1.000 km² op een totaal oppervlakte van 27.000 m². In datzelfde jaar 1929 braken in de regio de eerste onlusten uit tussen Joden en Arabieren, in de plaatsen Jeruzalem, Safad en Hebron. De Arabieren verzetten zich hevig tegen Joodse kolonisatie. De onlusten die volgden kostten aan 207 mensen het leven (83 Arabieren, 120 Joden) en leidden tot 379 gewonden. Hiermee begon een religieuze en politieke visuele cirkel, die tot op de dag van vandaag nog niet onderbroken is.
Stichting van de staat Israël (1948) en daarna
In hoofdstuk zeven komt de stichting van de staat Israël in 1948 aan bod, met David Ben-Gurion als eerste premier. Catherine beschrijft hoe de staat Israël een groot deel van de Palestijnen uitsloot, omdat aan hen de eis gesteld werd dat ze zich in 1948 en 1952 in Palestina moesten bevinden om recht te kunnen hebben op het staatsburgerschap. Alleen bevonden veel Palestijnen zich toentertijd als vluchteling buiten het gebied, met als gevolg dat:
“…slechts 1.350.0000 van de huidige 11.000.000 Palestijnen erin slaagden het Israëlische staatsburgerschap te verwerven.” (147)
Dit was een van de redenen dat de Palestijnen de nieuwe staat Israël nakba noem(d)en: ‘het grote onheil’.
Catherine vervolgt met de complexe geschiedenis van het Joods-Palestijnse conflict en behandelt alle belangrijke facetten uit die geschiedenis, zoals de Zesdaagse Oorlog (1967) en de Jom Kippoeroorlog (1973).
Drie kernproblemen
In het laatste deel van het boek vat Lucas Catherine drie kernproblemen samen die volgens hem opgelost moeten worden, wil het Palestijns-Joodse conflict beëindigd kunnen worden. Die problemen zijn volgens hem het gevolg van de Joodse kolonisatie van Palestina:
- Oplossing van de massale landonteigening van Palestijns grondgebied. In 1948 was al 78 procent van de grond in onteigend.
- De miljoenen Palestijnse vluchtelingen: circa 5 tot 7 miljoen. Zij moeten ergens een plek krijgen.
- Creatie van een nieuwe Hebreeuwse staat.
Lucas Catherine:
“Elke oplossing voor het Palestijns-Israëlische probleem moet een oplossing bieden voor deze drie feitelijke toestanden…” (293)