Het eerste gedeelte van dit boek, de Historische Inleiding, omvat een plaatsing in de tijd van de reis van aalmoezenier De Febure, die hij later in zijn leven aan boord van de ‘Sint-Pieter’ maakte naar de Indiase Malabarkust. Voor die tijd was hij leraar, pastoor en regent geweest. Na enige twijfel stemde hij toe deze reis te maken. Zijn taak was de dagelijkse misvieringen te leiden bij een altaar voor zijn kajuit, op katholieke feestdagen de processies aan boord te leiden en biechten af te nemen.
Daarnaast bekommerde hij zich om de ziekenzorg en de laatste sacramenten. Het betekende voor hem tevens de ontdekking van andere dan de tot dan toe door hem gekende natuurverschijnselen en culturen. Maar ook, dat hij na deze reis vanwege allerlei bijhandeltjes die hij meevarend kon doen (zoals gebruikelijk in die tijd onder de officieren, waartoe hij werd gerekend), dat hij als een niet onbemiddeld man terugkeerde.
In de inleiding passeren handelsgebruiken, konvooivaart, de navigatiemethoden de revue, evenals het vooraf reisvaardig maken van het schip, het inslaan van proviand, smokkelhandel en de heenlading (zilveren muntstukken en wapens). Door dit gedeelte, dat met tachtig pagina’s gedegen van opzet is met talrijke details, krijg je als lezer een goed beeld van de (reis)omstandigheden in die tijd en hoe dit soort (handels)reizen tot stand kwam.
Walvissen en zeeschildpadden
In deze Historische Inleiding wordt ook zijn reis beschreven. De priester begint deze met een tocht per trekschuit van Gent naar Brugge, die zo’n zeven uur duurt en in een kleinere naar Oostende. Van daar vaart de Sint-Pieter met kapitein Janssens naar de Scilly Eilanden en de Canarische Eilanden. Onderweg ziet Michael zijn eerste walvis ‘wel 30 a 40 voeten lanck’. Daarna beschrijft hij regelmatig zeewezens als haaien en zeeschildpadden en hij heeft interesse in de navigeerkunst.
Op het ‘Portugese’ eiland Santiago bezoekt hij de lokale markt, proeft er kokosnoot en ananas en raakt ontstemd over het gedrag, de leefwijze en de kleding van de lokale bevolking. Bij Tristan da Cunha wordt tijdens een hevige storm alles wat op het dek en in de ruimen niet is vastgebonden weggeslingerd. Een kist wapens ontbrandt en in het ondergelopen onderdek waar de matrozen zijn ondergebracht, drijft hun bagage rond in het water.
In november vaart het schip ter hoogte van de Indiase Maldiven en krijgt eenderde van de bemanning scheurbuik. Vervolgens komt de kust van Ceylon in zicht, waarop de bemanning van een Engels schip in ruil voor brandewijn verse tamarinde krijgt, waarvan Michael verwacht dat het helpt tegen de scheurbuik. Vijf en halve maand na vertrek bezoeken ze Travancore langs de Malabarkust, vooral geliefd vanwege zijn peper, kardemom en katoen. Er wordt ook aangelegd bij andere belangrijke havens in deze regio, zoals Calicut, waar de eerste stuurman zonder toestemming aan wal gaat en later dronken in de boeien geslagen wordt. Volgens Michael had hij zich ook tijdens de reis al vaker misdragen tegenover bemanningsleden. Tijdens hun verblijf in de haven ziet hij hoe een schip te water wordt gelaten, voortgetrokken door een olifant en hij constateert dat eenderde van de bevolking katholiek is, hun geloof is wel vermengd met afgoderij.
De reis gaat verder via Goa, samen met twee andere schepen om elkaar te beschermen tegen lokale piraten, naar Surat in Noordwest India, waar Michael geïntrigeerd raakt door de trouw- en begrafenisrituelen van de diverse geloofsgroepen.
De aalmoezenier komt regelmatig in conflict met de kapitein over het bepalen van het wel of niet eten van vlees op katholieke feestdagen. Op den duur weigert Janssens zelfs zijn hoed af te zetten tijdens gebedsdiensten en staat hij het niet toe dat zijn hut gezegend wordt.
Schieten op een windhoos
Na het aanvaarden van de terugreis in maart wordt pas in april Madagaskar voorbij gevaren. Door stormen ‘op hol geslagen’ varen ze eind mei langs de Kaap terug. Onderweg denken enkele opvarenden een windhoos tegen te kunnen houden door er met een geweer in te vuren en bij het eiland Ascension wordt met gevangen zeeschildpadden een feestmaaltijd aangericht, terwijl het brood inmiddels vol maden zit. De reis naar de Azoren verloopt traag, terwijl vers eten en water schaarser worden. Daar aangekomen wordt de inmiddels overleden derde stuurman, Daniel Boshuysen uit Schiedam, in een linnen zak met zes kanonballen aan zijn voet in zee achtergelaten.
Er wordt verse proviand ingeslagen en in september bereikt de ‘Sint Pieter’ het Kanaal. Als de torens van Nieuwpoort in zich komen, worden veertien kanonschoten afgevuurd. In Oostende aangekomen worden ze met muziek en spel van de beiaard onthaald. De reis heeft ruim zestien maanden geduurd en de verkoop van de lading wordt eind september in de Gazette van Antwerpen, maar ook bijvoorbeeld in de Haarlemse Courant aangekondigd. Achteraf blijkt de reis lucratief te zijn geweest.
Michael de Febure was opgeleid aan de universiteit van Leuven en tijdgenoot van Newton, Copernicus en Leeuwenhoek. Het was een tijd waarin empirisch natuuronderzoek in zwang raakte. Hij was geboeid door antropologie, meteorologie, zeefauna en experimenteerde met temperatuurwaarnemingen. Het tweede gedeelte van het boek, met de oorspronkelijk teksten van de aalmoezenier, zijn in een taal die de huidige lezer nogal wat hoofdbrekens kost, en daardoor alleen voor de echt geïnteresseerde lezer de moeite waard. Maar zeker ook als illustratieve toevoeging en als verslaglegging interessant.
Dialect
In de verantwoording staat dat de reisnotities van Michael in 1849 door de lokale politicus Franz Vergauwen geschonken werden aan de Gentse universiteit. Ze zijn interessant omdat De Febure als niet-zeeman het verblijf aan boord beschreef en hij zijn taak als geestelijke aan boord vervulde in een achttiende-eeuwse Vlaamse variant van het Nederlands, doorspekt met Franse en dialect-woorden. Om een indruk te krijgen hier enige citaten: ‘Het vrauw-volck is slecht van postuur ende leligh van aansien, den neus met ringen doorboort’, of ‘De vruchten en groenigheden hebben sy hier eenighsins, als wortels ghelyk aen d’onse, maer kort van forme, de raepe syn rootachtigh’ en: ‘Heden voor middagh was daer dicht aan ons schip een wonder fatzoen van eenen vis.’
Het is verdienstelijk dat de Linschoten Vereeniging dit boek met deze minutieus weergegeven reiservaringen, driehonderd jaar geleden opgetekend door een priester, heeft uitgebracht.