Soeharto (1921-2008) bracht het in Indonesië tot een belangrijke militaire positie en hij werd zelfs de machtigste man van het land. Dat bleef hij liefst 32 jaar, waarvan dertig als president. Gezien zijn nederige afkomst en getroebleerde jeugd lag dat allerminst voor de hand. Hoe het toch zover kon komen, beschrijft David Jenkins in een biografie die uiteindelijk drie delen zal omvatten. Als het eerste deel maatgevend is, dan wordt het een levensbeschrijving om van de watertanden.
De jonge Australische journalist David Jenkins had enorme mazzel. Als correspondent voor dagblad The Herald uit Melbourne keek hij in 1969-1970 voor het eerst rond in Indonesië. Zijn krant vroeg hem onder meer een serie feature-verhalen over bekende Indonesiërs. Het lukte Jenkins een interview te regelen met Siti Hartinah Soeharto, de vrouw van de president. Jenkins, 79 jaar inmiddels, denkt nog steeds dat zij er de hand in heeft gehad dat hij een paar weken later ook Soeharto zelf mocht interviewen.
Weer twee maanden later viel de correspondent opnieuw met zijn neus in de boter. In opdracht van het Witte Huis van Richard Nixon moest er een fotoserie komen van Soeharto, die in Washington op bezoek zou gaan. De opdracht ging naar de Amerikaan Burt Glinn, verbonden aan het beroemde agentschap Magnum. Toen de foto’s zouden worden gemaakt op de golfbaan in Rawamangun (Oost-Jakarta) vond Soeharto het goed dat Jenkins mee kwam. Na afloop nodigde de president de fotograaf en de verslaggever uit voor de thee bij hem thuis in Jalan Cendana (de Sandelhoutstraat). Dat is in Menteng, de wijk waar ooit de koloniale welgestelden woonden.
Die middag kreeg Jenkins van Soeharto’s vrouw als cadeau voor zijn kort daarvoor gesloten huwelijk een 21-delige set Yogya-silver. Jenkins biecht op dat hij het heeft aangenomen. Als journalist bracht het hem in een lastig parket, maar hij kon het onmogelijk weigeren, schrijft hij. Een paar onderdelen van die set heeft hij nog steeds, vertelde hij in augustus aan de Australische Financial Review.
Mooi is hoe Jenkins, die destijds zelf in de buurt woonde, zijn korte wandeling van Jalan Cendana no. 8 naar huis beschrijft. Op de hoek van Jalan Cendana en Jalan Jusuf Asiwinata liep hij langs een klein, niet zo goed onderhouden pand uit de Nederlandse tijd. Daar woonde de toen 73-jarige Darsono Notosudirdjo. Krap een jaar voor Soeharto’s geboorte was Darsono voorzitter geworden van (een directe voorloper van) de Indonesische Communistische Partij (PKI). In de jaren 1965-1966 heeft Soeharto de PKI op bloedige wijze uitgeschakeld. Maar anno 1970 woonden dus een grondlegger van de PKI (overigens brak Darsono later met het communisme) en de vernietiger van die partij slechts vier deuren bij elkaar vandaan.
Vertrouwelijke bronnen
Jenkins is voor zijn Soeharto-biografie niet over één nacht ijs gegaan. Tegen de Financial Review zei hij half-serieus:
“Het heeft me meer tijd gekost Soeharto’s verhaal te schrijven, dan het hem heeft gekost om het te leven’’.
Het fundament onder zijn verhaal legde Jenkins met archiefonderzoek in Indonesië, Nederland, Japan, Australië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Daarnaast ontleent hij gegevens en inzichten aan zijn vele interviews met mensen die Soeharto persoonlijk hebben gekend (in dit eerste deel Indonesiërs en Japanners). Niet iedere geïnterviewde kan hij met naam en toenaam opvoeren. Een voorbeeld: op pagina 352 noemt hij in een noot drie gesprekken die hij in 1998 en 2000 in Jakarta voerde met ‘Confidential Source One’ (vertrouwelijke bron 1).
Soeharto zelf heeft het zijn biograaf later niet makkelijk gemaakt. Nadat Jenkins in april 1986 een groot stuk over Soeharto’s corrupte gegraai had gepubliceerd waarmee de Sydney Morning Herald begon op de voorpagina (‘After Marcos now for the Soeharto billions’) werd hij tot in 1993 niet meer toegelaten in Indonesië. Van zulke kritiek was de autocraat Soeharto – Jenkins noemt hem onverbloemd ‘dictator’ – niet gediend.
Jeugd
Dat Soeharto het ver zou schoppen lag allerminst voor de hand. In 1921 werd hij geboren in Kemusu, een Midden-Javaans dorpje op zo’n tien kilometer ten westen van Yogyakarta. Zijn naam, Soeharto, is opgebouwd uit het aan het Sanskriet ontleende ‘soe’, wat betekent goed, veel en erg/zeer, en ‘harto’, wat betekent geld, bezit of schat.
Zijn geboortehuisje mat ongeveer vier bij vijf meter. Als dorpsambtenaar was zijn vader niet arm, maar van welvaart was ook geen sprake. In zijn jeugd werd Soeharto na de echtscheiding van zijn ouders van het ene naar het andere gezin gesleept in uiteenlopende plaatsen en van de ene school naar de andere.
Zijn opleiding was zeer beperkt. Na inlandse (dus niet-Nederlandstalige) schooltjes doorliep hij de schakelschool. Die bood toegang tot de Mulo, maar aan die opleiding is Soeharto nooit begonnen. Het Nederlands was hij maar beperkt machtig. Wat niet wegneemt dat heel veel later, als minister Habibie wel eens iets zei dat Soeharto niet beviel, de president hem bestraffend toesprak – in het Nederlands:
“Rudy! Dat mag je niet zeggen. Dat is fout.’’
Toch legde hij met zijn nederige afkomst, zijn nare jeugd en zijn beperkte scholing vervolgens de basis voor een glanzende carrière. Soeharto werd daarbij geholpen door de historische maalstroom waarin zijn geboorteland werd meegesleept. In zijn slotbeschouwing noteert Jenkins dat de Javaanse bevolking vreselijk had geleden onder de Japanse bezetting (1942-1945) tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar dat Soeharto, ‘dankzij geluk’ en ‘een geboren overlever’, in wezen ‘een tamelijk goede oorlog’ had beleefd. Hij had de basis gelegd om vanaf 1945 stappen hogerop te zetten, eerst tijdens de bevrijdingsstrijd tegen Nederland, daarna in het vrije Indonesië.
Mensen die Soeharto goed hebben gekend menen dat diens jeugd sporen heeft nagelaten. Hij voelde zich verstoten door zijn ouders en was daardoor ook later ‘een heel eenzame man’. Dat hij in zijn jonge jaren materiële onzekerheid kende, leidde ertoe dat hij dat later voor zijn eigen gezin ten koste van alles wilde voorkomen. Tijdgenoten leggen hier een direct verband met Soeharto’s corruptie – al leefde hij persoonlijk, ook als president, betrekkelijk eenvoudig.
Militaire carrière
Al voor de Tweede Wereldoorlog Nederlands-Indië bereikte, kon Soeharto zijn voordeel doen met de loop van de geschiedenis. Het koloniale leger had dringend versterking nodig tegen de Japanse dreiging. Soeharto meldde zich en doorliep binnen het KNIL in recordtempo enkele rangen, iets wat onder normale omstandigheden onmogelijk was geweest.
Tijdens de Japanse bezetting werd hij bij de politie opgeleid. Daarna volgden opleidingen in het kader van het Javaanse hulpleger Peta (Tentara Sukarela Pembela Tanah Air = Vrijwilligersleger van verdedigers van het vaderland). De Peta zou de bezetter moeten bijstaan als de geallieerden Java zouden aanvallen (wat niet gebeurde). Soeharto verzweeg voor de Japanners dat hij in het KNIL had gediend, want hij verwachtte hij problemen als de Japanners daar achter zouden komen. Jenkins laat een Japanse officier aan het woord die meldt dat ze Soeharto’s KNIL-achtergrond kenden, maar hem waardeerden vanwege zijn inzet en prestaties.
Een lelijk aspect van de opleiding van Peta-officieren was dat de Japanners voor hun pupillen geregeld ongenadig waren en er niet tegenop zagen ze in het gezicht te slaan of om andere lijfstraffen uit te delen. Jenkins tekent aan dat in elk geval een aantal Peta-officieren zich later in het Indonesische leger op dezelfde manier gedroeg. Met voorbeelden en al noemt hij enkele zeer bekende namen: generaal Soemitro, generaal Surono Reksodimedjo, generaal-majoor Gatot Subroto, luitenant-generaal Mohammad Jasin en, jawel, ook Soeharto.
Na de Japanse capitulatie zouden voormalige Peta-manschappen de kern vormen van het Indonesische leger in de strijd tegen Nederland. In de loop van de Japanse bezetting was onder jongeren het nationalistische sentiment ook sterker geworden. Jenkins laat echter zien dat de jonge Soeharto niet met dat sop overgoten was. In Japanse dienst zocht hij – net als eerder bij het KNIL – voornamelijk een veilige structuur, inkomen, voeding, kleding en onderdak. In ruil daarvoor deed hij goed zijn best. Hij zag kansen en greep die.
En zo was Soeharto, nadat op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesië was uitgeroepen, militair ervarener en veel beter getraind dan ‘misschien wel 98 procent van zijn mede-officieren in de Peta’, aldus Jenkins. Wel zou hij nog moeten opboksen tegen officieren die een betere schoolopleiding hadden gehad dan hij. Later is Soeharto door hoge officieren, maar ook door hoge burgerbestuurders wel een sterk minderwaardigheidscomplex toegeschreven en jaloezie. Uiteindelijk zou Soeharto ze allemaal zijn hielen laten zien. Dat hij zichzelf ervan bewust was dat hij het gezien zijn achtergrond opmerkelijk ver had gebracht blijkt uit een aardige anekdote die Jenkins voorschotelt. Toen Hamengkubuwono IX, sultan van Yogyakarta, vice-president was, zei president Soeharto eens tegen een vriend: “Ik heb nu zelfs een Javaanse koning die voor me werkt” – of woorden van gelijke strekking.
Javaanse achtergrond
Nogal wat aandacht besteedt Jenkins aan Soeharto’s Javaanse achtergrond in geestelijk/religieus opzicht. Tegelijk wijst hij erop dat die in zijn verdere leven zeker een rol heeft gespeeld, maar dat het onjuist zou zijn Soeharto’s politieke leven uitsluitend in dat licht te zien.
Soeharto kwam uit een plattelandsgemeenschap die formeel en oppervlakkig wel islamitisch was, maar waar de islam niet heel veel meer dan een vernisje was. In het Javaanse geestelijk leven speelden ook bijvoorbeeld boeddhistische en hindoeïstische invloeden een rol. En vooral was er een sterke mystieke onderstroom. Soeharto zelf is een poos opgetrokken met een ‘dukun’, een dorpsmedicijnman, tovenaar, gebedsgenezer.
Een ander onderdeel van het Javaanse cultuur-eigen heeft Soeharto tot een ware kunst verheven: het verbergen van zijn emoties en zelfs van zijn mening. In dat verband vernam Jenkins van een politicus die zowel Soeharto als diens voorganger, Soekarno, goed kende: “Soekarno was een open boek, Soeharto is een gesloten boek’’.
Islam
Gezien zijn achtergrond is het verklaarbaar dat Soeharto in de eerste periode van zijn presidentschap zeer wantrouwig stond tegenover politieke organisaties die zich baseerden op de islam. Zo ontving hij voor de verkiezingen van 1977 een enkele katholieke politici, onder wie Frans Seda. Al voor ze waren gaan zitten zou Soeharto hebben gezegd:
“Onze gemeenschappelijke vijand is de islam”.
Eind jaren tachtig kwam het hem politiek toch beter uit de islam de hand te reiken. In 1991 ging hij zelfs op bedevaart naar Mekka. Daarna mocht hij zich vanwege die bedevaart niet alleen haji noemen, maar mat zijn zichzelf ook een voornaam aan: Mohammad. Voortaan was het dus Haji Mohammad Soeharto.
Perspectief
Een van de charmes van dit eerste deel van zijn Soeharto-biografie is dat Jenkins zich soms uitstapjes permitteert naar veel latere jaren. Zie de eerder genoemde ontmoetingen met Siti Hartinah (in Indonesië beter bekend als Ibu Tien – Mevrouw Tien) en Soeharto in 1969 en 1970. Het voordeel daarvan is om te beginnen dat dat zaken mooi in perspectief zet. Bovendien kan Jenkins daardoor dingen vertellen die anders in latere delen niet meer aan bod zouden komen. Want geloof het of niet, met zijn drie kloeke boeken (dit eerste beslaat inclusief noten 502 pagina’s) reikt Jenkins straks toch maar tot 1968, toen Soeharto – vanaf 1966 al de sterke man in Indonesië – officieel president werd.
Aftreden deed hij pas in 1998, onder druk van massale, soms gewelddadige protesten. Jenkins wijst erop dat Soeharto na zijn aantreden als president eerst de Indonesische economie tot grote bloei bracht om het land uiteindelijk op de rand van de economische afgrond achter te laten.
Als een van Soeharto’s verdiensten voert de biograaf de gezinsplanning op. Jenkins noemt het niet, maar de centrale slogan van die politiek was ‘Dua anak cukup’ – Twee kinderen is genoeg. De auteur rekent voor dat als Indonesiërs zich in hetzelfde tempo waren blijven voortplanten als in de jaren vijftig, er in 2020 niet 280 miljoen Indonesiërs waren geweest, maar nog 50 tot 65 miljoen meer ‘monden om te voeden, kinderen om te onderwijzen en arbeidskrachten om aan een baan te helpen’.
Soeharto overleed in 2008, tien jaar na zijn aftreden als president, toen hij het stokje overgaf aan zijn vertrouwde minister en ‘anak mas’ (letterlijk: gouden kind) Bacharuddin Jusuf Habibie. Voor de corruptie waaraan Soeharto zich schuldig heeft gemaakt en voor de bloedbaden die in zijn opdracht of onder zijn verantwoordelijkheid zijn aangericht heeft hij zich nooit voor een rechter hoeven te verantwoorden.
Mausoleum
Soeharto en zijn vrouw zijn begraven in een mausoleum genaamd Astana Giribangun, ten zuidoosten van de Midden-Javaanse stad Solo. Het ligt vlak bij de deels eeuwenoude graven van vorsten van Mangkunegaran, het kleinste van de twee Solose koningshuizen. Jenkins veronderstelt dat Soeharto het mausoleum vooral heeft laten bouwen om zijn vrouw ter wille te zijn. Zij was geparenteerd aan het Mankunegaran-hof. Wie Astana Giribangung binnengaat, ziet uiterst rechts het graf van Ibu Tien (overleden in 1996), daarnaast dat van Soeharto, vervolgens de graven van Ibu Tiens ouders (haar vader was aanvankelijk elders begraven) en geheel links dat van Siti Hartini Oudang, Ibu Tiens oudste zus.
Met de bouw van Astana Giribangung is al relatief snel begonnen nadat Soeharto zich van de macht meester had gemaakt, in 1974. Twee jaar later was het af. Het ziet er, daar in de uitlopers van de bijna 3300 meter hoge vulkaan Lawu, moderner, indrukwekkender en opzichtiger uit dan de oude Mangkunegaran-graven in de omgeving. In Solose hofkringen wordt, om het zacht te zeggen, Astana Giribangung niet gewaardeerd. Het wordt beschouwd als een affront jegens het kleinere Solose vorstenhuis.
De auteur was aan het einde van het Soeharto-tijdperk, in 1997 en 1998, correspondent in Indonesië voor de Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), samenwerkingsverband van de meeste regionale kranten in Nederland)
Boek: Young Soeharto – The Making of a Soldier, 1921-1945
Meer Nederlands-Indië en Indonesië