Het gaullisme is een Franse politieke stroming, waarvan de aanhangers overwegend rechts van het midden zitten. Op punten komt het overeen met conservatisme, rechts-liberalisme en christen-democratie. ‘Nationaal-conservatief’ dekt de lading misschien nog het beste. Binnen het gaullisme bestaan echter ook verschillende stromingen.
De naam is afgeleid van de Franse president Charles de Gaulle. ‘Gaullisten’ waren aanvankelijk de aanhangers van De Gaulle in het parlement.
Politieke stromingen/bewegingen/partijen die geconcentreerd zijn rondom één charismatische aanvoerder en diens opvattingen vallen vaak uit elkaar zodra de leider wegvalt. De Gaulle overleed in 1970. De halve eeuw daarna bleven rechtse politici zich echter gaullist noemen. Het gaullisme bleef lang de dominante stroming binnen Frans rechts. De ideeën van De Gaulle bleken dus voldoende samenhang te bevatten om hem te overleven.
Geschiedenis speelde een belangrijke rol in het denken van De Gaulle over Frankrijk. Voor een beter begrip van zijn gedachtegoed, worden nu eerst een paar specifieke kenmerken van de Franse staat en politiek beschreven, die lang teruggaan in de geschiedenis.
Frankrijk: een gecentraliseerde ambtelijke grootmacht
In Engeland ontstond in de middeleeuwen een monarchie die over het land regeerde, maar de Engelse vorsten moesten altijd rekening houden met plaatselijk zelfbestuur. In 1215 werd koning Jan zonder Land door zijn leenmannen gedwongen een document te ondertekenen dat zijn politieke macht inperkte: de Magna Carta. Duitsland kent ook een traditie van machtsdeling. In het Heilige Roomse Rijk werden keizers gekozen door een beperkt aantal keurvorsten. Zelfs toen het keizerschap de facto erfelijk was geworden, moest de aspirant-keizer eerst onderhandelen voor de keurvorsten zich achter hem schaarden, wat de keurvorsten een sterke onderhandelingspositie gaf. In 1806 werd het Rijk ontbonden door Napoleon. Toen Duitsland zich in 1870 verenigde tot één land en in 1871 een keizerrijk werd, werd het echter een federale staat. Duitsland bleef een federale staat tijdens de Weimarrepubliek en de huidige Bondsrepubliek, opgericht in 1949, is het eveneens.
Hoe anders is Frankrijk, waar de Franse koningen vanaf de middeleeuwen werkten aan een gecentraliseerde staat, aangestuurd vanuit de omgeving van Parijs. Een ontwikkeling waar plaatselijke vorsten zich weliswaar tegen geweerd hebben, maar op den duur zonder succes.
Lodewijk XIV wist de invloed van de adel nog in te perken. Aan zijn hof in Versailles bood de Zonnekoning edellieden allerlei ‘erefuncties’. Het prestige dat hen hiermee ogenschijnlijk werd verleend verhulde dat de werkelijk belangrijke taken uitgevoerd werden door ambtenaren, niet geselecteerd op afkomst, maar op bekwaamheid. Dit waren over het algemeen burgers, geselecteerd op competentie, opgeleid voor hun taak – maar door hun afkomst ook afhankelijk van de koning voor hun aanstelling.
Met de Franse Revolutie van 1789 brak een lange periode van politieke instabiliteit. Om een idee te geven: het huidige bestel wordt de Vijfde Republiek genoemd. Tussendoor was het land meerdere malen een koninkrijk en zelfs twee keer een keizerrijk. In de periode tussen de nederlaag van Napoleon in 1815 en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 kwamen politieke meningsverschillen neer om de twist tussen progressieve seculiere republikeinen en conservatieve katholieke monarchisten. Twee kenmerken van het ancien régime van voor 1879 werden echter consequent gehandhaafd: de centrale leiding vanuit Parijs en het belang van ambtenaren. Een sturende rol van de staat in de samenleving wordt in Frankrijk als positief ervaren, in tegenstelling tot Engelstalige en Duitse politieke denkers, die de staatsmacht liever inperken.
De politiek van De Gaulle
Met die voorkennis zal het niet als een verrassing komen dat de staat een voorname rol speelde in het wereldbeeld van De Gaulle. Frankrijk was la grande nation, een groots land dat een rol had gespeeld in de geschiedenis en nog steeds speelde in de wereld.
In cultureel opzicht was De Gaulle conservatief. Economisch gezien stond hij positief tegenover het bedrijfsleven, dat de ruimte moest krijgen. De staat behield echter het recht om in te grijpen en om de economie aan te sturen. Daarnaast hechtte hij waarde aan sociale zekerheid. Door de industriële revolutie was de positie van werknemers verzwakt ten opzichte van de bezitters van kapitaal en productiemiddelen, dit moest gecompenseerd worden. Zijn opvattingen bevatten elementen van conservatisme en socialisme. Dit maakte het beleid dat hij voerde aanvaardbaar voor brede lagen van de bevolking.
Onomstreden was de Franse president niet. De Gaulle had een autoritaire uitstraling, daarom bekeken buitenlandse politici hem met argwaan toen hij in 1958 de leiding van Frankrijk kreeg. De Gaulle was een democraat. Wel reorganiseerde hij het politieke bestel zodanig dat de president veel uitvoerende bevoegdheden kreeg en dat het parlement weinig invloed had. Oppositieleider François Mitterrand sprak ooit van een ‘permanente staatsgreep’. Zijn hervormingen losten echter de politieke tegenstellingen van Frankrijks lange negentiende eeuw op: presidenten waren voortaan een soort democratisch gekozen monarchen.
De Gaulle’s binnenlandse hervormingen gingen samen met een duidelijk buitenlandbeleid. Het grote Frankrijk, dat duizend jaar een prominente rol speelde in Europa en eeuwen zelfs wereldmacht was, moest nooit de nationale soevereiniteit opgeven. Een staat heft zichzelf niet op, evenmin maakt zij zich ondergeschikt aan andere politieke entiteiten. Europese samenwerking prima, maar opgaan in een Europese staat, of het nu een eenheidsstaat is of een federatie? Non! Daarom zette Charles de Gaulle consequent in op een Europa waarin staten regelmatig overlegden en hun beleid op elkaar afstemden, maar waarbij het primaat bij de nationale regeringen bleef liggen. En daarom kon hij het niet verkroppen dat Frankrijk binnen de NAVO ondergeschikt zou worden aan de Verenigde Staten. Samenwerking akkoord, onderwerping niet. Frankrijk was deel van het westerse bondgenootschap, maar had het recht een eigen diplomatieke koers te varen.
De Franse historicus Fréderic Bozo, gespecialiseerd in internationale betrekkingen, stelde in zijn handboek over de Franse naoorlogse diplomatie dat die altijd consistent is geweest. De Gaulle zette grotendeels voort wat al in de Vierde Republiek (1946-1958) consensus was, de presidenten na hem deden hetzelfde met zijn beleid.
Hetzelfde lijkt van toepassing op diens binnenlands beleid. De aantrekkingskracht van De Gaulle zat er voor een groot deel in dat hij verwoordde wat veel Fransen vonden. Hij was geen revolutionair die de Franse samenleving opnieuw uit wilde vinden. Hij putte inspiratie uit de lange geschiedenis van Frankrijk. Ieder periode had zijn sterke en zwakke punten gehad. Alle tijdperken samen hadden bijgedragen aan het uiteindelijke Frankrijk. Met deze benadering verzoende hij voor- en tegenstanders van de Franse Revolutie. Zelfs de strikte scheiding tussen kerk en staat, de in 1905 ingevoerde laïcité, handhaafde hij. Hij ging iedere zondag naar de mis, maar zag het als een verworvenheid dat Fransen privé vrij waren in hun geloofsbeleving.
Vergelijking met andere stromingen
Met het liberalisme heeft het gaullisme gemeen dat het in principe positief staat tegenover het bedrijfsleven en het kapitalisme. Waar liberalen streven naar een overheid die zich zoveel mogelijk onthoudt van inmenging in de economie, menen gaullisten dat de staat wel degelijk initiatieven mag nemen. Bedrijven, ook grote ondernemingen, zijn onderdeel van de samenleving. Hun activiteiten mogen niet ten koste van de maatschappij gaan. Gaullisten vinden daarom dat nutsbedrijven in overheidshanden horen en zijn voorstanders van protectionisme.
Nederlanders en Belgen zien misschien parallellen tussen gaullisme en christen-democratie. Naast christen-democratische vakbewegingen bestaan er ook christen-democratische werkgeversverbanden. Confessionele partijen en denkers benadrukten dat de belangen van verschillende groepen in de samenleving behartigd en tegen elkaar afgewogen moesten worden. Dit in tegenstelling tot socialisten die partij kozen voor de arbeiders en liberalen die partij kozen voor werkgevers. In landen waar sprake was van twee grote volkspartijen, de een links en de ander rechts, nam de confessionele partij doorgaan de positie in van rechtse, behoudende partij die zich keerde tegen socialisten en communisten. Dit gebeurde in Duitsland, Oostenrijk en Italië. In Frankrijk vervulden gaullisten die rol.
Nederland en België ontwikkelden driepartijenstelsels, waarin confessionelen zich konden opstellen als middenpartij. Toch lijken veel kiezers confessionelen eerder ‘rechts’ dan ‘links’ te vinden, deels vanwege overwegend traditionele standpunten als het gaat om immateriële kwesties als abortus, euthanasie en gezin. Dit culturele conservatisme vind je in Frankrijk bij de gaullisten. Franse katholieken stemmen rechts (ook omdat links lang militant seculier was).
Nederland en België kennen geen traditie van afzonderlijke conservatieve partijen. De afgelopen veertig jaar is het beeld ontstaan dat conservatisme onverenigbaar is met sociaal beleid. Dit beeld lijkt bepaald door Ronald Reagan en Margaret Thatcher, rond 1980 de boegbeelden van de Amerikaanse en de Britse conservatieven. Conservatisme heeft ook sociale vleugels gekend. Benjamin Disraeli, partijleider en Britse premier in de negentiende eeuw, vond dat de welgestelden een morele verantwoordelijkheid hadden om zorg te dragen voor de minder bedeelden in de samenleving. Misschien een paternalistische benadering, maar de Conservatieven werkten mee aan sociale wetgeving. Thatcher voerde in haar eigen partij een even harde strijd tegen deze gematigde, in haar ogen slappe stroming als buiten de partij tegen socialisme en communisme. Frankrijk is een van de weinige landen waar zij nooit populair is geworden bij rechts.
Het gaullisme lijkt meer gemeen te hebben met christen-democratie en conservatisme dan met liberalisme. Gaullisten, confessionelen en conservatieven kunnen onderverdeeld worden in werkgevers- en werknemersvleugels. Ze zijn niet tegen het individu, maar gaan in eerste instantie uit van de gemeenschap, de samenleving als geheel. Binnen Frans rechts verschillen gaullisten van mening met liberalen en confessionelen als het om Europese integratie gaat: de laatste stromingen staan daar positiever tegenover.
Het belang van de nationale staat lijkt uniek voor gaullisten, die als nationaal-conservatieven kunnen worden beschouwd. Vergeet echter niet dat Fransen patriottisch gezind zijn. Allemaal opstaan en het volkslied meezingen, de vlag hijsen op school, politieke bijeenkomsten waarbij ballonnen in de kleuren van de nationale vlag naar beneden dwarrelen – we denken dan aan Amerika, maar het is net zo vanzelfsprekend in Frankrijk.
Al deze stromingen verdedigen het recht op privébezit. Van communisme moeten ze niks hebben. Gaullisme is een ‘burgerlijke’ stroming. Gaullisten en socialisten delen soms standpunten, maar ze denken wezenlijk anders.
Verschillen binnen het gaullisme
De Gaulle ging uit van de staat, niet van politieke partijen. Hij meende alle Fransen te verenigen en was teleurgesteld dat hij in 1966 niet gelijk herkozen werd, maar het in een tweede ronde moest opnemen tegen Mitterrand.
De Gaulle was geen partijman. Na de bevrijding van Frankrijk in 1944 was hij premier geworden, in januari 1946 trad hij af. In 1947 richtte hij een partij op die meer dan twintig procent behaalde in het parlement, maar toch werd opgeven in 1953. Telkens werd een opvolgerpartij opgericht, tijdelijk zelfs twee naast elkaar. Het langst bestond de Rassemblement pour la République (RPR), in 1976 opgericht door Jacques Chirac en in 2002 opgegaan in de Union pour un Mouvement populaire (UMP, in 2015 omgevormd tot les Républicains, LR).
De Gaulle had voldoende gezag om aanvaardbaar te zijn voor verschillende stromingen en partijen. Na zijn aftreden als president in 1969, en zijn overlijden in 1970, gingen de verschillen opspelen. De rivaliteit tussen Chirac en Valéry Giscard d’Estaing in de jaren zeventig was een strijd tussen gaullisten en liberalen, maar daarvoor en daarna verschilden ook de linker- en de rechtervleugel van de gaullistische beweging van mening. De rechtervleugel heeft vaker aan het langste eind getrokken. Ook hier is wellicht een parallel met christen-democratische partijen in andere landen. Die hebben doorgaans twee vleugels, waarbij de rechtervleugel vaker de overhand heeft, maar de linkervleugel regelmatig van zich laat horen.
Uitgespeeld?
Chirac wordt soms de laatste gaullistische president (1995-2007) genoemd. Zijn opvolger Nicolas Sarkozy (2007-2012) was conservatief, maar brak op een aantal punten met het gaullisme.
In 2016 besloot LR voorverkiezingen te houden om te bepalen wie de rechtse presidentskandidaat zou worden. Verschillende kandidaten beriepen zich op De Gaulle. Hij blijft vooralsnog de enige die iedereen binnen Frans rechts kan aanspreken. Na hem waren rechtse presidenten eerder vertegenwoordigers van een specifieke stroming.