Rond 1960 was Amsterdam heel even als het ware de cockpit van de wereldrevolutie. Vanuit de Nederlandse hoofdstad werden onder meer illegale activiteiten georganiseerd om de vrijheidsstrijd in Algerije te steunen. Het leidde tot een spraakmakend proces. De uitkomst daarvan werd bepaald door explosieve documenten. Een verhaal over valse bankbiljetten, een geheimzinnige koffer en vermeende escapades van prins Bernhard.
De politieke erfgenamen van de Russische revolutionair Leo Trotski (1879-1940) hebben hun opvattingen nooit onder stoelen of banken gestoken. Hun organisatie, de Vierde Internationale, is daardoor ook diverse malen gescheurd. Maar over hun activiteiten waren trotskisten minder openhartig.
Neem de Amsterdamse metaalbewerker Max Plekker (1924-2007). In 1987 wilde hij me best vertellen hoe hij in de jaren 1959-1961 had geholpen wapens te maken voor het Front de Libération Nationale. Dat FLN streed om Algerije te bevrijden van kolonisator Frankrijk. Maar Plekker wilde in 1987 niet met zijn naam of foto in de krant (Haarlems Dagblad, waarvoor ik toen werkte, plus alle andere regionale dagbladen die waren aangesloten bij de Gemeenschappelijke Pers Dienst). We spraken af dat ik hem zou opvoeren als ‘Mokhtar’.
Een jaar eerder liet Sal Santen (1915-1998) het achterste van zijn tong niet zien. In 1961 werd in Amsterdam een geruchtmakend proces gevoerd tegen hem en zijn Griekse geestverwant Michel Raptis (1911-1996). Ze hadden vals Frans geld laten drukken om de Algerijnen te steunen. Maar toen ik vroeg naar de koffer die bij dat proces een belangrijke rol speelde, gaf Santen niet thuis.
Met de Amsterdamse trotskist en vakbondsbestuurder (Nederlandse Toonkunstenaars Bond) Maurice Ferares, die ik medio jaren zeventig leerde kennen, was het net zo. Hoewel hij pas van de valsemunterij hoorde toen Raptis en Santen waren gearresteerd, was hij de organisator van hun verdediging en acties daaromheen. Ook Ferares hield in de jaren zeventig en tachtig veel achter zijn kiezen.
Wel zijn nadien twee boeken verschenen die ons meer vertellen. Om te beginnen van de hand van Igor Cornelissen ‘Alleen tegen de wereld’. Daarin beschrijft hij het levensverhaal van politiek avonturier Joop Zwart (1912-1991). Voorts ‘Rebel tussen droom en daad’. Dat is de door Jan Willem Stutje geschreven biografie van de Belgische trotskist Ernest Mandel (1923-1995). Maar over die koffer laten ook die boeken vragen open – al komt Cornelissen een heel eind.
En toen plofte in april 2008 plots een bericht van Maurice Ferares in mijn e-mailbox. Hij wilde me graag spreken. In eigen beheer had hij het jaar daarvoor een roman gepubliceerd: ‘Moussebilines’. Moussebilines waren burgers die meestreden voor de Algerijnse vrijheid. De roman is een spannend verhaal over verzet en opofferingsgezindheid, maar er lopen, aan Franse kant, ook schurken in rond. Voor wie ‘gewoon’ een spannend boek wil lezen is het een aanrader. Voor politiek geïnteresseerden is het nog aantrekkelijker. In combinatie met een fictief avontuur vertelt ‘Moussebilines’ het ware verhaal van de hulp aan het Algerijnse bevrijdingsfront FLN. En ja hoor: daar is ook die koffer weer!
Het echte verhaal begint in Parijs. Michel Raptis was daar de voorman van het Internationaal Secretariaat (bestuur) van de trotskistische Vierde Internationale. Omdat de grond hem te heet onder de voeten werd, verhuisde het Internationaal Secretariaat in 1958 naar Amsterdam. De Griek Raptis en zijn echtgenote Ellie Diovoniotis (in kringen van ‘de Vierde’ bekend als Hélène) vonden er eerst onderdak bij Santen aan de Berlagehof in Geuzenveld, vervolgens bij Ferares aan de Nieuwe Prinsengracht.
Toen de ‘frères’ (broeders) van het FLN Raptis vroegen om hulp, besloot hij die te bieden. Santen, eveneens lid van het Internationaal Secretariaat, werd ingeschakeld, maar de rest van de Vierde wist van niets. Alleen de Belg Mandel, ook lid van het Internationaal Secretariaat, was in vage termen min of meer ingelicht.
De hulpactie werd vrij amateuristisch opgezet. Nogal curieus voor mensen die in de Tweede Wereldoorlog voor hun leven hadden moeten vrezen en daarna in de belangstelling stonden van politie en inlichtingendiensten. In ‘Moussebilines’ zegt Raptis:
“Wat we doen is inderdaad amateuristisch. Amateurisme uit zwakte. Iedereen laat de Algerijnen doodvallen, letterlijk en figuurlijk. We kunnen ook niets doen, maar zijn ze daarmee geholpen?’’
Eerder hadden de ‘frères’ wapens gevraagd. Dat werd geregeld. Kameraden uit diverse landen (onder wie genoemde Max Plekker) gingen illegaal aan de slag in Marokko. Ze maakten lichte mitrailleurs, mortieren en granaten. Daarnaast wilde het FLN graag vals geld, in de hoop de Frans economie daarmee te destabiliseren. “Hoe naïef kun je zijn’’, zei Ferares in 2008. “Met tien of honderd miljoen valse francs is het toch uitgesloten de Franse economie schade te berokkenen?’’ Toch werd de operatie op poten gezet. De Duitse trotskist Helmut Schneeweiss (1903-1989) was bereid in Osnabrück een drukkerij op te zetten. Vanuit Nederland werd het fijnere technische werk verzorgd. Santen deed daarvoor een beroep op Haarlemmer Ab Oeldrich (1912-1985). In de oorlog had die perfecte valse identiteitspapieren gemaakt.
Oeldrich was bereid met Santen en Raptis in zee te gaan. Hij zou de cliché’s voor de valse bankbiljetten maken. Maar voor hem alleen was het – er moest onder meer ook papier worden geregeld – te veel, dus schakelde hij Joop Zwart in, die in Amstelveen een drukkerijtje exploiteerde. Santen protesteerde. Hij kende Zwarts reputatie – banden met de geheime dient(en) – maar Oeldrich zette door. Via Zwart werd ook Hubertus Hompe – een autoriteitenvrezende katholiek, wegens fraude bij een vorige baas ontslagen – erbij betrokken. Dankzij verklaringen van Hompe en Oeldrich kon justitie later, in juni 1961, Raptis en Santen voor de rechter slepen. Voor zover valt na te gaan, heeft Zwart vrijwel zeker de boel verraden.
Aan de Nieuwe Prinsengracht 47 in Amsterdam leefde men in die dagen onder hoogspanning. “Nadat Sal Santen en Michel Raptis waren gearresteerd, sliep ik weinig’’, vertelde Ferares in 2008.
’s Avonds en ’s nachts scharrelden aan de overkant van de gracht duistere figuren rond. Hélène Raptis voelde zich zo bedreigd dat ze sliep met een revolver op haar nachtkastje. Vanaf de begane grond hield ik met een nachtkijker de gracht in de gaten. Bij geruchte hoorden we dat er ook mensen van de OAS in de buurt waren. Die Organisation de l’Armée Secrète (Organisatie van het Geheime Leger) was een reactionaire Franse groepering met relaties met de Franse regering. We hebben de recherche gebeld, maar die zag geen aanleiding iets te doen.’
Er gebeurde althans minder dan Ferares wilde, maar toch wel iets. Ferares: “Een van de rechercheurs die de gracht een tijd in de gaten hielden, heette Troelstra. Inderdaad familie van Pieter Jelles Troelstra, leider van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP).’’
De koffer
En dan nu de mysterieuze koffer. Toen Santen Oeldrich benaderde, vertelde deze dat hij in 1945, na de bevrijding, enige tijd had gewerkt bij de Politieke Opsporingsdienst (POD) / Politieke Recherche Afdeling (PRA). Als archiefman had hij daar veel dossiers gezien – en sommige achterover gedrukt. Oeldrich bewaarde ze in een koffer en die gaf hij aan Santen, als een soort levensverzekering tegen overheidsingrijpen.
Ferares heeft hem later ook gezien. “Een middelmaat koffer, bruin, met een riem eromheen’’, vertelde hij in 2008. Aanvankelijk werd de koffer veiliggesteld bij een oudere linkse dame in Amsterdam-West, Lies Knolle. Later verhuisde hij naar een anarchist in Oegstgeest, jurist Jacques van der Meulen. Van der Meulen verborg de koffer tussen zijn kranten. Hij spaarde niet zomaar kranten, bij Van der Meulen lagen ze opgetast tot het plafond. Een koffer viel daartussen goed te verstoppen.
Uiteindelijk liep de operatie helemaal mis. Toen in Osnabrück de geldpersen draaiden, stormden op 10 juni 1960 om vier uur ‘s middags Duitse politiemensen de drukkerij in. De zaak was verraden. In Amsterdam werden Santen en Raptis gearresteerd. Ook Oeldrich en Hompe werden aanvankelijk in hechtenis genomen. Santen en Raptis werden in een houten schaftwagen in Vaals, precies op de grens met Duitsland, geconfronteerd met Duitse arrestanten en met Joop Zwart. Nederland stond op zijn kop. Er waren ‘terroristen’ gepakt!
Terwijl Santen en Raptis ruim een jaar in voorarrest sleten, werd hun verdediging voorbereid. Hun advocaat was mr. J.H. Smeets, die hulp kreeg van PvdA-senator George Cammelbeeck. Internationaal bekende mensen kwamen voor de verdachten pleiten. Onder hen diverse Lagerhuisleden van Labour en de Pools-Britse historicus Isaac Deutscher, schrijver van een monumentale. driedelige Trotski-biografie. De weduwe Natalia Trotski en de Franse filosoof Jean-Paul Sartre stuurden de Amsterdamse rechtbank brieven.
Raptis en Santen kregen vijftien maanden cel, iets meer dan hun voorarrest. Zonder die koffer zou dat zeker langer zijn geweest. Met de dossiers uit Oeldrichs koffer had advocaat Smeets namelijk een goede onderhandelingspositie. Zelfs minister van justitie Beerman – en naar we mogen aannemen premier De Quay – kwam er aan te pas.
Prins Bernhard
Die bruine koffer bevatte explosieve dossiers. Ze gingen onder meer over privé-escapades van prins Bernhard voor en in de Tweede Wereldoorlog. De monarchie werd in gevaar geacht als de inhoud van de koffer openbaar zou worden. Ook over de latere Amsterdamse rechtbankpresident Stheeman was er een dossier. Getuigen verklaarden dat deze in de oorlog seksfeestjes had georganiseerd in onder meer Nigtevecht. Hoe betrouwbaar die verklaringen waren, weten we niet.
Hoe dan ook waren de documenten in de koffer van dien aard dat minister Beerman besloot tot een ‘deal’. Hij ruilde de koffer plus inhoud tegen een vonnis (uitgesproken op 12 juli 1961) dat ongeveer gelijk was aan het voorarrest van Santen en Raptis. Over onafhankelijkheid van de rechterlijke macht hebben we het hier verder maar niet.
Santen raakte na zijn vrijlating wat in de versukkeling, lichamelijk en geestelijk. Maar later richtte hij zich weer op – niet meer met revolutionaire activiteiten, maar als schrijver, al heeft tot zijn dood bij hem het hart altijd duidelijk links geklopt. Raptis werd na zijn vrijlating Nederland uitgezet, bereikte eerst Marokko en werd nadien adviseur van Ahmed Ben Bella, de eerste president van het onafhankelijke Algerije. Een erfenis van Raptis’ verblijf in Nederland was zijn levenslange voorliefde voor Hollandse Nieuwe (haring). “Een Griek uit het zuiden die houdt van haring uit het noorden’’, zei hij jaren later eens met een brede glimlach toen Ferares voor hem een paar haringen had meegenomen naar Parijs.
En die koffer? Igor Cornelissen, lang journalist bij weekblad Vrij Nederland, heeft er bij Justitie naspeuringen naar gedaan. Maar die weg liep dood. De koffer bleek onvindbaar. Maar de geschiedenis ligt vast.
Dit is een bewerkte en aangevulde versie van een artikel dat 25 juni 2008 verscheen in Haarlems Dagblad en Leidsch Dagblad
Bronnen ▼
Verder heb ik geraadpleegd:
– Igor Cornelissen: ‘Alleen tegen de wereld. Joop Zwart, de geheimzinnigste man van Nederland’ (Amsterdam 2003).
– Sylvain Pattieu: ‘Le camarade Pablo, la 4e Internationale et la guerre d’Álgérie’, in: Revue Historique 2001/3, pp. 695-729.
– Sylvain Pattieu: ‘Les camarades des frères. Trotskistes et libertaires dans la guerre d’Algérie’ (Paris 2002)
– Sal Santen: ‘Adiós Compañeros! Politieke herinneringen’ (Amsterdam 1974).
– Sal Santen: ‘Poste-restante Rood’ (Amsterdam 1986).
– Jan Willem Stutje: ‘Ernest Mandel, rebel tussen droom en daad’ (Amsterdam/Gent 2007).