In de Hermitage Amsterdam loopt tot eind 2016 de fraaie tentoonstelling ‘Hollanders van de Gouden Eeuw’, dat een breed scala aan zeventiende-eeuwse groepsportretten uitstalt. Het gelijknamige boek Hollanders van de Gouden Eeuw (WBooks, 2014) geeft een uitgebalanceerd overzicht van de diverse soorten portretten en schilderijen – afkomstig uit de collecties van het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum – die in de zeventiende eeuw in Holland vervaardigd werden.
De collectie groepsportretten is ongekend groot en bestaat uit in totaal circa 140 schuttersstukken, regentenstukken en gildestukken. Naast een selectie uit deze groepsportretten komen in het boek andere schilderijen aan de orde, onder meer van bekende gebouwen in Amsterdam of van bijvoorbeeld zeegezichten. Hollanders van de Gouden Eeuw – dat is geschreven en samengesteld door Maarten Hell, Emma Los en Norbert Middelkoop – behandelt de groepsportretten en schilderijen aan de hand van zes thema’s: het groepsportret, de stad, burgers aan de macht, orde en rust, handel en economie, en ten slotte zorg en tucht.
Groepsportretten
De Gouden Eeuw, die de auteurs periodiseren van 1588-1700, vormde voor de Republiek een bloeiperiode van handel, cultuur en wetenschap. De jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontwikkelde zich toen van een rebellenstaat tot een gerespecteerde wereldmacht. Amsterdam groeide sterk, de sociale zorg werd verbeterd en via de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) gingen met name Hollanders en Zeeuwen handelen in de Oost. Een belangrijke motor van deze ontwikkelingen was het feit dat in de Republiek burgers en kooplieden veel politieke invloed hadden, terwijl in de omringende landen de adel en kerk overal de dienst uitmaakten.
De groepsportretten in het boek vertellen beeldend het verhaal van de Gouden Eeuw: hoe de macht verdeeld werd, hoe de autoriteiten orde en gezag handhaafden, wat de basis was van het economische succes van de Republiek en welke sociale voorzieningen er voor de Nederlanders waren. Ook ‘de gewone Hollander’ komt op de schilderijen voor, zoals een Hollandse herbergiersknecht, een dienstmeid, andere bedienden, kinderen, ambachtslieden en stadsbewoners.
De succesvolste portretschilder rond 1650 was niet Rembrandt van Rijn (1606/07-1669) maar Bartholomeus van der Helst (ca.1613-1670), die veel schilderijen vervaardigde van en voor Amsterdamse burgers. Een van zijn fraaie groepsportretten was De overlieden van de Kloveniersdoelen (1655). De meeste groepsportretten werden in het westen van de Republiek geproduceerd. De schilderijen waren vaak levensgroot en sierden de wanden van overheidsgebouwen:
“In de doelens, de gebouwen van de schutterij, pronken de schuttersstukken: groepsportretten van daadkrachtige mannen, waaraan de schutters die er komen een voorbeeld kunnen nemen. Zij zijn gerekruteerd uit de weerbare burgers van de stad en ingedeeld in wijkgebonden ordediensten. Groepsportretten geschilderd in opdracht van de ambachtsgilden tonen de beroepstrots van de leden. Vooral het rijke chirurgijnsgilde verstrekt regelmatig opdrachten. De schilderijen valt te bewonderen in de gildekamer in de Waag op de Nieuwmarkt. Op de vele gemeenschappelijke portretten staat de verbondenheid binnen de organisatie centraal. Daarnaast spreekt uit de schilderijen een onverholen burgerdeugd: iedere geportretteerde draagt immers direct of indirect bij aan het stadsbelang en dat mag gezien worden! Veelal maken de afgebeelde personen jarenlang deel uit van hetzelfde bestuurscollege of dezelfde compagnie schutters.” (19)
De stad
Een typerende ontwikkeling is de sterke urbanisatie in de zeventiende eeuw. Binnen enkele generaties transformeerde Amsterdam van een gemiddeld provinciestadje tot een handelsmetropool van internationale betekenis. Ook Leiden, Haarlem en Rotterdam groeiden als kool, maar Amsterdam spande de kroon:
“De stad groeit van 30.000 inwoners in 1550 tot ruim 220.000 aan het eind van de zeventiende eeuw. Hiermee behoort Amsterdam tot de drie grootste steden van Europa.” (28)
De beschikbare woon- en werkruimte van Amsterdam was natuurlijk te klein om zoveel nieuwkomers te huisvesten. Daarom werd de stad in vier fasen enorm uitgebreid, waarbij ook de haven, de verdedigingswerken en het centrum van de stad aangepakt werden. Er verschenen verder nieuwe protestantse kerken, een schouwburg, een beursgebouw, kantoren, pakhuizen, én – dat was het meest prestigieuze project – een prachtig ‘stadspaleis’ op De Dam, ontworpen door de architect en kunstenaar Jacob van Campen (1596-1657). Van Campen begon in 1648 met de bouw en in 1665 werd het stadhuis opgeleverd. De schilder Abraham Storck (1644-1708) maakte in 1675 van dit nieuwe stadhuis een fraai schilderij, onder de weinig originele titel De Dam.
Fraai is ook een schilderij van Jacob van der Ulft (1621-1689), waarop De Dam te zien is met daarop het nieuwe stadhuis in aanbouw, rond 1656.
Multitalent Van der Heyden
Interessant is wat we lezen over en zien van het multitalent Jan van der Heyden (1637-1712). Van der Heyden genoot bekendheid vanwege de vele stadsgezichten die hij schilderde. Zo maakte hij rond 1668 onder meer een schitterend schilderij van De Dam, de plek waar hij zelf in zijn jeugd ook woonde.
Van der Heyden is ook bekend als de uitvinder van de slangbrandspuit, rond 1690. Eerder al, in 1669, vond hij de straatlantaarn uit, waarmee Amsterdam als eerste stad ter wereld ook ’s avonds en ’s nachts constant verlicht was. In de stad Amsterdam plaatste de overheid ruim 1.800 lantaarns. De uitvinding werd al snel ook in steden als Haarlem, Groningen en Den Haag geïntroduceerd. In 1679 publiceerde Van der Heyden over zijn vinding het boekje ’t Licht der Lamp Lantaarens ontstoken door Jan van der Heyden, Inventeur derselve en opsigter der Stads Lantaarns van Amsterdam. Internationaal volgde in 1682 Berlijn het voorbeeld van de Nederlandse steden en plaatste in dat jaar 1.600 straatlantaarns.
Sociaal vangnet en crowdfunding
De succesvolle burgers van de Republiek zorgden niet alleen goed voor zichzelf, maar namen ook hun verantwoordelijkheid als het ging om armen, wezen, weduwen, ouden van dagen en zieken. We lezen hierover:
“Dit doen ze uit christelijke naastenliefde, kerkelijke solidariteit en welbegrepen eigenbelang. Armen en behoeftigen hoeven daardoor niet alleen een beroep te doen op de eigen familie, buren of de kerk. De stadsbesturen zorgen voor een sociaal vangnet van weeshuizen, oude mannen- en vrouwenhuizen en hospitalen en bieden de allerarmsten zorg op maat, met voedsel, kleding en wat geld. De vele sociale instellingen dragen bovendien bij aan de orde en rust in de stad. Voor bedelarij, criminaliteit en ander ongewenst gedrag is geen pardon. Tuchthuizen houden de individuen die zich te veel misdragen in het gareel. De zorg ontwikkelt in de Gouden Eeuw een graad van verfijning die voor Europese begrippen uniek is.” (95)
Er verschenen talrijke schilderijen over weeshuizen, aalmoezeniershuizen en kerken als sociale instituten. Een belangrijke doel van het brede sociale vangnet – dat ook voor niet-poorters redelijk goed was georganiseerd – was het tegengaan van bedelarij.
Crowdfunding ten behoeve van sociaal zwakkeren en armen bestond al in de zeventiende eeuw. Zo organiseerde Haarlem in 1609 een grote loterij ten bate van het Oudemannenhuis, die 52 dagen en nachten duurde met maar liefst 300.000 loten. Nog langer duurde de Amsterdamse loterij voor het plaatselijke Dolhuis – waar geesteszieken werden verpleegd – in 1592: 68 dagen en nachten. Dit vormde voor het begunstigde Dolhuis een aanleiding om deze loterij op het verfdoek te laten vastleggen, door de Zuid-Nederlandse renaissanceschilder Gillis Coignet (1542-1599).
Boek: Hollanders van de Gouden Eeuw