Amerikaanse kranten besteden doorgaans nauwelijks aandacht aan de uitslag van Nederlandse verkiezingen, maar op 17 februari 1967 was dat anders. ‘Star Rises in Dutch Politics’ kopte The New York Times op de voorpagina. Daaronder stond een foto afgedrukt van de juichende D66-lijsttrekker Hans van Mierlo met een flesje bier in zijn hand.
Het nog maar een paar maanden bestaande D66 (destijds gespeld als D’66) had bij zijn eerste verkiezingsdeelname niet minder dan zeven Kamerzetels weten te veroveren. Tegenwoordig zijn we wel wat anders gewend: de pas opgerichte LPF kreeg in 2002 bijvoorbeeld meteen 26 zetels. Maar ruim een halve eeuw geleden was een onmiddellijk succes voor een nieuwkomer iets heel opmerkelijks. Zo opmerkelijk dat het zelfs internationaal de aandacht trok.
D66 bestaat – in tegenstelling tot de LPF en veel andere partijen die de afgelopen decennia het licht zagen – nog steeds. Het heeft sindsdien diverse electorale triomfen gevierd en van zeven kabinetten deel uitgemaakt. Het heeft ook pijnlijke nederlagen geleden en is een keer of drie bijna opgeheven. Want voor deze partij lijkt de formule ‘regeren is halveren’ bij uitstek van toepassing.
D66 is, kortom, een partij met een fascinerende geschiedenis. En minstens even fascinerend is het leven van haar (mede)oprichter en jarenlange leider Van Mierlo, zo blijkt uit de biografie ‘Een wonderbaarlijk politicus’ van Hubert Smeets.
Betere kringen
Van Mierlo wordt in 1931 geboren in Breda, in wat je zonder meer de betere kringen mag noemen. Zijn vader heeft een bank. Daarmee gaat het bij de geboorte van Hans overigens verre van voorspoedig, zodat de rijke familie financieel en anderszins moet bijspringen. Het directeurschap van de bank dient Van Mierlo senior over te dragen aan een oom, maar hij krijgt daarvoor in de plaats het beheer over een steenfabriek. Waarna er in welstand kan worden verder geleefd. Zijn gegoede afkomst zal de politicus Van Mierlo altijd blijven kenmerken. ‘Een straathond met goede manieren,’ noemt hij zich later ironisch.
Na zijn grotendeels op kostschool doorgebrachte gymnasiumtijd gaat Van Mierlo – die inmiddels het katholieke geloof van zijn familie vaarwel heeft gezegd – in 1952 rechten studeren in Nijmegen. Met tegenzin, want hij was liever toneelspeler geworden. Acteurstalent heeft hij zeker, wat hem later in zijn politieke loopbaan nog van pas zal komen.
Veel haast met zijn studie maakt hij niet; pas in 1960 behaalt hij zijn meesterstitel. De vertraging is deels het gevolg van een maandenlange zwerftocht door Zuid-Frankrijk, waar hij onder meer als sinaasappelplukker actief is.
Na zijn studie besluit Van Mierlo de journalistiek in te gaan, een loopbaan die wel vaker wordt gekozen door mensen die het allemaal niet precies weten. Dankzij de kruiwagen van zijn oom (dezelfde die in Breda de bank overnam) belandt hij in Amsterdam bij het Algemeen Handelsblad. Daar maakt hij kennis met zijn leeftijd- en provinciegenoot Hans Gruijters, die tevens voor de VVD in de gemeenteraad zit.
Voorspelbaar
Aan het redactiebureau van Van Mierlo schijnt in 1966 het idee voor D66 te zijn geboren. Een groep gelijkgestemden zet de eerste stappen en eind van het jaar vindt het oprichtingscongres plaats. De initiatiefnemers van de nieuwe partij zijn in hoge mate ontevreden over de o zo voorspelbare Nederlandse politiek, waar na verkiezingen altijd een regering met de confessionelen als middelpunt tevoorschijn komt. Volgens de initiatiefnemers van D66 is die praktijk alleen te doorbreken met een radicaal ander kiesstelsel. De bevolking moet, zo vinden zij, de minister-president gaan kiezen en de herinvoering van het districtenstelsel dient voor volstrekte politieke helderheid te zorgen.
Kort na zijn ontstaan is D66, zoals gezegd, een sensatie. Dat komt mede, of misschien wel vooral, door de op Amerikaanse leest geschoeide verkiezingscampagne. Daarin speelt de aantrekkelijk ogende, mediagenieke Van Mierlo de hoofdrol. Legendarisch wordt het eerste campagnespotje, waarin de partijleider met nonchalant openhangende regenjas door de Amsterdamse binnenstad slentert, mijmerend over wat er allemaal mis is met de Nederlandse politiek. Dat is heel andere koek dan de stijve reclamefilmpjes van de traditionele partijen, waarin een saai uitziende lijsttrekker op slaapverwekkende toon de hoofdpunten van het verkiezingsprogramma opdreunt.
Verkiezingsspot van D’66 van januari 1967:
D66 doet zijn intrede in de Tweede Kamer, maar een daadwerkelijke omwenteling blijft uit. Van het afdwingen van grote politieke veranderingen komt niets terecht. De PvdA lijkt belangstelling te tonen voor een nieuw bestuurlijk systeem, evenals de uit afgescheiden christenradicalen bestaande PPR. Maar veel verder dan een ‘schaduwregering’ onder leiding van PvdA-leider Joop den Uyl komen deze oppositiepartijen niet.
Van Mierlo hoopt dat er uit de samenwerking uiteindelijk een Progressieve Volkspartij (PVP) zal ontstaan. Die hoop blijkt ijdel, hoewel de progressieve drie na de verkiezingen van 1973 wel het kabinet-Den Uyl vormen, samen met enkele ministers van christendemocratische komaf. De PvdA wil eigenlijk helemaal niet opgaan in een nieuwe partij en ook binnen D66 bestaat verzet tegen het loslaten van de eigen identiteit.
Volgens Smeets is Van Mierlo zo teleurgesteld over deze gang van zaken dat hij zelfs aan aftreden denkt. Maar zoals wel vaker in zijn carrière voegt hij niet de daad bij het woord. Hij blijft in de Kamer, mede omdat hij een zwak heeft voor Den Uyl.
Liberaal
Van Mierlo staat dichter bij de sociaaldemocratie dan veel anderen in zijn partij. Die zien D66 toch vooral als (progressief) liberaal. Tijdens het bewind van het kabinet-Den Uyl krijgt die groep de overhand. Van Mierlo draagt het fractievoorzitterschap over aan zijn partijgenoot Jan Terlouw, maar blijft wel lid van de Kamer. Als een ‘Big Brother’ kan hij zo een oogje op Terlouw blijven houden.
Na 1977 verlaat Van Mierlo de politiek. Begin jaren tachtig keert hij even terug als minister van Defensie in de kortstondige kabinetten Van Agt II en III. Maar het duurt tot 1986 voor hij een echte rentree maakt. In dat jaar wordt hij opnieuw lijsttrekker en fractieleider. Hij weet de partij, die voordien een paar maal op sterven na dood leek, nieuw elan te geven.
De Kamerverkiezingen van 1989 zijn een succes. D66 stijgt van negen naar twaalf zetels en heeft goede papieren om te gaan regeren. Onder druk van het CDA gebeurt dat laatste niet, maar in de oppositiebankjes verwerft Van Mierlo een enorme populariteit. In het najaar van 1991 is D66 in de opiniepeilingen zelfs gestegen tot 38 zetels.
Zoveel worden het er niet, maar bij de Kamerverkiezingen van 1994 haalt de partij er 24, tot op vandaag nog steeds haar record. In de kabinetsformatie is ze onmisbaar geworden voor een meerderheid. (Behalve dan in de combinatie PvdA, VVD en CDA, een optie die Smeets kennelijk zo ondenkbaar acht dat hij haar buiten beschouwing laat). Na een aanvankelijke breuk door VVD-leider Frits Bolkestein en dankzij de bemoeienis van koningin Beatrix komt er uiteindelijk een paars kabinet tot stand, onder leiding van PvdA’er Wim Kok.
Van Mierlo wordt hierin minister van Buitenlandse Zaken. Waarom hij voor dit departement kiest, en niet voor het vanuit het oogpunt van bestuurlijke vernieuwing veel logischer Binnenlandse Zaken, is niet echt duidelijk. Smeets heeft er ook geen sluitende verklaring voor. Hij stelt alleen vast dat Van Mierlo zichzelf ‘con amore buiten de dagelijkse binnenlandse politiek’ parkeert. Misschien omdat het D66-kopstuk denkt dat premier Kok hem liever niet in een centrale rol binnen het kabinet ziet? Vast staat in elk geval dat Van Mierlo geen geboren knopendoorhakker is. Hij opereert liever aan de zijlijn en vertoont zelfs daar vluchtgedrag.
James Dean
Ook elders in het boek komt het aarzelende, soms besluiteloze karakter van Van Mierlo ter sprake. Hij was, zoals een van zijn vriendinnen hem typeert, ‘de vleesgeworden Hamlet: hij twijfelde aan alles’. CDA-politicus Elco Brinkman drijft er een beetje de spot mee. Van Mierlo was volgens hem ‘de James Dean van de Nederlandse politiek’. Hij zag er goed uit, maar viel als ‘rebel without a cause’ niet helemaal serieus te nemen.
Het ministerschap van Van Mierlo wordt geen onomstreden succesverhaal. Affaires als Srebrenica en de mislukte arrestatie van de van drugscriminaliteit beschuldigde Surinaamse legerleider Desi Bouterse bepalen het beeld. Aan zijn taken als vicepremier en D66-leider komt hij door het voortdurende verblijf in het buitenland nauwelijks toe. VVD’er Bolkestein spreekt ronduit van een ‘mislukte minister’. Het oordeel van anderen mag genuanceerder zijn, feit blijft dat D66 bij de verkiezingen van 1998 een forse nederlaag lijdt. En dat een hernieuwd optreden op Buitenlandse Zaken er voor Van Mierlo niet in zit. Ietwat verbitterd verlaat hij de politiek.
Hierna is hij nog wel als regeringsvertegenwoordiger betrokken bij de conventie die de Europese grondwet voorbereidt, maar daarmee oogst hij weinig waardering. Met D66 gaat het in de jaren na de eeuwwisseling verre van florissant. Pas nadat Alexander Pechtold in 2006 lijsttrekker is geworden vindt de partij de weg omhoog. Van Mierlo maakt de nieuwe glorietijd nauwelijks nog mee: hij overlijdt in 2010.
Smeets besteedt in zijn boek ook ruim aandacht aan het privéleven van Van Mierlo. Dat staat al evenzeer in het teken van besluiteloosheid en onzekerheid. Attractief voor vrouwen is hij ongetwijfeld, maar zijn liefdesaffaires zijn allerminst stabiel. Van Mierlo trouwt diverse malen en houdt er een groot aantal relaties op na, onder anderen met de latere echtgenote van PvdA’er Wim Duisenberg. Al die verbintenissen mislukken. Pas als zijn leven er bijna opzit gaat het beter, als hij een verhouding krijgt met de veel jongere schrijfster Connie Palmen.
Linkse samenwerking
Smeets besluit zijn boek met een pleidooi voor een nieuwe linkse samenwerking. Er dient volgens hem een poging te worden ondernomen om de door Van Mierlo zo vurig gewenste Progressieve Volkspartij te reanimeren. Dat zou betekenen dat PvdA, GroenLinks en D66 moeten fuseren. De inhoudelijke raakvlakken tussen de eerste twee partijen zijn zonder meer aanwezig. Maar met het op sociaaleconomisch gebied aanmerkelijk rechtsere D66 zal het allemaal nog niet meevallen, vrees ik.
‘Een wonderbaarlijk politicus’ is een interessant boek, al lijdt Smeets nogal eens aan hetzelfde euvel als zijn hoofdpersoon: hij is ‘niet al te bondig’. Jammer is dat de biografie hier en daar een feitelijke misser bevat. Zo schrijft de auteur dat de PvdA in 1972 ‘voor het eerst in haar 25-jarige bestaan de grootste in de Tweede Kamer’ werd. Dat klopt niet. Bij de voorgaande verkiezingen, in 1971, was de PvdA ook al de grootste geweest, net als trouwens in 1956. Misschien een aandachtspuntje voor de tweede druk?
Boek: Een wonderbaarlijk politicus – Hubert Smeets
Hoe het ideaal van Van Mierlo mislukte
De pieken en dalen van D66