Vanaf de late Middeleeuwen begon de Akan-regio in West-Afrika tot de verbeelding te spreken in Europa. De eerste Portugese ontdekkingsreizigers noemden de kustlijn waar zij als eersten hun anker uitwierpen El Mina: de Mijn. Daaropvolgende golven van Europese handelsreizigers werden gelokt door dezelfde bodemschat als waar de Portugezen het op voorzien hadden en die al eeuwenlang Noord-Afrikaanse handelskaravanen door de Saharawoestijn had aangetrokken: een overvloed aan botergeel goud van de hoogste kwaliteit.
Later, toen een Engelse munt van puur goud zijn naam ontleende aan de Guineese kust en andere Europese landen er nederzettingen gingen stichten, doopte men de regio om in Goudkust en kreeg het de status van een Afrikaans El Dorado. Onvoorstelbare hoeveelheden goud belandden vanuit de schijnbaar ondoordringbare bossen in handen van lokale opperhoofden en handelaren. Historici hebben becijferd dat er in die vroege periode jaarlijks meer dan elf miljoen ounce aan ruw goud geëxporteerd werd.

Het bosrijke gebied werd bewoond door talkrijke stammen die economische en strategische allianties gesmeed hadden en zo de omvangrijke, maar geografisch diffuse staat Denkyira gevormd hadden. In een uitgestrekte regio van tientallen gemeenschappen, waarvan vele geïsoleerd in de ondoordringbare bossen, hield de Denkyirah (ofwel: koning) een complex verbond in stand door angst en een meedogenloze strategie van voortdurende expansie.
De vazalstaten genoten bescherming in ruil voor goud en manschappen, die door de koning gebruikt werden om zich verder te verrijken en versterken. Maar onder hen bevond zich een zeer dynamische stam, de ‘Asante’ of ‘Ashanti’, die geleid werd door het ambitieuze en tactische opperhoofd Osei Tutu (1660-1717). Hij wist dat zijn afkeer van de Denkyira gedeeld werd door andere stamhoofden, maar in tegenstelling tot hen was hij niet bang om tot handelen over te gaan.

Een nieuw koninkrijk
Eind zeventiende eeuw begon Osei Tutu een diplomatieke, en beperkt militaire, campagne om de stammen van het oude Denkyira-koninkrijk onder zijn controle te krijgen en daarmee de oude monarch te isoleren alvorens hem in 1701 van de troon te stoten en te vervangen.

In ambitie overtrof dit alles wat de regio tot dan toe gezien had. De schaal van het project, dat de ontginning en cultivering van duizenden hectares bos omvatte, was immens en uitdagend. Geschat wordt dat het één man ruwweg achttien maanden gekost moet hebben om één hectare bos te kappen. Omdat de bodem zo dun en onvruchtbaar was had één enkele familie er zes hectare van nodig om in haar bestaan te kunnen voorzien. De Ashanti’s volhardden echter op onverschrokken wijze in de uitvoering van dit plan, bij temperaturen ruim boven dertig graden Celsius en een vochtigheidsgraad van meer dan negentig procent.

Dankzij het goud uit de mijnen en de arbeid van de slaven groeide het Ashanti-rijk, wat kooplieden en geleerden er toe aanzette om het koninklijke hof in Kumase te bezoeken. Zo kwamen handelsbetrekkingen en diplomatieke banden tot stand met gemeenschappen tot ver buiten de regio. Bovendien kon een leger worden opgebouwd met een arsenaal dat grotendeels bestond uit geïmporteerde wapens. Tenslotte begon de economie zich meer en meer te ordenen rond goud en slaven. Terwijl de Europeanen onderling wedijverden om bij hen in de gunst te komen, slaagden de Ashanti’s erin hun eigen voorwaarden te stellen.

Legende
Okomfo Anokye schiep een legende die tot op de dag van vandaag wordt verteld aan de schoolkinderen en handelt over de Gouden Stoel die uit de hemel neerdaalde op de knieën van Osei Tutu, hetgeen diens absolute autoriteit moest bevestigen. Het visualiseerde de gang van zaken binnen het Ashanti-rijk: gedreven door goud, maar met alle welvaart en macht samengebald in de stoel en niet in het staatshoofd.
Toen Oesi Tutu in 1717 gedood werd, terwijl hij leiding gaf aan een aanval tegen het naburige Akyem-volk, liet hij een koninkrijk achter dat vele malen groter was dan waar de Denkyira over geheerst had. Met het staatsmodel dat hij met zoveel succes tot stand had gebracht, slaagde het Ashanti-rijk erin om gedurende die hele eeuw nog door te blijven groeien, niet alleen in omvang en invloed, maar ook in doelmatigheid.
Afschaffing slavernij

Door de export van zoveel mankracht had de regio een significant deel van haar arbeidspotentieel verloren. Met sterk teruggelopen inkomsten om contractarbeiders of soldaten van te betalen, werden de Ashanti’s steeds kwetsbaarder voor binnenlandse opstanden en invallen van rivaliserende volkeren. In de tijd van Oesi Tutu zou men krijgsgevangenen aan de kust verkocht hebben om de schatkist te vullen, maar die optie was er nu niet meer. Zonder slavernij begon de machine van het Ashanti-rijk vast te lopen.

Symbool
Uiteindelijk vielen de Britten in 1874 Kumase aan, waarbij ze het koninklijk paleis plat brandden. Hoewel ze zich daarna weer terugtrokken, verklaarden ze hun protectoraat aan de kust tot kroonkolonie. De decennia die daarop volgden kenmerkten zich door weinig succesvolle pogingen van de Ashanti’s om het koninklijke hof nieuw leven in te blazen, maar de staat bleek voorgoed verzwakt te zijn. Ondanks de uiteindelijke opheffing van het Ashanti-koninkrijk door de Britten in 1896 en de opname ervan in de Goudkust-kolonie is het geloof in de Gouden Stoel nooit verdwenen. Het is blijven voortbestaan zoals Osei Tutu het bedoeld had en tot op de dag van vandaag het symbool van het Ashanti-koninkrijk gebleven.