Het is exact 75 jaar geleden dat een belangrijk deel van het Nederlandse koninkrijk in een doodstrijd verwikkeld raakte. Nederlands-Indië werd op 11 januari 1942, ruim een maand na Pearl Harbour, door Japan binnengevallen. Amper twee maanden later zou het gezag, dat in ruim driehonderd jaar door de Nederlanders over de archipel was uitgebouwd, in handen van het land van de rijzende zon overgaan.
De militaire campagne van begin 1942 bereikte zijn climax in de voor de geallieerden desastreus verlopen Slag in de Javazee op 27 februari en de invasie van Java op 1 maart. De media zal er ongetwijfeld de nodige aandacht aan besteden in de komende week. Recent verschenen al artikelen over verdwenen wrakken van Nederlandse oorlogsschepen in de pers.
Met de val van Bali een week eerder (19 februari) was het pleit voor Java eigenlijk al beslecht. Slechts een irrationeel ogend elan bij de Nederlandse marineleiding lardeerde de verloren zaak voor Indië met één van de grootste maritieme debacles voor de geallieerden gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Na Pearl Harbour
Het grondstofrijke Nederlands-Indië was het belangrijkste doelwit van de expansieoorlog in de Pacific van het grondstofarme Japan. De Japanners moesten zich echter eerst goed positioneren voor een invasie in onze kolonie. De oorlog in de Pacific begon met de Japanse luchtaanval met behulp van vliegdekschepen op de Amerikaanse marinebasis in Pearl Harbour (Hawaii-eilanden) op 7 december 1941, waarbij de Amerikaanse slagvloot tijdelijk uitgeschakeld werd. Als onderdeel van de geallieerden verklaarde de Nederlandse regering vervolgens op 8 december de oorlog aan Japan.
Kort na Pearl Harbour lanceerden de Japanners onder meer invasies op het Maleisische schiereiland, Brits-Borneo en de noordelijke Filipijnen. Vanuit hun verre marinebasis op de Palau eilanden (ten noorden van Nieuw-Guinea) veroverden ze eveneens in december 1941 de Zuid-Filipijnse stad Davao en de Jolo eilanden (tussen Borneo en de Filipijnen). Door deze bewegingen werden de Britten snel teruggedrongen richting Singapore, de Amerikanen omsingeld op de Filipijnen en hadden de Nederlanders een langgerekt front te verdedigen, dat van Singapore via Borneo en Celebes (Sulawesi) tot aan Nieuw-Guinea strekte. Gegeven de onherbergzaamheid van Borneo en Celebes waren het in de praktijk de drie zeestraten om deze eilanden heen die de Japanse opmars in een paar sprongen richting het dichtbevolkte Java zouden dragen. Zie kaartje voor de Japanse operaties:
De mate van urbanisatie was begin jaren veertig buiten Java nog beperkt. Om de Nederlandse machtsbasis te omsingelen moesten dan ook slechts een paar havensteden en vliegvelden door de Japanners worden ingenomen op de eilanden om Java heen. Een prettige bijkomstigheid was dat de route door de Straat Makassar (tussen Borneo en Celebes) langs de begeerde olievelden van het eilandje Tarakan en de stad Balikpapan voerde.
Te weinig manschappen voor het KNIL
Het KNIL (Koninklijk Nederlands Indisch Leger) dat de eilanden verdedigde had te weinig mensen en middelen tot haar beschikking om buiten Java een behoorlijke verdediging op te zetten. Men had bij de strategisch relevante havensteden, vliegvelden en olie-installaties wat plukjes van slechts zo rond de duizend KNIL-soldaten gedetacheerd, of soms wat lokale milities. Daarnaast waren er een paar handenvol Australische troepen beschikbaar die onder meer op Ambon in de Molukken werden ingezet. Maar ook op Java zelf had het KNIL slechts de beschikking over het equivalent van drie divisies. In tegenstelling tot de Britten, die grote aantallen Indiërs in haar leger opnamen, waren de Nederlanders altijd erg terughoudend geweest met het trainen en bewapenen van de inheemse bevolking. Het bleek nu een achilleshiel te zijn.
De enige mogelijkheid voor de geallieerden om de Japanners bij Java weg te houden was om hun troepentransporten op zee te vernietigen. Dit zou met behulp van bommenwerpers, onderzeeboten of oppervlakteschepen moeten gebeuren.
Gedateerde bommenwerpers
Het KNIL had zich eind jaren dertig bewapend met middelzware bommenwerpers van het type Glenn Martin B-10. Hiervan waren er eind 1941 zo’n 75 operationeel. Dit vliegtuig was inmiddels echter gedateerd wat betreft snelheid en bewapening. De Nederlanders hadden in de loop van 1941 in de VS dan ook bestellingen geplaatst voor 162 moderne B-25 Mitchells voor het KNIL en 48 Douglas DB-7 Bostons voor de marine. Deze vliegtuigen waren aan het begin van de oorlog echter nog niet geleverd.
Veel Glenn-Martins gingen al in de eerste fase van de strijd verloren: drie afdelingen bommenwerpers met totaal 27 toestellen werden in december 1941 in Malakka/Singapore gestationeerd als onderdeel van de alliantie met de Britten. Dit was geen groot succes en de vliegers van de KNIL-bommenwerpers leden verliezen boven Malakka (Maleisisch schiereiland). Daarnaast werden er zware verliezen geleden onder de bommenwerpers in de strijd rond Borneo in december en januari 1942. De Nederlanders hadden daar een aantal geheime vliegvelden in de jungle aangelegd vanwaar men de Japanse troepentransporten op zee rond Borneo aanviel. Het opmerkelijkste succes vanuit de lucht werd juist behaald door een Nederlandse Dornier vliegboot van de marine die voltreffers scoorde op de Japanse torpedobootjager Shinonome bij Miri (Brits Borneo). Het schip explodeerde en verging met man en muis.
De Amerikanen wisten de bommenwerpervloot in Indië niettemin aanmerkelijk te versterken door in januari en begin februari ruim 60 B-17 en B-24 zware bommenwerpers naar Java te brengen. De B-17 ‘Vliegende Forten’ zouden later in de oorlog in verbeterde versies en in grote formaties dood en verderf zaaien boven de steden van nazi-Duitsland, maar begin 1942 bleek dit vliegtuig tegen tactische doelwitten nog maar matig te presteren. Daarnaast waren de formaties die de Amerikanen op Java in de lucht konden krijgen te klein om groot effect te hebben. De effectiviteit werd verder gesmoord door de oorlogsmist die het geallieerde (ABDA) commando ter plaatse benevelde waardoor de B-17s en B-24s op vele nutteloze missies werden gestuurd.
Relatief veel onderzeeboten
Opvallend is dat de Nederlandse marine eind 1941 relatief veel onderzeeboten in dienst had: in totaal 21. Het proefschrift van maritiem historicus Jaap Anten uit 2011, getiteld “Navalisme nekt onderzeeboot”, laat zien dat de Nederlandse marine al in de jaren twintig het idee opvatte dat de zeestraten die vanuit het noorden richting de Javazee leiden als val konden fungeren voor vijandelijke konvooien door ze aldaar aan te vallen met roedels van meerdere onderzeeboten, die onderling en met vliegtuigen samenwerken. Opvallend is dat deze geavanceerde en rationeel ogende onderzeebootdoctrine eind jaren dertig weer werd verlaten door de marineleiding voor een misschien met meer elan omgeven kruiseroorlog-formule. De marine had in Indische wateren slechts de beschikking over drie inzetbare lichte kruisers (De Ruijter, Java en Tromp) en zeven torpedobootjagers. Deze werden tijdens de campagne aangevuld met een aantal schepen van de bondgenoten.
Een probleem wat betreft de inzetbaarheid van de onderzeeboten voor de verdediging van Indië was dat er eind 1941 een zevental in Groot-Brittannië was gestationeerd. Ze werden veel te laat door de Britten vrijgegeven voor dienst in de Oost. Daarnaast werden acht andere Nederlandse onderzeeboten deels als gevolg van de alliantie met de Britten in december 1941 al ingezet in de Zuid-Chinese zee voor de kust van het Malakka en voor de kust van Brits-Borneo. Hoewel deze boten voor de kusten van deze Britse koloniale bezittingen een aantal opmerkelijke successen boekten tegen de Japanse invasievloten, gingen er ook niet minder dan vier Nederlandse onderzeeboten verloren. De inzetbaarheid van het Nederlandse onderzeebootwapen was daarna beperkt. De Nederlandse onderzeeboten werden in Indische wateren aangevuld met Amerikaanse onderzeeboten, maar deze bleken opmerkelijk ineffectief te zijn: de recent in gebruik zijnde type torpedo’s van de Amerikanen waren disfunctioneel. Dat wisten de Amerikanen op dat moment echter nog niet. Vanaf januari werden de successen van de onderzeeboten dan ook schaarser.
Begin van de Japanse opmars in Nederlands-Indië
Op 11 januari 1942 vielen twee Japanse invasievloten de Nederlandse bezittingen Tarakan (Noordoost Borneo) en Manado (Noordoost Celebes) aan. Beide locaties werden zonder veel problemen ingenomen. De Japanners gingen zich gelijk te buiten aan ernstige oorlogsmisdaden tegen krijgsgevangenen, een patroon dat zich voort zou zetten in de weken daarna. Op 24 januari trokken de twee vloten verder zuidwaarts naar Balikpapan (Oost-Borneo) en Kendari (Zuidoost-Celebes). Slechts bij Balikpapan verloren de Japanners een aantal transportschepen. Dit deels door toedoen van een eskader van vier Amerikaanse torpedobootjagers dat in het donker door geluk ongezien de voor anker liggende transportschepen wist te bereiken.
De verovering van het vliegveld van Kendari op Celebes door de Japanners betekende dat Japanse bommenwerpers nu ook Java konden bereiken. Nadat eerst nog het eiland Ambon op 30 januari door de Japanners werd binnengevallen, volgde op 3 februari de eerste van een serie Japanse luchtaanvallen op de militaire infrastructuur op Java. De vliegvelden van Oost-Java en de marinebasis in Surabaya waren de belangrijkste doelen. Dit leidde tot grote verliezen aan materieel op de grond, zowel bij de Nederlandse vliegtuigen als de Amerikaanse zware bommenwerpers en vergrootte de chaos op de geallieerde militaire bases. De aanwezigheid van de befaamde Zero jachtvliegtuigen als escorte van de Japanse bommenwerpers zorgde bovendien bij herhaling voor een vruchteloze zoektocht naar vermeende Japanse vliegdekschepen in de buurt van Java omdat de geallieerden nog onwetend waren over het zeer grote vliegbereik van de Zero’s.
De schamele luchtverdediging en het tekort aan jachtvliegtuigen
De afwezigheid van een behoorlijk georganiseerde luchtverdediging met radar en een schromelijk tekort aan jachtvliegtuigen bleek dan ook van doorslaggevende betekenis te worden voor de aanstaande ondergang van Java. Het KNIL had in 1940 en 1941 een dikke honderd jachtvliegtuigen, waaronder ruim zestig Brewster Buffalo’s van de Amerikanen geleverd gekregen. In de praktijk waren er in totaal slechts vijf afdelingen (equivalent van squadrons) jachtvliegtuigen operationeel, mede omdat het aantal opgeleide jachtvliegers nog beperkt was. De beschikbare vliegtuigen waren bovendien geen topklasse. De Nederlanders hadden in 1941 dan ook een bestelling voor 140 jachtvliegtuigen van het modernere type Curtiss P-40 Tomahawk geplaatst in de VS, maar deze waren nog niet geleverd. Het aantal beschikbare jachtvliegtuigen werd echter al vanaf het begin van de strijd gedecimeerd: een afdeling met 12 Buffalo’s werd eind december naar Singapore gestuurd. Vervolgens gingen in de strijd rond Singapore en ook Borneo en Ambon de nodige vliegtuigen en vliegers verloren.
De Amerikanen probeerden de leemte aan jachtvliegtuigen te vullen door eigen eenheden met P-40s vanuit Brisbane in Australië naar Java te vliegen. Deze moesten worden overgevlogen via tussenstops op vliegvelden in Darwin, Timor en Bali. Dit bleek een lastige opgave omdat de klimatologische omstandigheden onderweg belabberd waren en de vliegers vaak onervaren. Velen van hen stortten onderweg neer. De Amerikaanse jachtvliegers die Oost-Java daadwerkelijk bereikten (slechts 38 van de 81 die vertrokken) konden wel als enigen op Java vanaf een geheim vliegveld opereren dat de Japanners nog niet ontdekt hadden. Zo leden zij, in tegenstelling tot hun Nederlandse collega’s, in ieder geval geen verliezen op de grond tijdens het Japanse luchtoffensief van februari. De Amerikaanse P-40s waren dan ook het belangrijkste luchtverdedigingswapen beschikbaar op Oost-Java in februari, maar ze werden snel uitgedund.
Een strike force zonder bescherming van jachtvliegtuigen
Door de snelle opmars van de Japanners in december en januari drongen de Nederlanders eind januari bij hun bondgenoten aan op de vorming van een zogenaamde strike force, bestaande uit de in het gebied beschikbare kruisers en torpedobootjagers. Na de ondergang van de Britse slagschepen Prince of Wales en Repulse voor de kust van Maleisië op 10 december, hielden geallieerde oorlogsschepen, inclusief de Nederlandse, zich voornamelijk bezig met konvooidiensten tussen Australië, Nederlands-Indië, Singapore en India. De genoemde raid van de vier Amerikaanse jagers bij Balikpapan was de uitzondering geweest.
Op 3 februari voer dan uiteindelijk een verband bestaande uit een elftal Nederlandse en Amerikaanse oorlogsschepen onder leiding van eskadercommandant Karel Doorman uit Surabaya om een vermeende invasiemacht in de Straat Makassar op weg naar de stad Makassar (Zuidwest-Celebes) te onderscheppen. De schepen werden al snel door Japanse vliegtuigen vanuit het door de Japanners veroverde Kendari gespot en gebombardeerd, waarbij twee Amerikaanse kruisers grote schade opliepen. Het gebrek aan beschikbare jachtvliegtuigen om luchtdekking te geven maakte verder varen een hachelijke zaak. Het eskader draaide om richting Indische Oceaan. De inlichtingen van de geallieerden klopten bovendien niet: Makassar werd pas op 9 februari door een Japanse invasievloot komende vanuit het zuidoosten (Kendari/Staring Baai) aangevallen en ingenomen.
Palembang en de ineenstorting van de moraal
De kwetsbaarheid van Java voor luchtaanvallen en het feit ook dat de geallieerde oorlogsschepen in de lucht geen bescherming kon worden geboden, bemoeilijkte de verdediging van Indië. Half februari zetten de Japanners dan ook de volgende stap: terwijl tegelijkertijd de val van Singapore aanstaande was en een chaos op zee veroorzaakte van schepen met vluchtelingen die vanuit Singapore naar Java probeerden te ontkomen, viel een Japanse invasievloot dwars door die vluchtelingenstroom heen Palembang op Sumatra aan. Deze stad aan de rivier de Musi, was net als Balikpapan een oliestad met raffinaderijen (van Shell) en produceerde olie die de geallieerde oorlogsmachine ook nodig had. Een klein aantal Japanse parachutisten wist op 13 februari op het vliegveld en bij de olie-installaties te landen, waarna de KNIL-bataljons en de ook daar aanwezige Britse eenheden een dag later richting Oosthaven (Bandar Lampung) aftaaiden voor transport naar Java. Dit nog voordat de Japanse invasie vanuit zee goed en wel op stoom was gekomen. Het nieuws over de snelle ineenstorting van de geallieerde verdediging rond Palembang, terwijl tegelijkertijd Singapore (op 15 februari) capituleerde, sloeg op Java in als een bom.
Een vlooteskader onder Doorman had wel geprobeerd de Japanse invasiemacht voor Sumatra te bereiken via de Banka-straat, maar moest andermaal omdraaien vanwege gebrek aan luchtsteun. Dit keer moest een Nederlandse torpedobootjager worden achtergelaten die aan de grond liep. Een paar dagen later verloor de Nederlandse marine in de buurt van de Banka-eilanden na een bombardement door Japanse vliegtuigen een tweede jager. Opvallend was de actie van een de Britse luitenant ter zee Wilkinson die een tot patrouilleboot omgebouwde rivierpassagiersboot gebruikte om Japanse transportschepen op weg naar Sumatra aan te vallen en daar postuum het Victoria Cross voor kreeg.
Genadeklap van de Japanners
De strop om Java werd verder aangetrokken: de verovering van Palembang en Zuid-Sumatra zorgde ervoor dat de Japanners vliegvelden op Sumatra ter beschikking kregen om bombardementen op West Java uit te voeren. De poreuze luchtverdediging op Oost-Java daarentegen hing af van de vraag of de Amerikanen jachtvliegtuigen vanaf Australië konden aanvoeren. Een grootscheepse actie van de Japanners maakte op 19 februari definitief een einde aan de transferroute voor P-40s waarbij tevens de val voor Java dichtklapte. Deze dag voerden de Japanners vanaf vliegdekschepen die inmiddels de Indische Oceaan waren binnen gevaren en vanaf het door hen veroverde vliegveld op Ambon een grootse luchtaanval uit op Darwin in Noord-Australië. Hierbij werd de infrastructuur van de stad en haven verwoest en voor de geallieerden voorlopig onbruikbaar gemaakt. Daarnaast vielen de Japanners op die dag met invasievloten Bali aan en veroverden het vliegveld. Hiermee had de Japanse luchtmacht een vliegveld nog dichter bij Java en bovendien in een minder regenachtig klimaat dan in Kendari op Celebes tot haar beschikking. Op 20 februari volgde een invasie van Timor.
De Slag in de Straat Badung
De invasie van Bali was de meest risicovolle voor de Japanners vanwege de nabijheid van de geallieerde bases op Java. Vanuit het al veroverde Makassar begeleidden vier torpedobootjagers twee snelle troepentransportschepen die soldaten in de nacht van de 18e en 19e februari nabij het vliegveld van Denpassar ontscheepten. De Japanse schepen werden ’s morgens gebombardeerd door Amerikaanse bommenwerpers waarbij één van de transportschepen beschadigd raakte. In de avond van de 19e februari verlieten de schepen Bali in twee batches.
Een eskader onder leiding van Karel Doorman met de twee Nederlandse kruisers, De Ruijter en de Java, de Nederlandse jager Piet Heijn en twee Amerikaanse jagers voer vanaf Tjilatjap (Java, Indische Oceaan) naar Bali en verraste de Japanners in de avonduren van de 19e februari in de Straat Badung (tussen Bali en het eilandje Nusa Penida). Het geraakte in gevecht met de twee Japanse jagers die het meest achterop waren. Doorman voer met zijn twee kruisers langs de Japanners, schoot op hen, maar raakte niets. Even daarachter kwam de Piet Heijn in haar eentje en een stuk daarachter de twee Amerikaanse jagers. De Piet Heijn lanceerde torpedo’s op een transportschip, maar deze misten ook. Vervolgens werd ze door de twee Japanse jagers op de korrel genomen en geraakt door een torpedo waarna ze zonk. De in zee liggende bemanning werd daarna nog eens gemitrailleerd door de Japanners (64 doden). De Nederlandse kruisers waren inmiddels al snel doorgevaren en konden geen hulp bieden.
Na dit Nederlandse debacle volgde een paar uur later een tweede kans met de Nederlandse kruiser Tromp en vier andere Amerikaanse jagers. Zij waren vanuit Surabaya via de Bali Straat om Bali heengevaren en ook de Straat Badung ingevaren. Dit leidde opnieuw tot een vuurgevecht in het donker waarbij de Tromp een elftal treffers moest incasseren (11 doden) en ook een Amerikaanse jager zwaar beschadigd raakte. Uiteindelijk wisten de geallieerden nog enigszins hun gram te halen door één van de Japanse jagers zwaar te beschadigen. Een ooggetuigenverslag van een matroos van de Tromp geeft weer wat er op het schip gebeurde tijdens het gevecht (alleen de opmerking over de aanwezigheid van Japanse kruisers klopt niet). De geallieerden waren er dus niet in geslaagd om een numeriek overwicht en verrassingseffect uit te buiten in het nachtelijk gevecht. Bovendien waren Japanse soldaten al 24 uur eerder aan land gegaan en hadden ze het vliegveld vast in handen.
Irrationeel elan
De ferryroute voor de P-40 jachtvliegtuigen was door de innames van Bali en Timor aan diggelen geslagen en Java zelf inmiddels van drie kanten ingesloten. Op heel Java waren eind februari nog maar enkele tientallen jachtvliegtuigen inzetbaar. Japanse vliegdekschepen konden nu ook ongestoord via de Straat Lombok de Indische Oceaan bereiken en de geallieerde zeeverbinding tussen Australië en Java was dan ook in acuut gevaar.
Gegeven het gebrek aan luchtsteun en het overschot aan Japanse oorlogsschepen in de regio, zou het strategisch rationeel zijn geweest om de overgebleven geallieerde oorlogsschepen in het gebied in ieder geval op tijd vanuit de Javazee terug te laten trekken naar de Indische Oceaan, voordat de Japanners de zeestraten om Java heen konden afsluiten. Op het geallieerde hoofdkwartier op Java was de leiding over de marine-operaties op 12 februari van de Amerikaanse admiraal Hart echter overgegaan naar de Nederlandse admiraal Helfrich, waardoor de Nederlanders inmiddels de show runden. Doorman schijnt een terugtrekking van de schepen geprefereerd te hebben. De Nederlandse marineleiding (Helfrich e.a.) besliste echter anders, iets waar de Japanners zelf ook verbaasd over waren. Het resultaat was dat met de resterende geallieerde oorlogsschepen in het gebeid een poging werd gedaan om vanuit Surabaya één van de twee vanuit het noorden naar Java opstomende Japanse invasievloten te onderscheppen. Dit resulteerde in de middag en avond van 27 februari in de Slag in de Javazee.
Nadat de twee Nederlandse kruisers Java en De Ruijter (met Doorman) getorpedeerd werden en zonken probeerden de resterende geallieerde oorlogsschepen een goed heenkomen te zoeken. Dit was lastig waardoor op 28 februari en 1 maart nog meer geallieerde schepen tot zinken werden gebracht, in wat is gaan heten de Tweede slag in de Javazee en de Slag in Straat Sunda. Het totaalverlies in de Javazee en de zeestraten om Java heen vanaf de avond van de 27e februari tot aan de ochtend van de 1e maart kwam op 11 oorlogsschepen, namelijk vijf kruisers (De Ruijter, Java, Exeter (UK), Houston (US) en Perth (AU)) en één Amerikaanse, twee Nederlandse en drie Britse torpedobootjagers. Er was bij deze schepen een totaal van ruim 4.000 man aan boord. Zij sneuvelden (zo’n 2500) of werden krijgsgevangen gemaakt. Daarnaast werden de twee resterende Nederlandse jagers, de Banckert die kort voor de slag reeds gebombardeerd was en niet kon meedoen en de Wite de With die kort na de slag gebombardeerd werd, uiteindelijk door de Nederlanders zelf vernield. Dit betrof ook de in de Badung Straat beschadigde Amerikaanse jager Stewart die in Surabaya in dok lag.
Vliegdekschepen in de Indische Oceaan
Het feit dat de Japanse vliegdekschepen inmiddels ongestoord op de Indische Oceaan de verbinding tussen Java en Australië konden bedreigen, resulteerde tussen 27 februari tot 1 maart tot nog meer verliezen aan schepen in de Indische Oceaan. Dit was onder meer voor het oude Amerikaanse vliegdekschip Langley het geval (dat 33 P-40 Tomahawks aan boord had voor Java en vlak voor bestemming gebombardeerd en tot zinken werd gebracht) en de Amerikaanse jagers Edsall en Pillsbury. Exclusief de Langley verloren de geallieerden in totaal dus 5 kruiser en 11 jagers in drie dagen. De Japanse verliezen aan oorlogsschepen waren zowel in de Javazee als in de Indische Oceaan in totaal nul. Wel gingen een paar transportschepen verloren.
Twee kruisers ontsprongen de dans: de zwaar beschadigde Tromp werd direct na het gevecht in de Badung Straat naar Australië gestuurd voor een re-fit. De Australische kruiser Hobart kon door een Japans bombardement niet op tijd van brandstof worden voorzien om van Batavia naar Surabaya te varen om mee te vechten met Doorman en maakte zich in plaats daarvan uit de voeten. Vier Amerikaanse torpedobootjagers die slechts aan het begin van de Slag in de Javazee meevochten wisten ook nog te ontkomen.
Tot besluit
Op 1 maart volgde de invasie van Java en de bevolking op Java moest met verbazing toezien hoe een horde slecht geklede Japanners over het eiland raasde zonder dat het KNIL ook maar iets van serieuze tegenstand kon bieden. Op 9 maart werd de capitulatie getekend. Dat betrof alleen Java; in centraal en noord Sumatra ging de strijd nog een paar weken voort.
Het KNIL en de marine hadden dermate weinig middelen tot hun beschikking gehad dat een verdediging tegen een goed toegeruste tegenstander als Japan evident onbegonnen werk was. Hier lagen Nederlandse politieke keuzes in het interbellum aan ten grondslag. Daarnaast was Nederlands-Indië vanaf mei 1940 eigenlijk geheel op de VS aangewezen wat betreft wapenleveranties. De Nederlanders hadden bijvoorbeeld de pech dat bij aanvang van de oorlog modernere Amerikaanse vliegtuigen nog niet geleverd waren.
Frappant is wel de rol van de marine eind februari 1942. De keuze van de Nederlandse marineleiding om de geallieerde oorlogsschepen te laten aanvallen in de Javazee eind februari is opvallend. Los van de vraag of de geallieerde vloot qua uitrusting en training competent zou zijn geweest om het tegen de Japanners op te nemen (zie het debacle in de Straat Badung) was de kans groot dat de schepen uiteindelijk ingesloten zouden raken in de Javazee. Vanuit Nederlands standpunt bekeken was de keuze misschien begrijpelijk omdat huis en haard werd verdedigd, maar dat de andere geallieerden akkoord gingen en hun oorlogsschepen en bemanningen riskeerden op basis van het Nederlandse bravoure, lag misschien minder voor de hand.
Het hierboven genoemde grote verlies aan schepen en manschappen bij de geallieerden, bij de gevechten van 27 februari tot 1 maart in de Javazee, werd bij latere zeegevechten in de Pacific, zoals de zeeslagen om Guadalcanal (13-15 november 1942) of de enorme slag in de Golf van Leyte (23-26 november 1944) aan geallieerde kant niet meer overtroffen.
Boek: De Japanse bezetting van Nederlands-Indie 1942-1945
Boek: Slag in de Javazee – Oorlog tussen Nederland en Japan
Rubriek: Nederlands-Indië
– Een interessant artikel over het boek van Remmelink is in de Militaire Spectator te vinden.
– Over de strategie van de Nederlandse marine kan men in het proefschrift van Jaap Anten grasduinen: “Navalisme nekt onderzeeboot”.
– Een boek dat nog recent verschenen over de strijd in Zuidoost Azië/ Tom Womack: “The allied defense of the Malay Barrier”
– Ook interessant is een boek uit 1951 over de Amerikaanse vliegers in de Oost aan het begin van de oorlog in de Pacific: Walter D. Edmonds: “They fought with what they had”
– Veel informatie over de militaire campagne in Nederlands-Indië was te vinden op de website van L. Klemen op http://www.dutcheastindies.webs.com, maar recent zijn alle pagina’s offline. Er is echter nog wel een kopie van zijn site aanwezig op: http://www.oocities.org/dutcheastindies/
– Over de gevechten bij Palembang een interessant artikel
– Over de Slag in de Badung Straat (ook een archief): https://web.archive.org/web/20070101073645/http://smmlonline.com:80/articles/badoeng.html