In het Allard Pierson Museum in Amsterdam is een tentoonstelling te zien over de vroege Middeleeuwen. Het beeld dat wordt opgeroepen zal sommigen verrassen. Niet termen als ‘duisternis’ en ‘achteruitgang’ voeren de boventoon, maar ‘diversiteit’ en ‘onderling contact’.
De meeste mensen zullen de vroege Middeleeuwen associëren met chaos en ineenstorting. En daar is ook veel van waar. In de vijfde eeuw was het Romeinse rijk, verzwakt door een langdurige interne crisis, niet meer in staat zijn grenzen te verdedigen. Visigoten, Ostrogoten, Franken en andere Germaanse volken braken door de linies heen. Na soms lange omzwervingen vestigden zij zich in West-Europa en Noord-Afrika. In het oosten bleef het Romeinse rijk nog voortbestaan als het Byzantijnse rijk, maar in het westen was het weggevaagd. Wat ervoor in de plaats kwam waren koninkrijken bestuurd door ‘barbaarse’ koningen. De Middeleeuwen waren begonnen.
Achteruitgang
Vroegere historici hadden maar één woord nodig om de nieuwe periode te karakteriseren: duisternis. Rond 500 begon een donkere tijd, gekenmerkt door pest, geweld, primitiviteit en achteruitgang. Het Romeinse rijk was een sterk verstedelijkte samenleving geweest met een geletterde elite die een gemeenschappelijke cultuur deelde. En hoewel het rijk van gigantische omvang was, waren veraf gelegen delen met elkaar verbonden door handel en bestuur, gepersonifieerd door de keizer. Wat bleef daar nu van over? De handel viel stil, steden raakten in verval en het woord bestuur kon je eigenlijk niet eens gebruiken voor de roversbenden die overal aan de macht waren gekomen.
Deze instabiele, met zichzelf vechtende wereld bleef nog eeuwen voortbestaan. Rond 800 was er met Karel de Grote even hoop op een nieuw krachtig centraal bestuur. Het Karolingische rijk was echter wel groot, maar niet stabiel en het viel al snel uit elkaar. Aanvallen en plunderingen van Vikingen, Hongaren en Saracenen maakten de laatste fase van de vroege Middeleeuwen tot een zeer onzekere en onveilige tijd. Pas na het jaar 1000 was er sprake van een echte opleving. Maar dan zijn we in een nieuwe periode beland: de hoge Middeleeuwen, waar het ochtendlicht gloort.
Uitsterven van de glaskunst
Hedendaagse historici onderschrijven dit beeld als geheel allang niet meer. Zij stellen dat de overgang van Oudheid naar Middeleeuwen nooit zo abrupt is geweest. De meeste Germaanse stammen die het rijk binnenvielen waren al heel lang geromaniseerd. Sommige waren ook al lange tijd in het rijk gevestigd en wilden niets liever dan erin opgenomen worden. De koningen van de nieuwe Germaanse rijken waren bovendien niet ‘barbaars’, maar christelijk. Zij waren hierdoor ontvankelijk voor samenwerking met Romeinse bisschoppen. En juist deze bisschoppen garandeerden een continuïteit in bestuur. Er lijkt in zijn geheel eerder een versmelting van Romeinse en Germaanse culturen te zijn geweest dan een bruuske overgang.
Natuurlijk was er op vele terreinen sprake van achteruitgang. Heel zichtbaar bijvoorbeeld op technisch gebied. De Frans mediëvist Jacques le Goff beschrijft het beeldend in De cultuur van Middeleeuws Europa (1984).
‘Er was niemand meer die wist hoe men stenen moest houwen, vervoeren of bewerken. Hout werd weer het voornaamste materiaal. Na de zesde eeuw stierf de glaskunst in het Rijnland uit, er werd geen kristalsoda meer aangevoerd uit het Middellandse-Zeegebied’.
Toch betekende dit niet dat er op cultureel gebied geen prestaties werden geleverd. Maar ze hadden een eigen gezicht, wat hun wereld zo divers maakten.
Energie en ambitie
Diversiteit is een sleutelwoord op de tentoonstelling ‘Crossroads. Reizen door de middeleeuwen’ in het Allard Pierson Museum. Het is niet een heel grote tentoonstelling. Tegelijkertijd is de opzet zeer breed. Van bijna elke vroegmiddeleeuwse cultuur in Europa en het Middellandse-Zeegebied is wel iets te zien. Franken, Ieren, Gothen, maar ook Egyptenaren en Islamieten zijn vertegenwoordigd met beelden, wapens, kleding en sieraden. Wat is nu de lijn in dit geheel? De catalogus zegt het als volgt:
‘De vroegmiddeleeuwse samenleving was divers, kende vele lagen en was voortdurend in beweging – het was een complexe wereld die gekenmerkt werd door energie en ambitie.’
Gouden schijfbroche
Het is precies dit brede, complexe dat men tot uitdrukking heeft willen brengen. De vroege Middeleeuwen waren geen statische wereld. Er was ontwikkeling en wederzijdse beïnvloeding. Dit valt af te lezen aan de voorwerpen die gevonden zijn. Bijvoorbeeld aan een vergulde koperen helm die in Byzantium gemaakt is, maar door een Longobard in de zesde eeuw werd gedragen. Of aan een prachtige zesde-eeuwse kralen halsketting met groene glazen kralen, gevonden in Frankrijk maar gemaakt in zuidelijk Azië. Of aan een gouden schijfbroche uit het midden van de zevende eeuw, gevonden in Duitsland, maar in zijn stijl duidelijk Byzantijns geïnspireerd.
Deze voorwerpen dwingen niet alleen bewondering af om hun schoonheid. Ze verraden dat er op grote afstand handel werd gevoerd en dat er elites waren die zich dergelijke kostbaarheden konden veroorloven.
Soms is ook sprake van een regelrechte mengelmoes van culturen. Zoals op een Egyptisch-christelijke grafsteen uit de 5e/6e eeuw: de kapitelen zijn Korintisch en behalve christelijke zijn er ook heidense, oud-Egyptische symbolen afgebeeld, zoals het ankh-kruis, oeroud symbool voor leven.
Van Bagdad naar Aken
De conclusie moet dus zijn dat de vroege Middeleeuwen minder statisch waren dan vaak aangenomen wordt. Om dit te benadrukken is het verbindende thema van de expositie reizen. Met op de grond geprojecteerde multimediale kaarten worden enkele reizen getoond van ondernemende personen. De vroegmiddeleeuwse wereld werd gedomineerd door het Frankische/Karolingische rijk in het westen, het Byzantijnse rijk in het oosten en de islamitische rijken in het zuiden. Vaak wordt verondersteld dat deze drie machtscentra geïsoleerd van elkaar stonden. Maar er waren wel degelijk handels- en diplomatieke reizen, pogingen om blijvende betrekkingen op te bouwen.
In dat licht moet bijvoorbeeld de reis worden gezien van Aboel Abbas, een olifant die met zijn begeleider te voet de afstand overbrugde van Bagdad naar Aken. De olifant was een diplomatiek geschenk van de kalief van Bagdad Haroen ar-Rashid aan zijn Frankische collega Karel de Grote. Volgens overgeleverde bronnen was Karel verguld met zijn geschenk. Als een soort prestigeobject nam hij het dier dikwijls mee op zijn reizen van palts naar palts. Het exotische dier onderstreepte zo prettig zijn keizerlijke macht. Acht jaar verbleef Aboel Abbas onder de Franken totdat hij in 810 stierf aan een longontstekening na een oversteek over de Rijn.
Eerherstel
‘Crossroads’ is niet de eerste tentoonstelling in Nederland die nadrukkelijk om eerherstel vraagt voor de vroege Middeleeuwen. Drie jaar geleden was er in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden een tentoonstelling te zien over Nederland in de vroege Middeleeuwen. De titel luidde: ‘De gouden Middeleeuwen’. Van duister naar goud – is die stap niet wat al te groot? Maar er valt iets voor te zeggen. Uit de Merovingische periode (400-700) zijn opvallend veel gouden voorwerpen gevonden. Dit duidt op welstand, handel en vakmanschap. Die welstand lijkt bovendien niet beperkt te zijn geweest tot een elite. Archeologen die nederzettingen uit die tijd hebben opgegraven, concludeerden dat luxe goederen als schoenen, gespen en glaswerk bij een brede bevolkingslaag aanwezig waren. Hoe duister is dat?
Handschriften
In het reconstrueren van de vroegmiddeleeuwse samenleving spelen archeologen een belangrijke rol. Er zijn nu eenmaal weinig schriftelijke bronnen. Met de ontvolking van de steden vanaf de vijfde eeuw verdwenen geleidelijk de mensen die konden lezen en schrijven. Wat dat betreft is de term ‘duister’ nog wel toepasselijk: zonder schrift valt er weinig te zien. Er werd wel veel geschreven, maar heel weinig over waar we nu geïnteresseerd in zijn: het dagelijkse of politieke leven. In kloosters werden driftig manuscripten gekopieerd. Wetenschappers hebben berekend dat er tussen de zesde en de negende eeuw meer dan 200.000 handschriften zijn vervaardigd, waarvan een fractie bewaard is gebleven. Een groot deel van deze manuscripten bestaat uit bijbels of christelijke werken. Maar in navolging van de zesde-eeuwse Italiaanse monnik Cassiodorus werden ook klassieke auteurs gekopieerd. Zoals Julius Caesar. Op de tentoonstelling is een prachtig negende-eeuws exemplaar te zien van De bello Gallico (Over de Gallische oorlogen). Het behoort tot de oudste kopieën die er van het boek zijn; de op papyrus geschreven antieke boekrollen zijn vergaan.
Van alle stempels die je op de vroege Middeleeuwen kunt zetten, mag die van doorgeefluik niet ontbreken. Tacitus, Livius, Polybius – ze zijn grotendeels van de vergetelheidsdood gered dankzij vroegmiddeleeuwse monniken. Vanwaar dit respect voor de antieke cultuur? De overtuiging leefde dat een brede kennis van de heidense Oudheid nodig was voor beter begrip van de bijbel en de ontwikkeling van het christendom. Zo ‘divers’ waren de vroege Middeleeuwen dus: niet alleen in ruimte, maar ook in tijd.
Lees ook: Middeleeuwse horror
Boek: Crossroads – Reizen door de Middeleeuwen, 300-1000 n. Chr.
‘Crossroads. Reizen door de Middeleeuwen’ is tot 11 februari 2018 te zien in het Allard Pierson Museum in Amsterdam. Hij reist daarna door naar het Byzantijns en Christelijk Museum in Athene en het LVR-LandesMuseum in Bonn. Bij de tentoonstelling is een boek verschenen: Crossroads. Reizen door de Middeleeuwen (2017)