Het staat nogal haaks op het tegenwoordig vaak geldende gelijkekansenbeleid, maar kandidaten voor de positie van paus te Rome dienen nog steeds van de mannelijke kunne, vrijgezel en rooms-katholiek te zijn. Er zijn sinds het einde van de jaren vijftig, in een recent verleden derhalve, zes pausen benoemd en telkens ging de voorkeur uit naar oude, witte mannen. Dat was in een verder verleden uiteraard niet anders, al wordt er beweerd dat er ooit, lang geleden, een vrouw op de troon van Petrus heeft gezeten, en ook eenmaal een Jood.
Deze laatste zou een zekere Elchanan geweest zijn, althans dat was zijn Joodse naam. Het verhaal gaat als volgt. Elchanan, een zoon van rabbi Sjimon bar Jitschak uit Mainz, zou als kind zijn ontvoerd, gedoopt en van jongs af aan opgeleid tot rooms-katholiek geestelijke. Hij maakte carrière in die functie, steeg hoog in aanzien en werd uiteindelijk verkozen tot paus te Rome.
Eenmaal paus vraagt Elchanan zich af waarom alle koningen, hertogen en heersers die bij hem komen om raad, nooit gewag maken van zijn familie. Hij informeert hiernaar bij zijn entourage. “Ben ik uit een steen geboren, dat ik geen enkel familielid heb?” Hij krijgt dan te horen dat hij van geboorte een Jood is en wel de zoon van een grote rabbijn, rabbi Sjimon. Om het fijne te weten laat Elchanan daarop zijn vader ontbieden, helemaal uit Mainz. Als beiden elkaar ontmoeten vraagt Elchanan, die nog niets laat merken, rabbi Sjimon naar de samenstelling van diens familie. Deze noemt de namen van zijn zoons en dochters, waarop de paus vraagt, of er niet nóg een zoon was. Schoorvoetend bevestigt rabbi Sjimon dit en noemt desgevraagd ook enkele lichamelijke kentekenen van deze als kind ontvoerde zoon. Elchanan weet nu zeker dat hij werkelijk die zoon is en maakt zich bekend:
“Vader, vader, ík ben uw zoon, hier zijn op mij de kentekenen die u noemde.”
Elchanan legt zijn vader vervolgens de vraag voor of en hoe hij, in deze situatie terechtgekomen, toch nog voor de ’olam haba (letterlijk de toekomstige wereld, de hemel, zeg maar, voor Joden) in aanmerking kan komen. Rabbi Sjimon raadt hem aan om publiekelijk de naam van de Eeuwige te heiligen. Zulks geschiedt. Vanaf een toren spreekt Elchanan de verzamelde geestelijkheid, koningen, hertogen en heersers toe en vertelt ze dat het christendom allemaal onzin is. Als ze hem dan willen doden, is hij ze voor en springt zelf van de toren naar beneden. Als rabbi Sjimon hoort dat zijn zoon op deze wijze de Naam geheiligd heeft, vereeuwigt hij Elchanan door diens naam te verwerken in een pijjoet, een hymne, die is opgenomen in de liturgie van het ochtendgebed voor de tweede dag van Rosj Hasjanah, het Joodse Nieuwjaar.
Schaakpartij
In bovenstaande samenvatting heb ik niet veel weggelaten. Het is een kort verhaal. De oudste bekende versie ervan, een Hebreeuws handschrift uit pakweg het midden van de vijftiende eeuw te Cambridge, heb ik niet gezien (ik baseer mij op de publicatie ervan door J.J. Kobak in diens Ginse Nistaroth. Handschriftliche Editionen aus der jüdischen Literatur, 3. Heft, Bamberg, 1872, p. 1-4; zie ook ook de geleerde verzameling van volksvertellingen van A. Jellinek, Bet-haMidrasch, deel 6, Wenen, 1877, p. 137-139), maar die versie kan niet meer dan twee kantjes zijn.
De eerste gedrukte versie van de geschiedenis, in het Jiddisch in het Maaseboech (Bazel, 1602), heeft wat meer vlees om de botten. Dat is niet alleen een kwestie van meer omhaal van woorden. Het Maaseboech komt met nieuwe feiten en gebeurtenissen, deels ook met andere, die in tegenspraak zijn met de versie in handschrift. Om daar enkele van te noemen: in het Maaseboech is de paus zich wel degelijk bewust van zijn ware identiteit. Hij ontbiedt voorts niet zijn vader, maar verzint een nogal ruwe list: hij verbiedt per decreet elke uiting van Joods geloof in Mainz om rabbi Sjimon zo te dwingen naar Rome te komen om nullificatie van dit decreet af te smeken. Dit gebeurt inderdaad en zo komen vader en zoon tegenover elkaar te staan. Na een geleerde discussie en een schaakduel maakt de paus zich dan aan zijn vader bekend. (Het verhaal doet denken aan dat van Jozef. Zoals Jozef zijn broeders, zet Elchanan zijn vader onder genoeg druk om hem een zenuwtoeval te bezorgen. Jozefs handelswijze is nog te begrijpen, maar wat had Elchanans vader hem misdaan?)
Hetzelfde Maaseboech vermeldt ook een kleine variant: rabbi Sjimon herkent zelf zijn zoon tijdens de schaakpartij, als deze een briljante zet doet: dezelfde zet die hij zelf ooit aan zijn sinds lang verdwenen zoon had geleerd. Het is tergend voor schaakliefhebbers, maar het verhaal vermeldt niet, wat deze briljante zet precies was.
Het grootste verschil tussen deze versie en de eerdere van het handschrift zit in de afloop. Thans eclipseert de paus om naderhand in Mainz weer op te duiken, teruggekeerd tot het Jodendom. Ten slotte maakt ook deze versie gewag van de pijjoet van de hand van rabbi Sjimon.
Sefardische versie
Bovenstaande is de Asjkenazische (Duits-Joodse) versie van het verhaal. Er is ook een Sefardische (Spaans-Joodse) versie, die mogelijk zelfs iets ouder is dan die in het Maaseboech, en die te vinden is een handschrift van het Hebreeuwse werk Shalsjelet haKabbalah van rabbi Gedalja ibn Jachija (1515-1587). Het voornaamste verschil met de Asjkenazische versie zit hem hierin dat het ontvoerde, gedoopte en uiteindelijk tot paus gekroonde kind nu dat van rabbi Sjlomo ibn Aderet (1215-1310) is – met andere woorden, de geschiedenis zou zich meer dan tweehonderd jaar later hebben afgespeeld. Ook de naam die hij als paus voert wordt nu genoemd: Andreas (een naam die overigens niet voorkomt op de lijst van pausen en tegenpausen). Een ander verschil, maar dan niet van inhoudelijke aard, is het feit dat deze Sefardische versie, voor zover ik weet, nooit haar weg gevonden heeft naar geleerde, literaire en populaire verzamelingen en bloemlezingen van Joodse volksvertellingen in andere talen dan Hebreeuws en Jiddisch. Er zijn evenmin hervertellingen van die de Sefardische versie genomen en eens flink aangedikt hebben. Die zijn er wel van de geschiedenis van Elchanan uit Mainz, bijvoorbeeld die van R. Marcus Lehmann (in Aus Vergangenheit und Gegenwart. Jüdische Erzählungen, 2. Aufl., Berlijn, 1872) en George H. Händler (Elchanan: The Legend of a Jewish Pope, Londen, 1910), die het karige gegeven hebben weten te rekken tot respectievelijk 42 en 48 pagina’s, onder toevoeging van vele details.
Fantasie
Dit laatste is uiteraard geoorloofd, want het hele verhaal is op fantasie gegrondvest. Noch Elchanan, noch de zoon van rabbi Sjlomo ibn Aderet heeft het in werkelijkheid ooit tot paus gebracht. Nu zou je kunnen zeggen, als je het idee toch niet wilt loslaten, dat rabbi Gedalja ibn Jachija er in zijn Shalsjelet haKabbalah toch waarachtig niet op uit was om praatjes te verkopen. Hij had het bovendien van niet minder dan drie zegslieden, waaronder een wijs man uit Salonica! En had rabbi Sjimon er niet over gerept in zijn pijjoet? Dit levert echter een bewijs uit het ongerijmde van het tegendeel op: als beide verhalen op waarheid zouden berusten, dan had je maar liefst twee Joodse pausen. Daar zou de betrokken instantie toch van gehoord moeten hebben. Maar de Roomse kerk weet van niets, althans noch de Catholic Encyclopaedia, noch de New Catholic Encyclopaedia. Die geven beide wel iets over pausin Johanna, wier bestaan een fabel genoemd wordt. Maar zelfs als zodanig kent men geen Joodse paus, zelfs niet in de gespecialiseerde literatuur (J.J.I. von Döllinger, Papst-Fabeln des Mittelalters, München, 1863). Dat zou je dan weer kunnen zien als bewijs, eveneens uit het ongerijmde, dat er juist wél een Joodse paus is geweest (één, twee, wie zal ’t zeggen?), want alle roomse prelaten spannen uiteraard samen om dat te verzwijgen. (Daar is ook alle reden toe. In de versie van het Maaseboech eclipseert Elchanan niet voordat hij een boek schrijft met een weerlegging van het christendom, dat opbergt in het Vaticaan en elke paus die na hem wordt benoemd verplicht dat te lezen.) Hier staat tegenover dat de Kerk al sinds jaar en dag op hinderlijke en onvriendschappelijke wijze wordt gevolgd (en daar kunnen ze tegenwoordig niets meer tegen doen) door lieden als de amateur-kerkhistoricus Karlheinz Deschner (auteur van o.a. een meerdelige Kriminalgeschichte des Christentums – de titel zegt genoeg), die juist op dit punt kunnen vertellen wat ze willen. Maar ook die weten, zover ik dat kan beoordelen, van niets.
Wat rabbi Sjimons pijjoet betreft, die onder de titel Melech amon inderdaad in de meeste versies van het machzor (gebedenboek) voor Rosj haShanah staat: deze heeft G’ds koningschap tot onderwerp, in overeenstemming met de liturgie van Joods Nieuwjaar, maar bevat tevens een acrostichon met de namen Sjimon bar Jitschak en Elchanan, alsmede de toevoegingen “mijn zoon” en “moge hij ingeschreven worden voor het eeuwige leven”. Dat is opmerkelijk genoeg, maar het pausverhaal valt verder uit deze pijjoet niet af te leiden.
Historische kern
De aantrekkelijkheid van het verhaal van de Joodse paus is erin gelegen dat het, hoewel het uiterst bijzonder en eigenlijk hoogst onwaarschijnlijk zou zijn, toch niet onmogelijk en daarom ook niet helemaal onaannemelijk is dat een Jood het zover brengt. Etniciteit staat daaraan op zich niet in de weg, zoals blijkt uit een voorbeeld uit onze tijd, dat van Jean-Marie (geboren Aaron) Lustiger (1926-2007), aartsbisschop van Parijs en kardinaal. Kenners achtten Lustiger indertijd zelfs papabel, zoals dat heet, al is het daar nooit van gekomen.
Het kwam er wel van, min of meer, in het geval van Pietro Pierleoni, wiens grootvader, de Romeinse Jood Baroech, een vermogend zakenman, zich had laten dopen tot Benedictus Christianus. Pierleoni was onder de naam Anacletus II paus van 1130 tot aan zijn dood in 1138. Tegenwoordig staat Anacletus II te boek als tegenpaus, hoewel hij in Rome zat, geen onbelangrijke aanhang had en daar zelf anders over dacht. De medestanders van de paus, de andere paus, de tegen-tegenpaus, Innocentius II, namen Anacletus een hoop dingen kwalijk, waaronder dat hij eigenlijk een Jood was. Of hij werkelijk een Jood was, volgens de Joodse wet of volgens enig ander criterium, is nog maar de vraag. Mogelijk beschuldigden ze hem van judaïseren (daarvoor hoeft men niet Joods te zijn), maar je kunt je afvragen of ze op het idee van dat verwijt waren gekomen als zij niet van zijn grootvader Baroech geweten hadden. Dat etniciteit geen bezwaar zou zijn, als ware het slechts een klein gebrek, moet dan misschien toch gerelativeerd worden. Overigens zijn volgens alle versies van de legende van de Joodse paus de kardinalen op de hoogte van Elchanans afkomst en speelt die geen rol, maar Elchanan was dan ook, opnieuw volgens alle versies, allerwegen geliefd. Geen tegenpaus te bekennen.
Anacletus II wordt wel, hoewel hij niet goed past in het verhaal (geen zoon van rabbi Sjimon, noch van rabbi Sjlomo ibn Aderet, verkeerde eeuw, enz.), als de “historische kern” ervan beschouwd, wat dat verder ook betekent. Interessanter dan zo’n historische kern is de vaststelling dat het verhaal van de Joodse paus een aantal dingen oprakelt die werkelijk aan de hand waren in de geschiedenis van de Joden in Europa in de Middeleeuwen en daarna. In de loop der tijden zijn veel meer Joden dan andere Joden lief is bezweken voor de verleiding of druk zich te laten dopen. Slechts een enkeling daarvan is inderdaad opgeklommen tot kerkvorst, al is niemand zo ver gekomen als Lustiger. Nu schijnt dat niet zo’n kwaaie geweest te zijn, maar in vroeger eeuwen was het feit dat een bekeerde Jood carrière maakte in de Kerk vrijwel altijd niet goed voor de Joden (de houding van Anacletus in dezen is mij niet bekend). Als één voorbeeld uit vele moge de aartsbisschop van het Spaanse Burgos dienen, Pablo de Santa Maria (geboren Solomon ha-Levi, ca. 1350-1435), die eerst de paus en daarna zijn koning een politiek van Jodenvervolging influisterde. Het is daarom allerminst een greep uit het leven als de versie van het Maaseboech terloops vermeldt dat als R. Sjimon de plaatselijke Joden vertelt dat hij in Rome is om te proberen pauselijke anti-Joodse maatregelen ongedaan te krijgen, zij daar hogelijk van opkijken. Deze paus was altijd juist zo goed voor de Joden!
Mortara
Het ontvoeren en dopen van Joodse kinderen is door de geschiedenis heen eveneens geen ongewoon verschijnsel – nog een stukje werkelijkheid in het verhaal van de Joodse paus. De bekendste ontvoering (omdat die toen – voor het eerst in een dergelijk geval – tot een internationaal schandaal leidde) is die van Edgardo Mortara (1851-1940), die in 1858 op last van de Kerk uit zijn ouderlijk huis te Bologna werd gesleept, nadat hij als zuigeling stiekem zou zijn gedoopt door de meid. Eenmaal volwassen was het Mortara zelf die weigerde om tot het Jodendom terug te keren. Tot priester gewijd onder de naam Pio Maria, had Mortara zich intussen ontwikkeld tot een man die andere Joden probeerde te bekeren. Eén van de plaatsen waar hij deze activiteiten ontplooide was uitgerekend Mainz.1
Veel eerder in de geschiedenis, ten tijde van rabbi Sjimon bar Jitschak en eveneens te Mainz, zou een zoontje van de belangrijke rabbijn Rabbeinoe Gersjom ontvoerd en gedoopt (of andersom) zijn. Behalve dat deze episode werkelijk is voorgevallen en derhalve ook een “historische kern” van de geschiedenis van Elchanan zou kunnen zijn, is mij hier verder niets over bekend, al helemaal niet de afloop.
Het einde van de versie in handschrift (Elchanan stort zich van een toren) heeft eveneens enige historische plausibiliteit. Liever dood dan rooms – dat is op zich een bekend beeld uit de geschiedenis der Joden in het middeleeuwse Europa. Het einde van de andere versie, die van het Maaseboech, is mooier: hier is iemand die weliswaar rooms wordt, maar buiten zijn schuld, en die dan niet zomaar rooms wordt, maar het brengt tot prelaat der prelaten en die uiteindelijk deze positie van macht, aanzien en rijkdom opgeeft als hij zich realiseert wie en wat hij werkelijk is. Zó zou het altijd moeten gaan! We moeten echter vrezen dat veeleer Edgardo Mortara representatief is voor alle apostaten die hem zijn voorgegaan, vooral die uit opportunisme, overtuiging en/of rottigheid, en die niet de weg terug naar het Jodendom in sloegen (als de Inquisitie die niet al had geblokkeerd). Dat het met Elchanan anders zou zijn gegaan is weliswaar een troostrijke gedachte (als men bereid is zijn verhaal voor waar aan te nemen), maar schetst op zichzelf al het legendarische van de geschiedenis van een Joodse paus.
Ook interessant: Pausin Johanna – Een vrouwelijke paus?
1 – A. Jellinek leidde zijn weergave van het verhaal van Elchanan in zijn bloemlezing Bet-haMidrasch, interessant genoeg, in als “een Mortara-geschiedenis”.