Dansen op de vulkaan. Dit gezegde wordt vaak gebruikt om de republiek van Weimar (1918-1933) te beschrijven. Terwijl in de Berlijnse nachtclubs tot diep in de nacht werd geswingd, was door economische problemen en politieke onlusten – op straat en in het parlement – de komst van het Derde Rijk onafwendbaar.
Inderdaad, er werd volop geswingd en met twintig kabinetten in veertien jaar kun je van politieke stabiliteit niet spreken, maar in Hoogteroes laat de Duitse journalist en hoogleraar Harald Jähner (1953) zien dat deze korte periode in de Duitse geschiedenis veel meer was dan de catastrofale opmaat tot Hitlers machtsgreep en de Tweede Wereldoorlog. Dat de nazi’s Duitsland in hun greep kregen was volgens de auteur geen onvermijdelijk noodlot dat al lang van te voren voorbestemd was.
Van Jähner verscheen in 2020 het boek Wolfstijd over de jaren waarin Duitsland na de Tweede Wereldoorlog moeizaam opkrabbelde uit de puinhopen. Zijn nieuwe boek, dat werd vertaald door Anne Folkertsma en Ralph Aarnout, begint met een beschrijving van een vergelijkbare periode, maar dan na de Eerste Wereldoorlog.
Waar grote delen van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog waren veranderd in een ruïne, was het land na de Eerste Wereldoorlog fysiek ongeschonden gebleven. Jähner legt uit dat na de Duitse nederlaag het geweld echter alsnog op Duitse bodem toesloeg in de vorm van wat had kunnen uitmonden in een burgeroorlog. Nadat sociaaldemocraat Philipp Scheidemann op 9 november 1918 de republiek had uitgeroepen, met zijn partijgenoot Friedrich Ebert als rijkskanselier die de orde en rust zou herstellen, deed communist Karl Liebknecht twee uur later hetzelfde, maar dan met de oproep om de revolutie voort te zetten. Duitsers snakten echter naar stabiliteit en Ebert genoot de meeste steun, zelfs van het leger.
Op verschillende locaties in Duitsland kwamen tussen 1918 en 1920 communisten in opstand en om hiertegen op te treden riep Ebert de hulp in van het leger en de Vrijkorpsen, wat Jähner “het onzalige pact” noemde, omdat deze reactionaire krachten de democratie bepaald niet gunstig gezind waren. Tussen de communisten en de sociaaldemocraten zou het hierna nimmer meer boteren, iets waar vooral rechts garen bij spon.
Ebert werd in 1919 democratisch verkozen tot rijkspresident en bekleedde deze positie tot zijn dood in 1925. Opgeleid als zadelmaker en ooit werkzaam als kroegbaas, vergelijkt Jähner zijn opkomst met een sprookje. Hij noemt de politicus echter ook een “grijze muis”, die zijn ambt “zonder charisma, bezieling, kwinkslagen of brille vervulde”. Compromis en matiging waren zijn leidraden. Door rechts werd hij gehaat omdat hij het vaderland had verraden door het aanvaarden van de Duitse nederlaag in 1918, door links omdat hij de communistische revolutie had neergeslagen. Jähner benadrukt echter dat zowel de republiek als haar eerste leider niet zo impopulair waren als het lijkt.
Toen in maart 1920 de extreemrechtse Oost-Pruisische landgoedbezitter Wolfgang Kapp, gesteund door enkele Vrijkorpsen, waaronder de beruchte brigade Ehrhardt, zichzelf uitriep tot nieuwe kanselier en het leger weigerde hiertegen in te grijpen, reageerde de bevolking met de grootste algemene staking uit de Duitse geschiedenis. Kapp vertrok met de staart tussen de benen. En toen Ebert in 1925 overleed “voelde een groot deel van het publiek zich een moment verweesd”, schrijft Jähner. De druk bezochte begrafenis van de staatsman geldt volgens hem…
…als mijlpaal in de Duitse politieke geschiedenis. Hier werd verrassend duidelijk hoeveel mensen zich op dat moment in hoofd en hart verbonden voelden met de democratie.
Behalve door politieke onrust werd de Weimar-republiek geplaagd door economische problemen. Duitsland kampte na de Eerste Wereldoorlog met een grote staatsschuld en stond onder grote druk om herstelbetalingen te doen aan de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog. Als oplossing werden er massaal bankbiljetten gedrukt met als gevolg een inflatie die begin jaren twintig groteske vormen aannam. Op een foto in het rijk geïllustreerde boek zijn kinderen te zien die in 1923 met pakjes bankbiljetten spelen alsof het speelgoedblokken zijn. De waarde van de mark was zo gedaald dat er zelfs een biljet van 100 biljoen in omloop werd gebracht. Schrijver Joseph Roth was geschokt dat hij in Düsseldorf meer dan 50 miljard moest betalen voor zijn middageten. Jähner:
Dan at hij liever voor 20 miljard een worst met zuurkool.
De middenklasse werd hard getroffen doordat hun spaargeld niets meer waard was. Van het geld van de oorlogsleningen waarmee ze de oorlog mede hadden gefinancierd zagen ze niets meer terug. “Geen wonder dat alle mensen die de keizer in goed vertrouwen hadden geleend zich nu afgezet voelden door de ‘republiek van novembermisdadigers’”, concludeert de schrijver.
Bauhaus en art deco
In de Weimarrepubliek was het echter niet slechts somberheid troef, want op maatschappelijk gebied werd er ook vooruitgang geboekt. Jähner besteedt veel aandacht aan culturele en sociale ontwikkelingen, zoals de toename van het autoverkeer, de verschijning van typistes op kantoren en de populariteit van bobkapsels en jazzmuziek. Ook beschrijft hij hoe het functionalistische design van de in 1919 geopende kunstacademie Bauhaus vele architecten en ontwerpers beïnvloedde. “Wat voor enorme uitdaging het voor de mensen van toen moet zijn geweest om het aantal basisvormen tot een minimum te beperken, kunnen we ons nu haast niet meer voorstellen”, aldus de schrijver. “Het ging om meer dan stijl alleen: het ging om de kans de alomtegenwoordige revolutiegeest ook in het persoonlijke leven te laten doordringen.”
Al net zo verbonden met de Weimarperiode was art deco, de glamoureuze stijl die domineerde in hippe uitgaansgelegenheden. Terwijl sommige Duitsers opgingen in het moderne nachtleven, waar mannen en vrouwen de charleston dansten en experimenteerden met kledingstijlen, seksualiteit en gender, was er een groeiende groep die deze vrijheden en het consumentisme maar niets vond. Jähner:
Een niet onaanzienlijk deel van de bevolking zag zijn vaderland stukje bij beetje verloren gaan. De nieuwe zeden, de idiote muziek, die slanke zelfbewuste vrouwen, hun betweterige, eigenwijze leidinggevenden en de hoge prijzen in ambacht en detailhandel. En dan die huizen, die wel Afrikaans leken!
Nadat met de invoering van de Rentenmark in 1923 de hyperinflatie was beteugeld, ging het in 1929 weer mis na de Beurskrach van Wall Street die de crisis van de jaren dertig inluidde. In 1932 zaten zes miljoen Duitsers zonder baan. Intussen was de tijd voorbij dat de sociaaldemocratische partij en burgerlijke partijen meerderheidscoalities vormden. Sinds 1930 werd er geregeerd door regeringen die niet door het parlement maar door oud-legerleider Paul von Hindenburg waren benoemd, de eerste onder aanvoering van rijkskanselier Heinrich Brüning van de katholieke Zentrumpartei. Hindenburg was in 1925 Ebert als rijkspresident opgevolgd. Jähner schrijft:
Door de SPD, met afstand de sterkste partij, aan de kant te schuiven en een minderheidsregering te installeren die op de hand van de conservatieve elite was, zetten Hindenburg en Brüning een duidelijke stap in de richting van de autoritaire staat. De velen die die stap noodzakelijk achtten, deden de democratie af als een staatsvorm voor mooiweerperiodes, die niet bij machte was handelingsbekwame meerderheden tot stand te brengen.
Terwijl Jähner in zijn eerdere boek de ondergang van de dictatuur beschrijft, gaat het in Hoogteroes in de laatste hoofdstukken over de ondergang van de democratie, die dus al werd ingezet in 1930 en niet pas op 30 januari 1933, toen Hitler werd benoemd tot rijkskanselier.
In de laatste jaren van de Weimarrepubliek was de klad erin gekomen: terwijl het volk werd opgezweept door onder andere het ultrarechtse uitgeversconglomeraat van Alfred Hugenberg verloor de democratie aan steun. Termen als cultuurbolsjewisme en ‘entartet’ werden gebezigd om af te rekenen met moderne cultuuruitingen en een verlangen te creëren naar een autocratisch geleide staat waarin de ‘volksgemeenschap’ centraal stond in plaats van de individuele vrijheden.
Dat was precies het sentiment waar Hitler en zijn nationaalsocialisten op inspeelden met hun propaganda. De Jood werd neergezet als het brein achter de teloorgang van oer-Duitse waarden. Daarmee behaalden ze effect: in 1930 werd de NSDAP met 107 zetels de tweede partij en in juli 1932 won ze voor het eerst de rijksdagverkiezingen met 230 zetels. Hindenburg en rijkskanselier Franz von Papen dachten na de opnieuw door de nazipartij gewonnen verkiezingen van 1933 dat ze de radicale Hitler en zijn volgelingen het beste konden beteugelen door hen in de regeringscoalitie op te nemen. Het gevolg is bekend…
In de huidige tijd van politieke onrust en polarisatie, zowel in eigen land als internationaal, is het verleidelijk om vergelijkingen met de Weimarperiode te maken. Overeenkomsten zijn er zeker, maar ook verschillen, waarvan de maatschappelijke acceptatie van geweld tegen politieke tegenstanders in de jaren twintig en dertig de grootste is. De politieke straatgevechten en liquidaties legden een grote druk op de democratie. Toch geeft Jähner met zijn in klare taal geschreven en goed onderbouwde boek een belangrijke waarschuwing af. Hij concludeert namelijk dat begin jaren dertig de Duitse bevolking zichzelf beu was. “De Duitsers konden elkaar niet meer hóren”, schrijft hij. Volgens hem was het onder de bevolking…
…gedaan met de welwillendheid tussen de verschillende kampen en milieus, de bereidheid om naar elkaar te luisteren was verdwenen en de lust om andermans argumenten welgemeend te overwegen was vervlogen. De maatschappelijke debatteerkunst, die sowieso nog in de kinderschoenen had gestaan, was in de loop van de crisis volledig zoekgeraakt.
In een tijd waarin op sociale media, in de traditionele media, in het parlement en op straat de emoties opnieuw hoog oplopen, schuilt in deze woorden van Jähner een urgente waarschuwing. Maar bovenal is zijn boek een meeslepend geschreven portret van een fascinerende periode uit de Duitse geschiedenis en van de mensen die hieraan glans gaven, onder wie kunstenaars, schrijvers en politici.
Boek: Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen – Harald Jähner