“Ik heb altijd mijn voeten stevig op aarde en mijn ogen naar de sterren.” Zo typeerde Joan Miró (1893-1983) zichzelf. Zijn omvangrijke en diverse plastische werk danst rond die wisselwerking maar als mens stond hij tevens met beide voeten in de maatschappij en reikten zijn handen naar andere artiesten. Kinderlijke verwondering sprankelde tot het einde van zijn leven uit zijn ogen.
La esperanza del condenado a muerte (de hoop van de terdoodveroordeelde) is een van de meest beklijvende reeks schilderijen uit de kunstgeschiedenis. Nochtans bevat elk muurgroot, wit doek maar één bijna ronde zwarte lijn en een kleurenvlek. Miró bekende ooit dat hij er jaren over gedaan had om tot die ‘simpele’ zwarte lijn te komen.
“Mijn ogen naar de sterren”
Want die zwarte lijn is niet simpel: het is de afbeelding van el garrote, een ijzeren draad waarmee een terdoodveroordeelde een langzame, maar wreedaardige dood stierf in het Spanje onder Franco. Miró schilderde het in 1974 als eerbetoon aan de zesentwintigjarige Catalaanse anarchistische activist Salvador Puig Antich, die beschuldigd werd van de moord op een politieman. Ondanks massaal protest en de hoop van de jonge anti-Franco activist werd de barbaarse doodstraf voltrokken. Miró zag zijn werk als een triptiek, een kunsthistorisch begrip voor een drieluik met een religieuze betekenis:
Ik beëindigde het drieluik op dezelfde dag dat ze die arme jongen vermoordden, zonder dat ik het wist. Het is een zwarte lijn als een schroefdraad die iemand afsluit omdat hij kracht heeft en niets van mededogen.
Het anarchisme was Miró niet vreemd. Tijdens zijn jeugd eind negentiende, begin twintigste eeuw vonden in zijn geboortestad Barcelona meerdere bloederige aanslagen plaats, die werden toegeschreven aan anarchisten. Zo werd de zachtaardige, anarchistische onderwijzer Francisco Ferrer – zonder duidelijk bewijs – terechtgesteld.
Politiek en onrecht sluimeren in het werk van de Catalaanse schilder. Af en toe zijn die elementen ostentatief, soms verdoken.
Stad en Platteland
Barcelona is de plek die Miró liefst ontvlucht. Zijn geboortestad, broeinest van het (toenmalige) opkomende Catalaanse nationalisme, is hem te conservatief burgerlijk. De zomers brengt hij door bij zijn grootouders, ofwel op Mallorca. Ofwel in de Mas(ia), de grote voorouderlijke boerderij in Mont-roig, een honderdtal kilometer ten zuiden van Barcelona.
Mont-roig era capital!
Voor Miró was het boerendorp en het strand waarop hij gymnastiekoefeningen deed, inderdaad essentieel. Na een herstel van een ziekte besloot hij er – tegen zijn vaders wil – dat hij schilder wilde worden: hij tekende er zijn eerste sterren die zo kenmerkend zijn voor zijn oeuvre. Maar ook de insecten, de sprinkhaan (La Sauterelle), de haas (Le Lièvre), de aarde en de vogels – ocells, in het Catalaans zoals in sommige titels van schilderijen – blijven een inspiratiebron. Naar verluidt droeg hij overal een gedroogde boon van de johannesbroodboom uit Mont-roig met zich mee. De ietwat ruige natuur, de rustieke dorpjes in de omgeving zijn de kleurige inspiratiebronnen voor zijn eerste doeken. Ook Intérieur/ La Fermière (de boerin) zijn schatplichtig aan dat ‘eenvoudige’ leven. Hoewel hij die boerin schildert op basis van een pop…
Bruisend Parijs
Ook zichzelf portretteert hij als een landarbeider: een rode kiel is enerzijds wat kubistisch geschilderd, anderzijds meer lyrisch. Het wijst erop dat Miró zich openstelt voor nieuwe tendensen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren enkele ‘Franse’ kunstenaars, zoals Francis Picabia, Sonia en Robert Delaunay, Marcel Duchamp… naar Spanje afgezakt. In Barcelona ziet Miró ook Parade, de avant-garde theatervoorstelling van Les Ballets Russes, een choreografie van Serguei Diaghilev en Léonide Massine, in regie van Jean Cocteau, met kostuums en scenografie van Picasso en muziek van Erik Satie. Zo ontdekt Miró nieuwe artistieke mogelijkheden.
In 1921 besluit Joan naar het mekka van de kunst te trekken. In Parijs frequenteert hij de paus van het opkomende surrealisme André Breton, de elegante dandy zoals in Le gentleman, maar ook de Roemeense dichter-dadaïst Trista Tzara, Paul Klee, de toneelschrijver Antonin Arthaud, de dichters Paul Eluard en Reverdy en behalve Franse ook Engelse poëzie. Zelfs de typografie van bundels interesseert hem…
De monumenten in de Lichtstad boeiden hem niet zo. De sociale Miró hield van de menselijke, nachtelijke contacten, vooral dan van de vernieuwende avant-garde en van de transformaties naar een nieuwe wereld zoals bij de geheime sociëteiten en hun rituelen. (aldus dichter-tentoonstellingscommissaris Enrique Juncosa)
Al die contacten zijn essentieel in de evolutie van zijn werk. Tijdens de twee decennia tussen beide wereldoorlogen legt die Parijse periode de basis van zijn oeuvre. Zijn magisch realisme wordt onirisch-dromerig. Miró zal nooit helemaal abstract schilderen. In al zijn werk blijven herkenbare motieven bestaan: een zon blijft een zon; menselijke figuren worden menselijke schaduwen; een ster blijft een ster en een vogel – een ocell – lijkt nog altijd te kunnen wegvliegen. Zoals zijn vriend Paul Klee schreef:
Ik ben abstract maar met herinneringen.
Zijn dromerige doeken van de jaren 1920-30 dragen al de stempel van zijn latere uiterst uitgepuurde werken.
Een schilderij moet vruchtbaar zijn. Het moet een nieuwe wereld doen ontstaan.
Maar Miró is niet een man van veel woorden. Monkelend zegt hij:
Miró, mijn naam betekent: ik kijk.
En:
Het alziend oog. Het oog op het schilderij kijkt naar de toeschouwer.
‘De werkelijkheid’ en de ‘Verborgen realiteit’
En kijken doet hij: niet alleen naar de werkelijke wereld maar ook naar de wereld die onzichtbaar is.
De absolute werkelijkheid is de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid samen met dromen, dagdromen, visioenen, hallucinaties, plus een nadenken over de taal en de beperkingen van de schilderkunst zelf.
Voor Miró betekende dat de ‘magie der dingen’, een ‘religieuze’, ‘spirituele’ essentie van een werk. Een element dat vaak terugkomt, is een trap als symbool van ‘opstijgen/varen naar de hemel’.
Als een spons absorbeert Miró invloeden; niet enkel van zijn artistieke tijdgenoten maar ook kunstgeschiedenis. Het beroemde werk La Fornarina van de Italiaanse Renaissance-kunstenaar Rafael herinterpreteert Miró in een eigen versie. Maar er is ook de inspiratie van Engelse en zelfs Hollandse voorgangers, zelfs van Jeroen Bosch. Grotschilderingen – met die typische handafdrukken – herneemt hij zelfs in een kronkelende fries voor de Internationale Surrealistische tentoonstelling van 1947.
Tegen Franco
De Spaanse burgeroorlog (1936-39) die in zijn geboortestad voor hevige conflicten (1939) zorgt, krijgt dan weer weerklank in schilderijen waar hij de goedkopere geperste houten ondergrond onbeschilderd laat. De politiek blijft sluimerend aanwezig. Le Réveil de Madame Bou-bou à l’aube (het ontwaken van Madame Bou-Bou in de ochtend, 1939-40) is een sneer naar het dictatoriale Franco-regime. Madame Bou-bou is de eega van koning UBU, het groteske personage van het toneelstuk van de Franse schrijver Alfred Jarry. Miró is gefascineerd door dat aanvankelijke marionettenspel en voor hem is de machtsgeile familie UBU de verpersoonlijking van de Spaanse dictatuur.
De absurditeit die Jarry en later het surrealisme aanhingen, gaat niet verloren. Miró geeft – soms – komische titels aan zijn schilderijen: Soirée Snob chez la princesse (snobistische avond bij de prinses), Une étoile caresse les seins d’une négresse (een ster streelt de borst van een zwarte vrouw)…
En er zijn altijd de sterren zoals in Constelaciones (sterrenhemel). Aan zijn vriend, de Britse surrealistische schilder Roland Penrose biechtte hij op hoe hij in Varengeville-sur-Mer tot die thema’s kwam:
Parijs is niet de enige verblijfplaats van Miró. Hij reist voortdurend over en weer tussen de Franse hoofdstad, de Normandische kust, Catalonië en Mallorca, het eiland van zijn grootmoeder van moeders kant en zijn vrouw Pilar.
Catalaan & Internationaal
Catalonië zit in zijn vezels, ook al reist Miró naar New York dat hem eveneens begeestert. Miró was een Catalaanse Internationalist. Bovendien is hij bijzonder genereus voor de jongere generatie. Zo ontwierp hij voor Catalaanse zangers als Raimon en Maria del Mar Bonet platenhoezen. Daarmee steunt hij jonge zangers die in het Catalaans zingen. En dat was door het Franco-regime verboden.
Raimon, de iconische zanger en ooit geschiedenisstudent, ontmoette Miró in restaurant … Barcelona in Parijs in de jaren zestig. Over de anti-Franquistische verzetsstrijd waren ze het eens. Jaren later herinnert Raimon zich:
Ik bleef denken aan het kindergezicht van Joan Miró. Men wist niet goed hoe met hem om te gaan: als een kleine broer of als een vader met zijn witte haren en zijn fijne handen van een grote artiest.
Raimon – A Joan Miró
En zijn hommagelied aan Miró sluit Raimon af met:
Met een vurig rood hield hij van de wereld
En zei hij de dingen zoals ze zijn
~ Eliane van den ende
Historicus en cultuurjournaliste
De tentoonstelling Joan Miró, De absolute realiteit 1920-1945 is tot 28 mei 2023 te zien in het Museum Guggenheim in Bilbao; www.guggenheim-bilbao.eus