Wordt Catalonië een zelfstandige staat binnen Europa? Dat is de vurige wens van Catalaanse separatisten die het recht van zelfbeschikking claimen. Catalonië zou zich na driehonderd jaar dienen te ontworstelen aan het Castiliaanse juk dat Filips V hen oplegde.
Catalonië in de Middeleeuwen
Voordat Catalonië aan het begin van de twintigste eeuw erkend werd als een bestuurlijk samenwerkingsverband (de zogeheten mancomunidad) binnen de Spaanse natie, was het niet meer dan de naamsaanduiding van een geografische eenheid waar Catalaans de voertaal was.
Meer naar het westen ontstond vanaf het begin van de negende eeuw het koninkrijk Pamplona dat zich rond het jaar 1000 uitstrekte over een groot deel van Noord-Spanje en dat geregeerd werd door koning Sancho de Grote. In het westen grensde dit rijk aan dat van León en in het oosten aan Catalonië. Bij het overlijden van Sancho viel het uiteen en ontstond het afzonderlijke koninkrijk Aragón. Halverwege de twaalfde eeuw huwde de jonge koningin Petronila van Aragón met Ramón Berenguer I, graaf van Barcelona, die gedurende tien jaar Aragón bestuurde. Na diens dood in 1162 erfde zijn zoon Alfons zowel de troon van Aragón als het graafschap Barcelona en vanaf dat moment maakte Catalonië dus deel uit van de Aragonese kroon. In de veertiende eeuw werd een Catalaans parlement, de Cortes Catalanas in het leven geroepen en Catalonië ook wel aangemerkt als prinsdom: Principado de Cataluña, een traditionele, maar oneigenlijke titel die nog altijd in zwang is. Er is namelijk slechts één prinsdom in Spanje, dat van Asturië.

Catalaans isolationisme en de nieuwe orde van Filips V
De vorsten uit het Habsburgse huis die vanaf 1516 Spanje regeerden, traden steeds aan als koning van Castilië en werden pas erkend als soeverein van geheel Spanje door in de andere onderdelen van het rijk trouw te zweren aan hun fueros (de oude rechten). Zelfs Filips II, de machtigste vorst die Spanje ooit gekend heeft, durfde het niet aan om rijksonderdelen als Aragón, Valencia of Catalonië hun rechten te ontnemen. In de zestiende eeuw namen de oorlogsuitgaven van het Spaanse rijk schrikbarend toe. De inkomsten uit de Amerikaanse koloniën stegen weliswaar gestaag, maar de belangrijkste bron waaruit de Habsburgers hun middelen putten waren de belastingen die zij de Castilianen oplegden. De andere onderdelen van het rijk – waaronder Catalonië – beriepen zich op hun oude rechten en droegen weinig tot niets bij aan de centrale schatkist.
Aan het begin van de zeventiende eeuw ondernam koning Filips III een poging de belastinginning eerlijker te spreiden, maar Catalonië weigerde stelselmatig daaraan gehoor te geven. Steeds werd er door de Catalanen op gewezen dat alleen Castilië van de opbrengsten uit de koloniën profiteerde en zij dus niet verplicht konden worden de Spaanse imperiale verplichtingen financieel te ondersteunen. Hierin hadden zij het gelijk niet aan hun kant want ook Catalonië had profijt van het bestaan van het Spaanse wereldrijk.
In 1700 overleed koning Karel II, waarmee de Spaanse tak van de Habsburgers uitstierf. Karel II liet zijn rijk na aan Filips de Borbón, hertog van Anjou (kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning) die onder de naam Filips V werd ingezworen als de nieuwe Spaanse monarch. De Oostenrijkse tak van Habsburgers accepteerde dat niet en schoven een andere kandidaat voor de Spaanse troon naar voren: aartshertog Karel van Oostenrijk als Karel III. De Spaanse Successie-oorlog brak uit, die in 1709 in het voordeel van Filips V werd beslecht.
Filips V was door zijn grootvader opgevoed in een centralistisch geregeerd Frankrijk dat de eenwording allang achter de rug had. Net als de Habsburgers ontkwam Filips V niet aan de Spaanse traditie van het zweren op de fueros van de gebieden buiten Castilië. Pas in 1709, toen hij tijdens de Spaanse Successieoorlog Aragón heroverde dat zich achter de Oostenrijkse troonpretendent aartshertog Karel had geschaard, zag hij zijn kans schoon en ontnam de Aragonezen en daarmee ook de Catalanen hun eeuwenoude rechten. Filips verving de fueros door de Nueva Planta (nieuwe orde). Vanaf 1716 heerste er in geheel Spanje een min of meer gelijke fiscale wetgeving en verdwenen de nog altijd bestaande douanemuren tussen Castilië en Aragón wat voor iedereen belangrijk economisch voordeel opleverde. Het zijn deze gebeurtenissen die de nationalisten van nu beschouwen als een historische inbreuk op de Catalaanse rechten.
Het catalanisme in de negentiende eeuw
Aan het begin van de negentiende eeuw bloeide na afloop van de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog de belangstelling voor de Catalaanse cultuur en taal op: de Renaixença, een beweging die paste in die van de Duitse Romantiek en die de liefde voor eigen taal en cultuur koppelde aan patriottische gevoelens. Zij nam afstand van de gewoonte om de Catalaanse literatuur, poëzie en toneel alleen in het Castiliaans te publiceren. Diverse auteurs wezen op het specifieke karakter van de Spaanse natie, een verzameling van verschillende rijken op basis van ras, taal en historie en Catalanen onderscheidden zich volgens hen van de andere Spanjaarden, hoewel men ze wel als broeders beschouwde. Gedreven door deze anti-centralistische beweging werd in 1860 door een aantal Catalaanse leden van de nationale Cortes een voorstel ingediend voor een project van decentralisatie. Het werd afgewezen, maar de stemverhouding (88/44) wees erop dat zij niet alleen stonden.
In hun streven naar zelfstandigheid stonden de Catalanen zeker niet alleen. In het zuiden van het land deden zich lokale revoluties voor, de zogeheten kantonnale opstanden. Nadat Cartagena zich als zelfstandig kanton had uitgeroepen, volgden nog zeventien andere regio’s. Hiertegenover stelde de regering een beleid van harde repressie, waarna het snel afgelopen was met de meeste kantons. Cartagena, dat door bombardementen vrijwel met de grond gelijk werd gemaakt, gaf zich pas begin 1874 over. Niet lang daarna kwam de Eerste Republiek aan zijn einde en brak de periode aan van het herstel van monarchie: La Restauracion borbónica.

De Restauración beperkte de constitutionele rechten van de bevolking en dwong het ontluikende catalanisme ofwel het Catalaanse nationalisme tot behoedzaamheid. Haar voornaamste spreekbuis, het tijdschrift La Renaixença, limiteerde de politiek getinte artikelen tot een minimum en concentreerde zich op bijdragen van culturele aard zonder overigens af te stappen van het gebruik van het Catalaans. In 1879 verscheen het geheel in het Catalaans gestelde dagblad Diari Català, gefinancierd door Valantín Almirall, een Madrileens rechtsgeleerde. Hij riep het eerste Catalaanse congres bijeen en creëerde het Centro Català, een platform dat de Catalaanse belangen behartigde en wensen formuleerde als de erkenning van het Catalaans als officiële taal, handhaving van het burgerlijk recht van Catalonië, instelling van een Catalaans Hooggerechtshof en de bevordering van economische protectie. Vier jaar later publiceerde Almirall zijn baanbrekende werk Lo Catalanisme waarmee hij het opkomend catalanisme van een politiek fundament voorzag. In zijn boek betoogde hij dat de centrale regeringen gefaald hadden om Spanje tot een eenheid te smeden. Hij weet dit aan de in zijn ogen schaamteloze pogingen van de Castilianen om anderen hun cultuur en taal op te dringen.
‘Catalonië het Catalonië is zoals God het heeft geschapen en op niets anders dan dat.’
De oppositie tegen Almirall leidde in 1887 tot de afsplitsing van een aantal conservatieven die de Lliga de Catalunya oprichtten waar zich een aantal veelbelovende personen als Enric Prat de la Riba en Francesc Cambó bij aansloten. Hiermee namen de conservatieven het voortouw in het propageren van het catalanisme. De Lliga nam in 1891 het initiatief tot het formeren van de Unió Catalanista, die een breed scala van Catalaanse organisaties – waaronder vakbonden – verenigde en zich verzette tegen Spaanse wetgeving die in hun ogen niet strookte met het Catalaanse recht. In 1891 congresseerde de Unió Catalanista in Manresa en formuleerde daar de contouren van een Catalaanse grondwet. Daarnaast verwierf de Unió bekendheid door de uitgifte in 1899 van een serie postzegels met een oplage van meer dan twee miljoen.
Het catalanisme in de twintigste eeuw
Eind november 1905 vond in Barcelona een ernstig incident plaats. Een groep militairen attaqueerde redactielokalen van tijdschriften die een aantal satirische tekeningen hadden gepubliceerd waarmee zij het leger te kijk zetten. Onder dreiging van een militaire staatsgreep werd een wet aangenomen die de burgerlijke vrijheden inperkte en belediging van het vaderland en leger onder militaire jurisdictie stelde. De Catalanen vatten de wet op als een inbreuk op hun autonomie en richtten Solidaridad Catalana op, een regionaal front bestaande uit de Lliga Regionalista, carlisten en republikeinen. In 1907 veroverde Solidaridad Catalana veertig van de 399 zetels in de Spaanse Cortes, aanleiding voor de regering om een wet in te dienen die onder meer de mogelijkheid bood aan gemeenten om zich te verenigen in regionale bestuurseenheden, de mancomunidades. In 1912 was het eindelijk zover en vond behandeling plaats, maar deze wet kwam niet door de senaat.

Toch kregen de Catalanen hun zin, want in 1914 werd bij koninklijk decreet de mancomunidad van Catalonië ingesteld waarmee deze regio voor het eerst formele status kreeg. Enric Prat de la Riba werd de eerste president ervan. Dit bestuursorgaan was op drie niveaus georganiseerd. Aan de top stond een gekozen president. Daaronder een dagelijks bestuur bestaande uit de president en voor elke provincie twee leden. Het derde niveau was de algemene vergadering van alle provinciale afgevaardigden (36 voor Barcelona en 20 voor elk der andere). In dit bestuur waren meerdere partijen vertegenwoordigd, maar de Lliga Regionalista voerde de boventoon. Prat was president tot 1917 en werd opgevolgd door zijn partijgenoot Puig y Cadafalch die presideerde tot 1923.
Deze pogingen tot hervorming vanuit politieke hoek werden ingehaald door de algemene opstand van 13 augustus 1917. Deze mislukte, maar had wel tot gevolg dat Cambó een ministerspost kreeg aangeboden in een nieuwe regering van nationale eenheid waarin alle belangrijke politieke leiders waren opgenomen. Dit kabinet slaagde er niet in om de rust in het land te herstellen en kwam ten einde toen Cambó een crisis forceerde door in Catalonië de geesten rijp te maken voor het houden van een volksstemming over de autonomie van de provincie. Bijna 100 procent van de Catalaanse gemeenten verklaarde zich voor een autonome status van het gebied en de voorzitter van de Catalaanse mancomunidad legde vervolgens een petitie neer bij de premier. Deze werd door de Cortes afgewezen; Cambó en zijn partij hielden het voor gezien.
De verkiezingen voor het Catalaanse parlement in 1932 bracht een monsterzege voor de Esquerra Republicana de Catalunya (ERC), een fusie van de Estat Català, de partij van Francesc Macià en de Partit Republicà Català die onder leiding stond van Lluís Companys. De Lliga Regionalista volgde op grote achterstand. Macià trad aan als eerste president van de Generalitat en werd na zijn overlijden in 1933 opgevolgd door Companys. In 1934 organiseerden de socialisten een landelijke revolutionaire staking wat Companys ertoe bracht de ‘Catalaanse Staat van de Federale Spaanse Republiek’ uit te roepen. Het was geen poging tot afscheiding en zijn weigering om wapens uit te delen onder de oproerige bevolking voorkwam een ramp, maar het gaf de toenmalige rechtse regering wel het motief om het Catalaanse parlement naar huis te sturen en het statuut op te schorten.
Catalonië tijdens de Spaanse Burgeroorlog en de dictatuur
Onder de dictatuur werd van meet af aan alles bestreden dat afbreuk zou kunnen doen aan het ideaal van de eenheidsstaat, het grote Spanje van weleer waarin het castellano, het Spaans, natuurlijk de voertaal was voor allen. Nu was dat laatste al in hoge mate het geval. Sinds Filips V aan het begin van de achttiende eeuw met zijn Nueva Planta binnenlandse grenzen had geopend en Karel III rond 1765 de handel met Amerika had vrijgegeven – wat erop neerkwam dat Catalonië een groot deel ervan kon monopoliseren – was het Spaans de handelstaal bij uitstek geworden, wat overigens het dagelijks gebruik van het Catalaans niet in de weg stond.
Hier passen drie kanttekeningen. In de eerste plaats steunden tal van Catalaanse burgers, vooral uit de hogere maatschappelijke lagen van de bevolking (industriëlen) en kerkelijke kringen, het franquistisch beleid en deden van harte mee aan het bestrijden van het revolutionaire gedachtegoed dat bleef gisten in de regio. Dit waren mensen die net als de revolutionairen en anarchisten thuis ook Catalaans spraken en zich verbonden voelden met de Catalaanse cultuur. Ten tweede was Catalonië natuurlijk niet de enige regio die getroffen werd door repressieve maatregelen. Overal werd de pers gemuilkorfd en overal in het land werden minderheids- en vreemde talen weggezet als inferieur aan het Spaans. Betitelingen als Palace, Coiffeur of Restaurant werden verboden op straffe van een boete. Alles diende geschreven te worden in het nationale idioom en zo veranderde de aanduiding van restaurant in die van casa de comidas (eethuis). In het onderwijs werd de Catecismo patriótico español van de hand van Ignacio Ménendez Reigada het officiële tekstboek dat vanaf 1939 kinderen leerde dat Castiliaans de taal van de toekomst was omdat deze superieur was aan haar concurrenten, het Engels en het Frans, talen die gedoemd waren te verdwijnen. Derde kanttekening betreft de positie van de kerk. De Spaanse rooms-katholieke kerk sympathiseerde met de militaire opstandelingen en begroette de overwinning van Franco met enthousiasme. Dat maakte een absoluut verbod op het gebruik van regionale talen door de kerk onnodig, want de kerk kon moeilijk beticht worden van revolutionair taalgebruik. Het werd dan ook al vanaf het begin van de dictatuur toegestaan om speciale feestelijke missen op te dragen in de lokale taal en deze te gebruiken voor onderwijs in de catechismus.
In 1947 vond in Catalonië het eerste openlijke protest plaats tegen het franquistisch regime tijdens de feesten van de verheerlijking van de Virgen de Montserrat, patroonheilige van Catalonië. Maar het was pas veel later, aan het begin van de zestiger jaren, dat het beleid enigszins versoepelde, mede onder invloed van de opkomst van de televisie en van het toerisme. Kenmerkend voor de volhardendheid van het regiem is dat tijdens het Eurovisie songfestival in 1968 het Joan Manuel Serrat verboden werd in het Catalaans te zingen. Enkele jaren voor de dood van de dictator werd het gebruik van minderheidstalen in het basisonderwijs toegestaan, onderwijs dat decennialang overigens meer van doen had gehad met indoctrinatie dan met alfabetisering.

Ontwikkelingen na de transitie
Na de dood van Franco vond de transitie plaats naar democratie. Dit proces mondde uit in de grondwet van 1978 waarin voor wat betreft de regio’s werd vastgelegd dat binnen de Spaanse natie plaats is voor zogeheten Autonomías. Eind 1979 werden Catalonië en Euskadi (Baskenland) als eerste Autonomía erkend waarna tot medio 1983 nog vijftien regio’s volgden. In 1995 werden daar de Spaanse enclaves in Noord-Afrika, Ceuta en Melilla, aan toegevoegd. Weliswaar werd in het algemeen deze grondwet ervaren als een goede basis voor de verder op te bouwen Spaanse democratie, maar onderhuids bleven spanningen bestaan. Voor federalisten ging de decentralisatie van bevoegdheden lang niet ver genoeg en de extreme uiting daarvan, de terreur van de ETA, zorgde voor veel onrust.
Vanaf de transitie nam het aantal inwoners dat zich uitsluitend Spanjaard voelt geleidelijk af en maakte plaats voor de ‘dubbele loyaliteit’: aan de Spaanse natie, maar ook aan de Autonomía. Deze tendens hangt samen met de ontwikkeling van denkbeelden over de verhoudingen binnen Europa: het Europa van de autonome regio’s. Het is een idee dat sinds Spanje in 1986 lid werd van de Europese Unie steeds meer terrein won onder de Catalaanse nationalisten. Ook groeide de wens de eigen identiteit te versterken door invoering van tweetaligheid in Catalonië. Direct na de totstandkoming van de Autonomía kreeg dit streven gestalte met het aannemen van de Ley de Normalización Lingüística in 1983. Deze wet erkende het Catalaans en het Spaans als officiële talen, maar als voertaal maakte het Spaans binnen het onderwijs plaats voor het Catalaans. Iedere scholier was verplicht zich beide talen eigen te maken. Ook radio en TV gebruikten voortaan het Catalaans als voertaal. Vanaf 1994 werden de Spaanse nationale politie en de Guardia Civil in Catalonië langzaamaan vervangen door de al vanuit de achttiende eeuw daterende Catalaanse milities, de Mossos d’Esquadra, sinds 2008 een professionele politiemacht, die onder verantwoordelijkheid staat van de Generalitat en verplicht is het Catalaans te gebruiken in contact met het publiek.
In 2005 nam de Catalaanse volksvertegenwoordiging een vergaand voorstel aan ter hervorming van het statuut van 1979. Belangrijkste elementen van dit voorstel waren de erkenning van Catalonië als natie, de bepaling dat het Catalaans een voorkeurspositie kreeg met name als taal van het onderwijs en enkele financiële kwesties. De Spaanse Cortes nam het voorstel in behandeling en na lang touwtrekken werden de meeste partijen het eens over een afgezwakte formulering waarin slechts in de preambule gewag werd gemaakt van Catalonië als natie. De ERC vond het niet ver genoeg gaan – zij bleef staan op de erkenning van Catalonië als zelfstandige natie – en voor de Partido Popular (PP) ging het compromis veel te ver. Het werd op 18 juni 2006 door het Catalaanse volk bij referendum aanvaard. Anderhalve maand later legde de Partido Popular een bezwaarschrift neer bij het Constitutionele Tribunaal waarin zij onderdelen van het statuut aanmerkte als ongrondwettig. Daarbij draaide het vooral om de term ‘natie’ en het verlenen van unieke privileges aan Catalonië. Bovendien had de PP bezwaar tegen de exclusieve positie van het Catalaans als taal van het onderwijs. In totaal richtten de bezwaren zich op 128 van de 223 artikelen van het statuut. Direct na de indiening van het bezwaarschrift brak er een enorme strijd los over de representativiteit van het Tribunaal die de behandeling vier jaar ophield. Uiteindelijk werden veertien artikelen uit het statuut door het Tribunaal aangemerkt als geheel of gedeeltelijk ongrondwettig, waaronder het artikel dat het Catalaans het primaat gaf boven het Spaans. Eveneens werd de passage in de preambule afgewezen die sprak over Catalonië als natie.
Overzicht van boeken over de Spaanse geschiedenis
Bronnen ▼
– Granja, J.L. e.a., La España de los Nacionalismos y las Autonomías, Ed. Sintesis, Madrid 2003
– Kamen, H, España y Cataluña, Historia de una pasión, Esfera de los Libros, Madrid 2014
– Lodares, J.R., El Paraíso Políglota, Taurus, Madrid, 2000
Rubio Calatayud, A., Historia de la Corona de Aragón, Delsan ediciones, Zaragoza 2008