De leiding van het in 1950 opgerichte Ministerie voor Staatsveiligheid1 (MfS) in de Duitse Democratische Republiek (DDR) sprak begin vijftiger jaren herhaaldelijk haar zorg uit over het lage opleidingsniveau van haar medewerkers. Slechts een kleine minderheid had het “Abitur”2 afgelegd en nog minder had gestudeerd. Meer dan de helft van de medewerkers had niet meer dan lagere school. Onder de “mannen van het eerste uur” van de Stasi waren academici een uitzondering. In 1962 beschikte slechts 2 procent van de medewerkers over een hogeschoolopleiding.
De academisering van de medewerkers behoorde tot de kerndoelen in de geschiedenis van de Stasi.3 De Stasi wilde een krachtig en goed opgeleid kader en daarvoor had het in 1951 te Potsdam de Schule des MfS opgericht, die in 1955 werd herbenoemd tot Juristische Hochschule4. Deze Hochschule behoorde tot de vele hogescholen met een status aparte die waren opgericht om ideologisch bevlogen en politiek kreukvrij kader op te leiden, ver weg van andere universiteiten en hogescholen. Al deze hogescholen leverden studenten af met een academische titel, de Diplom-Titel5.
Enkele hogescholen verwierven het promotierecht, waaronder de Juristische Hochschule te Potsdam. Voor deze hogeschool kon men zich niet aanmelden, men moest onder de Stasi-wapenen zijn en worden afgevaardigd. Tussen 1966 en 1989 rondden circa 3300 officieren de studie af als Diplom-Jurist en promoveerden er 485. De afstudeerscripties en dissertaties richtten zich uitsluitend op het operationele werk van het Stasi. Wat was dit voor hogeschool, hoe zag het leerprogramma eruit en wie waren de cursisten? Waartoe hebben de afstudeerscripties en dissertaties bijgedragen? Het beantwoorden van die vragen zal in dit artikel aan de orde komen. Daartoe zal eerst kort worden ingegaan op de ideologie-scholen. Daarna volgt een korte beschrijving van de Stasi, vervolgens de geschiedenis van de school en het leerprogramma van de academische studies en dissertaties. Het artikel wordt afgesloten met een slotbeschouwing.
De hogescholen in de DDR
Tijdens haar korte bestaan had de DDR volgens het statistisch Jaarboek van de DDR uit 1989 in totaal 54 hogescholen. Dit was het officiële beeld dat naar buiten werd gebracht, maar het was echter maar een deel van het hogeschool-spectrum. Niet vermeld werden de officiershogescholen van de Nationale Volksarmee (NVA), de Grenstroepen en andere veiligheidsorganisaties, alsmede de hogescholen van maatschappelijke organisaties, zoals vakbond, jeugdorganisatie en de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED). Onder deze categorie vielen 18 hogescholen van 6 verschillende ministeries en meerdere organisaties onder de categorie “status aparte”. Deze hogescholen waren slechts ten dele gebonden aan wettelijke verplichtingen die voor de andere 54 hogescholen golden en hadden wat leerinhoud betreft een verregaande mate van onafhankelijkheid.
Over deze hogescholen was in de openbaarheid niet meer bekend dan dat ze bestonden. Enerzijds waren deze hogescholen niet gebonden aan directieven van het ministerie voor hoger onderwijs, MHF6 en anderzijds behoorden ze tot die gebieden die onderworpen waren aan strenge geheimhouding. Onmiskenbaar waren de voortdurende pogingen om gelijkstelling te krijgen met civiele hogescholen. De SED hechtte het allergrootste belang aan de opleiding van het personeel. Besluiten van het politbureau van de SED hadden de facto kracht van wet. De MHF dolf het onderspit voor het politieke belang om deze hogescholen gelijk te stellen aan civiele hogescholen. In enkele gevallen kwam het tot conflicten, vooral daar waar het wetenschappelijke niveau van docenten ter sprake kwam en het verlenen van het promotierecht. Het leidde slechts tot kleine vertragingen zonder dat bezwaren iets uithaalden.7 Dit beleid had tot gevolg dat ten tijde van de hereniging in 1989 het kennisniveau tekortkomingen vertoonde.
De 18 hogescholen met een “status aparte” werden in theorie en praktijk gekenmerkt door een sterke internationale, zij het politiek eenzijdige verbondenheid. Het waren als het ware ideologisch gestuurde onderwijsinrichtingen. Er bestonden nauwe banden met partnerorganisaties van socialistische broederlanden, waarbij veel informatie werd uitgewisseld en waarbij de opvattingen van de Sovjet-Unie een zeer belangrijke plaats innamen. De aan de civiele hogescholen gebruikelijke methode van onderzoek werd aan de 18 hogescholen nauwelijks gevolgd. Wetenschapstheoretische thema’s vormden een uitzondering. Het onderzoek richtte zich inhoudelijk vooral op de directe praktijk van de toekomstige functie. Bibliotheek, tijdschriften, publicaties en conferenties waren vanwege redenen van geheimhouding slechts toegankelijk voor een select aantal personen.8 Onder deze 18 hogescholen bevond zich ook de “Juristische Hochschule” van de Staatsveiligheidsdienst.
Het ministerie van Staatsveiligheid (MfS)
Het MfS werd bij wet van 8 februari 1950 opgericht. Het zou uitgroeien tot een wereldwijd opererende inlichtingendienst. De “Stasi”, zoals het MfS in de volksmond even angstig als verachtelijk werd genoemd, was niet zomaar een inlichtingendienst. Al bij haar oprichting legde de Stasi een bijzonder perfectionisme naar Russisch voorbeeld aan de dag. In 1989 had de dienst ruim 90.000 vaste medewerkers en meer dan 180.000 losse medewerkers, Inoffizielle Mitarbeiter (IM) genoemd, die vrijwillig of gedwongen als verklikker optraden.
De Stasi bezat een macht die slechts in totalitaire staten mogelijk is. Het was niet slechts een binnenlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdienst; de organisatie had ook bevoegdheden op het gebied van politiezaken of als openbaar aanklager. Telefoons konden worden afgeluisterd, brieven worden geopend, geheime informanten inzetten, arrestaties verrichten, vooronderzoeken doen en beschuldigden in eigen huizen van bewaring9 maandenlang opsluiten in strikte isolatie en hen zonder juridische bijstand verhoren. Was het doel bereikt om hen tot een bekentenis te dwingen dan kon de beschuldigde voor het gerecht worden gesleept. De Stasi maakte een afsluitend rapport dat de basis werd van de aanklacht. Meestal gaf de Stasi ook reeds de strafmaat aan die door een DDR-rechtbank werd uitgesproken.10
Via officiële en inofficiële contacten had de Stasi toegang tot alle overheidsorganisaties, instellingen van gezondheidszorg en spaarbanken tot in alle bedrijven. Parlementaire controle bestond niet, evenmin als het in beroep gaan tegen de maatregelen van de Stasi. De belangrijkste wapens (inlichtingenbronnen) van de dienst waren de Inoffizielle Mitarbeiter. Ondanks grote technische mogelijkheden golden deze geheime informanten als belangrijkste en betrouwbaarste bron om volledig overzicht te houden. Taak van de Stasi was de dictatuur van de leidende politieke partij (SED) te beschermen en waarborgen. Voor dit doel moest de dienst alles over elke burger weten, hoe hij dacht, wat hij deed, wat zijn voorkeuren op wat voor gebied dan ook waren en of hij politiek betrouwbaar was.
Om het imago te verbeteren probeerde de SED in de jaren ’70 en ’80 – na de staatsrechtelijke erkenning van de DDR – de arrestatie van prominente critici zoveel mogelijk te vermijden. In plaats daarvan hanteerde het bewind de “zachte vorm van terreur”. “Onbetrouwbare elementen” moesten daartoe vernietigd, verlamd, geïsoleerd en gedesorganiseerd worden. Methoden die daarvoor werden gebruikt waren het systematisch in diskrediet brengen van de goede naam, het organiseren van mislukkingen in het beroepsleven, het kweken van wantrouwen en verdachtmakingen. IM’s verspreidden gericht geruchten of maakten conflicten. Ook door chefs, leraren, politie, artsen etc. werden betrokkenen onder druk gezet. Met anonieme brieven of compromitterende foto’s probeerde het MfS familierelaties kapot te maken.11
Experts hielden zich jarenlang bezig met de vraag hoe men mensen het beste kon aanzetten tot verklikken of verraden van medeburgers. “Vijandige organisaties” moesten worden vernietigd en controle van personen moest worden geperfectioneerd. Deze activiteiten vonden plaats onder de verzamelnaam “operationele arbeid”. Deze “operationele arbeid” vormde een belangrijk onderdeel van de leerplannen, zoals uit de volgende hoofdstukken blijkt. Tientallen Stasi-medewerkers maakten dit tot onderwerp van hun afstudeerscriptie of promotieonderzoek en verwierven daarmee de academische graad van Diplom-Jurist of Doctor in de Rechtswetenschappen.
Van vakschool naar hogeschool
De school van het MfS werd op 16 juni 1951 in Eiche bij Potsdam gesticht en viel rechtstreeks onder het ministerie en in laatste instantie onder de minister zelf. Het programma was aanvankelijk een éénjarige lagere vakschool waarin ook aandacht was voor politiek, sport, Duits, wapenkennis en algemene vorming. Het onderwijs werd regelmatig onderbroken door werk voor de Stasi en was ondergeschikt aan dit werk. Erich Mielke, toenmalig plaatsvervangend minister van de Stasi hierover in 1953:
“Ik vind dat het daar op aankomt dat deze kameraad, die misschien niet schrijven kan, weet hoe men overwint en wat men doen moet om zijn vijanden te vernietigen. Laten wij dan eens kijken hoe velen prachtig kunnen schrijven en hoe mooi ze kunnen praten en dan eens vaststellen hoeveel vijanden ze hebben vernietigd. [..] Al kan hij niet eens zijn eigen naam schrijven, het is niet belangrijk, maar als hij weet wie de vijand is, is hij op de goede weg.”12
Na de arbeidersopstand in de DDR van 17 juni 1953, waarin de Stasi faalde, gooide men rigoureus het roer om. De chef van de Stasi, Ernst Wollweber in 1954:
“[..] Het kader wordt oud en het nieuwe kader moet eerst gevormd worden. Ik heb daarom in het Politbureau de vraag gesteld: Als een ingenieur een tekening van een machine maakt, dan moet hij daarvoor een universiteit hebben doorlopen, vóór een arts kan opereren moet hij een studie met goed gevolg hebben afgesloten. Wanneer echter mensen met de gecompliceerde opdracht te maken hebben de vijand op te sporen, hebben wij daarvoor niet eens een hogere opleiding.”13
Een jaar later kreeg Wollweber zijn zin en op 17 oktober 1955 werd de vakschool een “Hochschule des Ministeriums für Staatssicherheit”. Hoewel geen officiële status als hogeschool werd toegekend, legde deze naamgeving toch een claim op een niveauverhoging. Het tweejarige onderwijsprogramma richtte zich in acht leervakken op het middenkader. Deze leervakken waren: dialectiek en historisch materialisme – geschiedenis van de Duitse arbeidersbeweging – geschiedenis van de Russische communistische partij – staatkunde en recht – politieke economie – militaire training – sport. Nadat het examen met goed gevolg was afgelegd volgde benoeming tot onderluitenant.
In 1956 ging de school rechtstreeks onder de minister vallen en werd het onderwijsinstituut stapsgewijs aan het Hogeschoolsysteem van de DDR aangepast. In 1960 werd de studieduur – stage en vervaardigen scriptie niet meegerekend – 3 jaar en werd afstandsonderwijs ingevoerd waarvan de duur 5 jaar werd. Vanuit speciaal daarvoor opgerichte filialen in het land werd afstandsonderwijs snel tot de meest gekozen vorm. Studie en actieve dienst konden zo worden gecombineerd. Door de uitbreiding van het aantal vakken en een herindeling, ontwikkelde de hogeschool zich tot de kaderschool voor de Stasi. Op 20 juni 1965 werd de officiële status van hogeschool toegekend onder de naam “Juristische Hochschule Potsdam” (JHS).14
De hogeschool
Volgens het eigen Statuut van 1981 had de JHS de opdracht de ontwikkeling van wetenschappelijke arbeid, in samenhang met stages, onderwijs en onderzoek, theorie en praktijk te garanderen. De wetenschap moest vooral in dienst staan van de kerntaken van de Stasi. Onderzoeksresultaten moesten in de praktijk worden toegepast. Daarom moesten onderzoeksthema’s niet slechts met de directeur en het wetenschappelijk personeel van de hogeschool besproken worden; ze moesten ook in overeenstemming zijn met de wensen van de respectievelijke Stasi-eenheden. Er ontstond een versmelting van de praktijk en onderzoek. Onderzoeksresultaten vloeiden zo direct naar het onderwijs in de vorm van leermiddelen en -boeken. Afstudeerscripties en dissertaties werden voor de praktische toepassing als gelijken in het wetenschappelijk onderzoek beschouwd.
Onderzoek aan de JHS was onderworpen aan strenge geheimhouding en interpretatie van gegevens werd gestuurd vanuit de Stasi-ideologie. Heldere en concrete vriend-vijandbeelden waren overheersend. Er kon daarom in het geheel niet van vrij onderzoek aan de JHS worden gesproken. Feitelijke wetenschappelijke analyse of discussie over de gekozen thema’s en onderzoeksvragen waren niet mogelijk en ook niet gewenst, om maar te zwijgen over het ter discussie stellen van de gegeven politiek-ideologische lijn.15
Tot de opheffing van de JHS in januari 1990 gaf het onderwijsaanbod een vrij onoverzichtelijk beeld. Er werden veel cursussen gegeven, in duur variërend van enkele dagen tot een week en cursussen met een duur van enkele maanden voor het middenkader. Zwaartepunt van het onderwijsaanbod lag bij de “Juristische Fachschule”, de beroepsopleiding voor het lagere leidinggevende kader (onderluitenant/luitenant) en de academische opleiding (Diplom-Jurist). In veel geringere aantallen volgden de promoties.
De Juristische Fachschule
De Juristische Fachschule (mbo+ niveau) werd op 4 november 1970 door de minister voor staatsveiligheid als onderdeel van de JHS geopend. Volgens de minister had de school de opdracht een grotere kring van medewerkers een op hun specialisatie toegespitste marxistisch-leninistische, juridische en politiek-operationele opleiding te geven. De tot dan toe eenjarige opleidingen voldeden niet meer aan de eisen die aan een functie werden gesteld. Het onderwijs kon op reguliere wijze en als afstandsonderwijs worden gevolgd. De school bestond uit het centrale gedeelte in Potsdam en de filialen in de diverse districten. Voorwaarden voor toelating waren de afronding van de middelbare school, de officiersopleiding van de Stasi, bewijs van voldoende kennis van het marxistisch-leninistische gedachtegoed en een proeftijd in een van de eenheden van de Stasi.
Het onderwijs werd in vijftien specialisaties in de vakrichtingen Rechtswetenschappen en Staatswetenschappen aangeboden en hield nauw verband met de toekomstige functie. Dit kon betrekking hebben op het schaduwen van personen, omgang met Inoffizieller Mitarbeiter, passencontrole, opsporingswerk, controle op personenverkeer en al het andere operationele werk.
Voor Stasi-medewerkers met operationele taken bestond het in 1971 ingevoerde driejarige afstandsonderwijs in de richting rechtswetenschappen, met als basisleervakken marxisme-leninisme, de arbeidersbeweging, staat en recht en strafrecht. De specialisatie daaropvolgend bestond uit de vakken: werken met Inoffizieller Mitarbeiter, psychologie, criminologie en operationeel werk. Het aandeel recht van het totale aanbod bedroeg circa 20 procent.
Voor Stasi-medewerkers in de ondersteunende diensten bestond de studierichting Staatswetenschappen, met als basisleervakken marxisme-leninisme en recht. De daaropvolgende specialisatie bestond uit de leergebieden economie, financiën, handelsrecht, bestuursorganen en informatica. In tegenstelling tot de studie rechtswetenschappen was deze studie niet operationeel gericht. De studie eindigde met een examen en een scriptie van circa dertig bladzijden zonder notenapparaat en literatuuropgave.
De reguliere studie staatswetenschappen duurde achttien maanden en werd afgesloten als “Staatswissenschaftler”. De reguliere studie rechtswetenschappen duurde twee jaar en werd afgesloten als “Fachschuljurist”. Gezien het geringe percentage “recht” zijn deze beroepsaanduidingen zeer kwestieus te noemen.
Tot 1984 hadden bijna 8000 studenten deze opleiding afgesloten. Van de jaren 1985 tot 1989 zijn geen gegevens bekend, maar schattingen houden het op ruim 2000. In totaal hebben circa 10.000 studenten deze school doorlopen. Het overgrote deel via afstandsonderwijs (74%). In juli 1989 werd de Juristische Fachschule uit de organisatie van de JHS gehaald en bij de Hoofdafdeling Personeel en Opleidingen van het ministerie ondergebracht.16
De academische studie
De toelatingsvoorwaarden uit 1980 vereisten dat slechts medewerkers van de Stasi mochten worden toegelaten. Deze medewerkers moesten beschikken over een Abitur, een succesvol afgesloten studie aan de Juristische Fachschule of een succesvol afgesloten studie aan een officiersopleiding binnen één van de onderdelen van de Stasi. Buiten dat moest de aspirant student vijf jaar in een onderdeel van de Stasi werkzaam zijn geweest en een leeftijd hebben van tussen de 25 en 30 jaar. Verder moest een toelatingsexamen worden afgelegd in de vakken “Besluiten van de SED”, “Basisprincipes van het Marxisme-Leninisme”, “Strafrecht/Strafprocesrecht” en Politiek-operationele kennis. De kandidaten werden door het onderdeel waar zij waren geplaatst ongeveer een jaar voor aanvang van de studie voorgedragen.17 De voordracht hield een uitvoerige persoonsbeoordeling in met rapporten, een motivering van de voordracht, de noodzaak van de studie alsmede de voorgenomen plaatsing binnen de Stasi na de studie.
De vierjarige studie – die op militaire leest was geschoeid – kon worden gevolgd als regulier student of in de vorm van afstandsonderwijs. Groot belang werd gehecht aan zelfstandige wetenschappelijke arbeid. Vanaf 1975 gold de volgende indeling van het leerplan voor de reguliere studie (de percentages geven het deel aan van het totaal aantal uren):18
Marxistisch-leninistische basisvorming | 29,0 % |
Rechtswetenschappen | 19,2 % |
Operationele specialistische vorming | 47,1 % |
Militaire vorming en sport | 4,7 % |
In 1984 werd het studieprogramma veranderd. Voortaan werden jonge medewerkers van de Stasi toegelaten die na het Abitur in dienst van de Stasi waren getreden en daar een jaar actief in de praktijk waren geweest. Met deze wijziging werd het mogelijk gemaakt aansluitend aan het Abitur een studie aan de JHS te beginnen, zoals ook de praktijk was bij andere universiteiten en hogescholen. Het oude systeem dat gold voor oudere medewerkers met meerjarige praktische ervaring werd afgebouwd. Het leerplan uit 1986 gaf het volgende beeld (de percentages geven het deel aan van het totaal aantal uren):
Politiek-operationele arbeid met Inoffizieller Mitarbeiter | 40,8 % |
Marxisme-Leninisme, geschiedenis van de arbeidersbeweging, theorie van het imperialisme | 24,2 % |
Recht, inclusief socialistische rechtstheorie | 18,8 % |
Russisch | 5 % |
Militaire training | 10,7 % |
Totaal aantal uren, inclusief een stage bij een Stasi-eenheid, gedurende de eerste 3 jaar | 2618 |
Het vierjarige afstandsonderwijs had een totaal aantal uren van 954, maar dit bouwde dan ook voort op een afgeronde Juristische Fachschule. Studenten werden in totaal 296 dagen (74 dagen per jaar) van hun werk vrijgesteld voor het volgen van seminars en dergelijke.
In het vierde jaar volgde een specialisatie van twaalf weken, vooral in de gebieden opsporing spionage en spionnen, politieke ondergrondse activiteiten, beveiliging van de staatsgrens en onderzoeks- en opsporingswerk. Ook werd in dat vierde jaar de scriptie geschreven.
Hoewel het een studie aan een juridische hogeschool betrof, maakte het vak rechtswetenschappen een zeer gering deel uit van de studie. Uit de leerplannen blijkt dat de JHS een hogeschool was voor het opleiden van medewerkers van een inlichtingendienst en geenszins voor het opleiden van juristen, ondanks dat ze de titel “Diplom-Jurist” droegen. De thema’s van de eindscripties werd de studenten toegewezen met als doel een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het werk van de Stasi. De eindscripties hadden een gemiddelde lengte van ongeveer vijftig bladzijden, hoewel er ook studies waren met minder dan twintig of meer dan enkele honderden bladzijden.
Het merendeel van de studies voldeed niet aan wetenschappelijke eisen en het niveau verschilde sterk. Voet- of eindnoten waren er niet of nauwelijks en literatuuropgave of andere bronnen waren zeldzaam. In tegenstelling tot de dissertaties, die deels theoretische concepties als thema hadden, bestonden de eindscripties voornamelijk uit het beschrijven van praktische problemen die zich voordeden op het lagere en middenniveau en boden daarom een goede kijk in de Stasi-praktijk van alledag. Veel eindscripties werden als handboek voor de alledaagse praktijk gebruikt.19
Naast een voldoende voor de scriptie moest de student examens afleggen in de vakken marxistische-leninistische filosofie, politieke economie, geschiedenis van de Duitse arbeidersbeweging, staats- en rechtskennis, straf- en procesrecht, alsmede het specialisme waarin zou worden gewerkt. Op het diploma werd het onderwerp van de studie niet aangegeven, maar wel de gradatie “dienstgeheim”. De vakken waarin examen werd afgelegd werden op de cijferlijst soms versluierd weergegeven, Volgens het leerplan werd bijvoorbeeld examen afgelegd in “Imperialisme-analyse/subversieve aanvallen”, maar op de cijferlijst stond “staatsrecht burgerlijke staten.” Het vak ”Fundamentele kwesties in het werk met Inoffizieller Mitarbeiter en de daarbij behorende aanpak” werd op de cijferlijst “fundamentele pedagogisch-psychologische kwesties voor de leiding van de staat”.20 Na afronding van de studie werden de studenten bevorderd tot luitenant, de beste studenten tot eerste luitenant. Vanaf 1984 werden in de nieuwe opzet drie jaargangen studenten afgeleverd.
Vanaf 1966 bestond ook de mogelijkheid het diploma extern te verwerven, in de vorm van een georganiseerde zelfstudie op basis van eerder verworven competenties. Voorafgaand aan het examen werd een literatuuropgave verstrekt. De studieduur bedroeg achttien maanden.
Naast de studie aan de JHS bestond voor medewerkers van de Stasi de mogelijkheid een studie aan een civiele universiteit of hogeschool af te ronden. Dit gold dan vooral de Humboldt-Universität in Berlijn waar criminologie en rechten werden gevolgd en aan de universiteiten van Leipzig en Jena voor een studie rechten. De studenten die de JHS volgden waren voornamelijk (90%) van het middenniveau (eerste luitenant, kapitein en majoor).21
Aan de JHS hadden tot 1984 in totaal 2739 studenten hun studie als Diplom-Jurist afgesloten. Voor de tijd na 1984 zijn geen gegevens bekend, maar worden de cijfers geëxtrapoleerd dan komt men uit op een totaal aantal van circa 3300 studenten tot 1989.22
De dissertaties
In een feestrede naar aanleiding van het verlenen van de status van hogeschool bracht Mielke 1965 het volgende onder de aandacht:
“Bij de opening van de school hadden slechts weinig docenten een afgeronde opleiding aan een hogeschool […]. In de afgelopen jaren heeft 56% van de docentenkorps een hogeschoolopleiding gevolgd. De overige docenten studeren momenteel aan een hogeschool of universiteit en studeren nog dit jaar af […]. De volgende stap is dat een aanzienlijk deel van het docentenkorps zich voorbereidt op een promotie. Volgend jaar moet éénderde van de docenten beschikken over de doctorsgraad”.23
Naar aanleiding van Walter Ulbricht’s vijfenzeventigste verjaardag kreeg de JHS op 18 juni 1968 het promotierecht A voor het verlenen van de titel Dr. jur. Op 1 juni 1981 kreeg de JHS het promotierecht B voor het verlenen van de titel Dr. sc. Jur. (Deze tweede promotie was voorwaarde voor het verkrijgen van het hoogleraarschap). Mielke hierover:
“Ze betreedt hiermee (met de verlening van het promotierecht) een nieuwe fase in de ontwikkeling, waarin ze moet bewijzen dat aan de hogere eisen van vorming, onderwijs en onderzoek wordt voldaan; dat het haar duidelijk is dat het wetenschappelijk niveau van onderwijs en training van het personeel voortdurend moet worden verhoogd”.24
Of het wetenschappelijk niveau in vergelijking met andere hogescholen en universiteiten in de DDR daadwerkelijk werd verhoogd, was toentertijd moeilijk na te gaan. Slechts het feit dat alle studies aan de hogeschool aan geheimhouding waren onderworpen en niet aan de basisprincipes van wetenschappelijke arbeid werd voldaan, zoals openbare verdediging van de dissertatie en verificatie van onderzoek en onderzoeksgegevens, was een oordeel moeilijk te geven. Dat er aan de JHS ook maar in de geringste mate van wetenschappelijke autonomie bestaan heeft, wordt door niemand in twijfel getroffen, behalve dan door de voormalig directeur van de JHS, generaal-majoor dr. Willi Opitz, die verklaarde dat aan alle wetenschappelijke eisen werd voldaan.25
Net als bij de academische opleiding tot Diplom-Jurist ging het hier om academisch werk dat ten dienste stond van de Stasi en onder politieke leiding van de SED. Op de doctorsbul werd het wetenschapsgebied versluierd aangegeven en de titel van de dissertatie werd niet genoemd. Na openbaarmaking van dissertaties (niet alle) in de negentiger jaren en het vergelijken met dissertaties van andere hogescholen of universiteiten valt het oordeel over de JHS negatief uit. Overigens sluit dit niet uit dat ook aan de JHS soms onderzoekswerk werd verricht dat wel aan de wetenschappelijke standaard voldeed. Maar wel het bedrijven van dat soort wetenschap waarmee het niveau van analyse en praktische toepassing buitengewoon steeg.26 Met andere woorden: het onderdrukkingsapparaat werd geperfectioneerd.
Aan de JHS werden in de periode van 1966 tot 1989 totaal 174 dissertaties vervaardigd door 485 promovendi, waarvan 262 medewerkers van de JHS en 205 van andere diensteenheden van de Stasi en 18 van andere ministeries of uit socialistische broederlanden.27 Van de 174 dissertaties werden er: 37 door 1 promovendus gemaakt – 50 door 2 promovendi gemaakt – 41 door 3 promovendi gemaakt – 22 door 4 promovendi gemaakt – 15 door 5 promovendi gemaakt – 6 door 6 promovendi gemaakt – 1 door 8 promovendi gemaakt – 1 door 9 promovendi gemaakt – 1 door 10 promovendi gemaakt.28
Van 15 % van de promovendi werd de dissertatie gewaardeerd met “summa cum laude”, van 64% “magna cum laude” van 21% “cum laude” (percentages afgerond).29
Kijkt men naar de rangen dan valt op dat het overgrote deel komt uit de hogere en hoogste leidende posities: generaal-majoor 2% – kolonel 13% – luitenant-kolonel 47% – majoor 26% – kapitein 10% – eerste luitenant 1% – niet aangegeven 1%.30 Van de promovendi waren slechts vier vrouwen (ca. 5 procent), ver onder het gemiddelde van ca. 16 (1962) tot 19 (1989) procent voor de gehele Stasi.31
De titel Dr. h.c (ere-doctoraat) werd tweemaal verleend. In 1969 aan Rudolf Abel. Abel was in 1903 in Moskou geboren. Hij vestigde zich in 1948 in de Verenigde Staten als kunstschilder, maar was kolonel van de Russische KGB. Hij werd in 1957 ontmaskerd en tot dertig jaar cel veroordeeld en in 1962 tegen de Amerikaanse U-2 piloot Gary Powers op de Glienicke Brücke tussen Berlijn en Potsdam uitgewisseld.
De tweede doctorstitel h.c. werd in 1985 aan Günter Guillaume verleend. Guillaume was in 1927 in Berlijn geboren en verhuisde in 1957 naar Frankfurt am Main. Hij was agent van de Stasi en had de opdracht zich in politieke kringen omhoog te werken. Dit gelukte hem en hij werd een van de naaste medewerkers van Bondskanselier Willy Brandt. In 1974 werd hij gearresteerd en tot dertien jaar cel veroordeeld. In 1981 werd hij in het kader van een spionnenruil aan de DDR overgedragen. Hij werkte daar verder binnen de Stasi. Brandt moest vanwege deze affaire aftreden.
Het managementniveau van de Stasi bestond uit circa 200 personen. Hiervan waren er zevenenveertig gepromoveerd. Een vierde deel van de “prominenten” had hun doctorstitel aan de JHS verworven.32 Een bijzondere rol als springplank naar topfuncties schijnt de promotie niet gespeeld te hebben. Een bijzonder positieve uitwerking op de carrière van de promovendi kon niet worden vastgesteld.
Bij de Duitse historicus Jens Gieseke ontstond de indruk dat hoe hoger men in de rangen van de Stasi stond, het verwerven van de doctorstitel een meer decoratief karakter had.33 Of minister Mielke nog steeds zo blij was met het streven van zijn officieren naar deze academische wijding, zoals hij in 1965 en 1968 bepleitte, mag worden betwijfeld. Toen het aantal chefs met doctorstitel toenam mompelde hij tijdens een dienstconferentie voor zich uit met de opmerking dat “het hem langzamerhand leek in een ziekenhuis te zijn beland.” Op 24 augustus 1981 liet Mielke een mededeling uitgaan waarin hij het voeren van academische titels binnen de Stasi verbood. Slechts in het openbaar mochten zij hun titels nog voeren – wat tot op heden nog gebeurt.34
Loopbaanmogelijkheden
Voor afgestudeerden aan de JHS lag ten opzichte van afgestudeerden aan civiele hogescholen, een betere carrière binnen de Stasi in het verschiet. De leiding van het ministerie dichtte hen betere leidinggevende kwaliteiten toe en beter uitgerust voor het oplossen van operationele (lees: mensen onderdrukkende) problemen. De Stasi-leiding vond een opleiding aan de JHS de best denkbare vorm voor verdere kwalificatie.35 Ook financieel was de dienst als Stasi-academicus zeer aantrekkelijk. Voor die posities waarvoor een studie aan de JHS een voorwaarde was, bijvoorbeeld afdelingshoofd in een districtskantoor van de Stasi met de rang van majoor, gold eind jaren tachtig een maandelijks brutosalaris van circa 2100 DDR-Mark.
Een districtshoofd van de Stasi, met de rang van luitenant-kolonel, ontving een salaris van circa 2800 DDR-Mark bruto. Salarissen van civiele juristen vielen daarentegen aanzienlijk lager uit. In 1988 lag het salaris van een rechter of officier van justitie bij een kantongerecht tussen 1330 en 1700 DDR-Mark bruto. Een notaris in een door de staat geleid notariskantoor ontving in 1983 tussen 1230 en 1550 DDR-Mark bruto. Het gemiddeld inkomen van arbeiders en kantoorpersoneel bedroeg in 1988 1280 DDR-Mark.36
Hoewel afgestudeerden aan de JHS, wettelijk gezien, toegang hadden tot diverse juridische functies als rechter of officier van justitie en in principe de gelijke kansen hadden, was het ministerie van justitie in de DDR uiterst terughoudend met het aanstellen van JHS-afgestudeerden die de dienst hadden verlaten. Ook in de DDR constateerde men een gebrek aan uitgebreide juridische kennis van de diverse rechtsgebieden. Hun inzet binnen de DDR-rechtsorde was niet te rechtvaardigen en niet of nauwelijks haalbaar.
Vooral na 1989 was de waarde van het aan de JHS verworven diploma dramatisch gekelderd. Dit had twee oorzaken. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de inhoud van de studie zo specifiek op de Stasi was gericht dat hun inzetbaarheid in het leger, noch in de burgermaatschappij, weinig tot niets kon bijdragen. In de tweede plaats waren de diploma’s van de JHS in morele zin ernstig gediskwalificeerd.37 Hoe moreel en ethisch verrot de opvattingen van de Stasi waren toont de uitspraak van een JHS-student in zijn afstudeerscriptie uit 1989:
“Recht is dat, wat op dit moment het voordeligst voor ons is.” 38
Veel ex Stasi-officieren vond men na hun diensttijd terug in middelbare functies in de ambtenarij of in staatsbedrijven. Na de opheffing van de Stasi eind 1989 waren er geen beroepsmogelijkheden meer voor ex-Stasi medewerkers. In de eerste maanden van 1990 verlieten tienduizenden medewerkers de Stasi. Ze gingen op zoek naar een nieuw beroep of leefden van een sociale uitkering. Een aantal JHS-afgestudeerden vond een betrekking als advocaat in de nog-DDR, hoewel ook de nodige aversie bestond tegen deze “Schnüffelspezialisiten”39.
Na het inwerking treden van het “Einigungsvertrag” op 3 oktober 1990, waren de kansen op een juridisch beroep nihil. Geldige toelatingen van JHS-afgestudeerden in de nog-DDR bleven onaangetast, tenzij voorvallen uit het verleden zo belastend waren en zo in strijd en onverenigbaar waren met principes van de rechtsstaat. In zo’n geval werd de toelating ingetrokken.40
Herindelingen en uitbreiding van vakken ten spijt heeft de hogeschool nooit tot het universitaire systeem behoord. Dat lag niet alleen aan haar ondergeschiktheid aan het MfS, maar ook aan het strikte gebod tot geheimhouding. Dit stond een wetenschappelijke uitwisseling met andere academische instanties in de weg. Bovendien – essentiële criteria van wetenschapsbeoefening – was toetsing van onderzoeksgegevens ondenkbaar. De hogeschool was in geen enkel register opgenomen, ze bestond in de openbaarheid niet. Op oorkondes, examenuitslagen of in correspondentie noemde ze zich Juristische Hochschule Potsdam, zonder ook maar enige verwijzing naar het MfS.41
Na de hereniging in 1990
In een bericht van de Controlecommissie van de Duitse Bondsdag van 31 mei 1994 heette het dat:
“…de werkzaamheden aan de JHS […] waaraan Stasi-officieren tot Diplom-Jurist werden opgeleid, geheim waren. Dit Stasi-opleidingsinstituut bezat ook het promotierecht, dat ze voor politieke doeleinden misbruikte […] Het doel hooggekwalificeerde, politiek betrouwbare medewerkers te vormen, werd door een strikte politieke keuze bepaald […] Onderwijs en onderzoek werden enerzijds direct door de SED gestuurd en anderzijds tot “wetenschappelijke” sturing van economie, cultuur, onderwijs en alle andere sferen van het maatschappelijk leven geïnstrumentaliseerd. De DDR was een voorbeeld van externe sturing van de wetenschap.”42
Naast het ontbreken van wetenschappelijke standaarden en de tot norm verheven collectieve arbeid, was vooral de inhoud van de dissertaties kwestieus. “Dit waren handleidingen voor het schenden van mensenrechten”, aldus de “Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen”, Roland Jahn, in een interview in 2019.43
In 2020 is in de Bondsdag de vraag aan de orde gesteld of de doctorstitel van deze Stasi-officieren niet konden worden afgenomen. De Bondsdag wees dit verzoek af met een beroep op het “Einigungsvertrag” tussen de Bondsrepubliek en de DDR uit 1990. Artikel 37, paragraaf 1, lid 5 was daar heel duidelijk in:
“Das Recht auf Führung erworbener, staatlich anerkannter oder verliehener akademischer Berufsbezeichnungen, Grade und Titel bleibt in jedem Fall unberührt.”
De Bondsdag merkte in het verslag nog op dat het recht op titels bestaat ondanks dat de wetenschappelijke standaarden van de dissertaties zoals, citeerwijze, werkwijze en collectieve arbeid op geen enkele wijze voldoen aan de standaarden die in de Bondsrepubliek gelden.
Na de hereniging op 3 oktober 1990 mochten de afgestudeerden dus hun titels behouden en zij die na het ontbinden van de Stasi in 1989/1990, in de nog-DDR werkzaam waren als advocaat mochten hun werk als zodanig voortzetten. Dit verbitterde de vele slachtoffers van de DDR-dictatuur. Zij zagen hoe hun folteraars, die voor 1990 in de DDR recht en moraal met voeten hadden getreden, nu optraden als hoeder van de burgerlijke rechtsstaat.44 Deze misstand heeft zich in de afgelopen jaren reeds voor een groot deel op natuurlijke wijze opgelost en zal ook de komende jaren een zelfde ontwikkeling doormaken.
Slotbeschouwing
In de beginjaren van de Stasi was het personeel laag opgeleid, het merendeel had alleen lagere school. De leiding van de Stasi was er alles aan gelegen het opleidingsniveau te verhogen. Krampachtig wist zij van de opgerichte School van het MfS een Juristische Hochschule te maken. Afgestudeerden hiervan droegen de titel Diplom-Jurist of Doctor in de Rechtswetenschappen. Hoewel het een Juristische Hochschule betrof kon nauwelijks worden gesproken over een juridische opleiding. Het wetenschappelijk werk voldeed niet aan de normen die hiervoor golden. Het was in feite een opleiding voor officieren van de inlichtingendienst. Afstudeerscripties of dissertaties waren gericht op het “verbeteren” van onderdrukkingsmethoden voor de bevolking en het perfectioneren van het schenden van mensenrechten.
Na de hereniging in 1990 mochten de afgestudeerden krachtens het “Einigungsvertrag” hun titel behouden, tot verdriet van vele onderdrukten. Zij die voor 3 oktober 1990 in de nog-DDR werkzaam waren als jurist mochten dit blijven doen. Na 3 oktober 1990 was het niet meer mogelijk om met het diploma van de JHS, een functie in rechtspraak of notariaat te bekleden.
Het WK-voetbal 1974 – De topwedstrijd van de Staatsveiligheidsdienst
Overzicht van Boeken over de DDR en de Berlijnse Muur
2 – Vergelijkbaar met Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs
3 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, Die Promovenden der Juristischen Hochschule des MfS, (BF informiert 6/1994, Hg.Der Bundesbeauftragte für die Unterlagen des Staatssicherheitsdienstes der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik.
4 – Een Hochschule had en heeft een universitaire status.
5 – In Nederland vergelijkbaar met drs./mr./ir./ma./msc.
6 – Ministerium für Hoch- und Fachschulwesen (MHF)
7 – Burkhardt, Anke, Militär- und Polizeihochschulen in der DDR, Institut für Hochschulforschung an der Martin-Luther-Universität Halle-Wittenberg, Wittenberg, 2000, 8-10.
8 – Burckhardt, 11.
9 – Het MfS had 17 huizen van bewaring.
10 – Knabe. Hubertus, Die Stasi – kein Staat im Staate. In: publicatie van de Konrad Adenauer Stiftung, These 12, z.j. (www.kas.de)
11 – Knabe, Die Stasi – kein Staat im Staate.
12 – Erich Mielke op een SED-districtsvergadering op 28 januari 1953. BStU, ZA, KL-SED 570, Bl. 24, In: Geschichte des Standortes Potsdam-Golm
13 – Geschichte des Standortes Potsdam-Golm. Geciteerd uit: Gieseke, Jens, Doktoren der Tschekistik, Berlin, 1994, 188
14 – Geschichte des Standortes Potsdam, in www.uni-potsdam.de/standortgeschichte-golm/mfs-juristische-hochschule.
15 – Geschichte des Standortes Potsdam, www.uni-potsdam.de
16 – G. Förster, Die Juristische Hochschule des MfS (MfS-Handbuch. Hg. Der Bundesbeauftragte für die Unterlagen des Staatssicherheitsdienstes der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik (BStU), Berlin 1996, 14, 15, 16.
17 – Förster, G, Bibliographie der Diplomarbeiten und Abschlussarbeiten an der Hochschule des MfS (Reihe A: Dokumente Nr. 1/1998. Hg. BStU. Berlin 1998, 4.
18 – Idem, 5.
19 – G. Förster, Bibliographie der Diplomarbeiten und Abschlussarbeiten an der Hochschule des MfS (Reihe A: Dokumente Nr. 1/1998). Hg. BStU, Berlin 1998, 23.
20 – idem, 12.
21 – Idem 19.
22 – G. Förster, Die Juristische Hochschule des MfS (MfS-Handbuch), 10.
23 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, 4.
24 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, 4.
25 – W. Opitz, Die Juristische Hochschule Potsdam (JHP) des MfS, In www.mfs-insider.de
26 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, 5, 23
27 – W. Opitz, Die Juristische Hochschule.
28 – G. Förster, Die Dissertationen an der “Juristische Hochschule” des MfS, eine anmontierte Bibliographie, BStU, Reihe A Nr. 2/1994, 41.
29 – G. Förster, Die Dissertationen, 40
30 – Iden, 41, 42.
31 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, 7.
32 – G. Förster, Die Juristische Hochschule des MfS (MfS-Handbuch), 13.
33 – J. Gieseke, Doktoren der Tschekistik, 23.
34 – Idem, 24.
35 – Gerber, Stefan: Zur Ausbildung von Diplomjuristen an der Hochschule des MfS (Juristische Hochschule Potsdam), Berliner Juristische Universitätsschriften, Grundlagen des Rechts, Bd. 21, Berlin 2000, 297.
36 – Gerber, Zur Ausbildung von Diplomjuristen, 300.
37 – Idem 331.
38 – Idem, 333. Uit: Diplomarbeit Feindbild 1989.
39 – Idem, 310.
40 – Idem, 321.
41 – www.uni-potsdam.de/de/standortgeschichte-golm/mfs-juristische-hochschule.
42 – 2020 Deutscher Bundestag WD 8 – 3000 – 091/20, p.4.
43 – Idem, p. 5.
44 – Jahn, Roland en Opalka, Susanne, “Sie sind wieder da”, Bundeszentrale für politische Bildung, 2005