Koffie is een oppepper maar evenzo een ‘verfrissend’ verhaal. Koffie vertelt over menselijke nieuwsgierigheid, over wereldomzwervingen en ontdekkingen, over botanische en wetenschappelijke dadendrang, over hang naar vernieuwing… maar vooral over een menselijke voorliefde voor het exotische. Koffie is een ‘Wonderkamer’ van aroma’s, memorabilia en nostalgie. Getuige daarvan een erfgoedproject met samenwerkende partners, een tentoonstelling (online) en zelfs een fraai boek. ‘Koffiestories’ is een ferm… bakje troost.
Rond de tweede helft van de zestiende eeuw dook in Europa een curiosum op: een koffieboon! Met de ontdekking van nieuwe werelddelen en de fascinatie voor ‘het andere’ vanaf de Renaissance, begonnen Europese patriciërs en het koninklijke hof eigenaardigheden en uitzonderlijke hebbedingen te verzamelen: merkwaardige schelpen, wervels, skeletten, insecten, bokalen met wezens op sterk water, gedroogde planten … Zo werd de ‘nieuwe wereld’ binnenshuis gehaald: in een ‘Wunderkamer’. Dat eigenhuismuseum was tevens een toonzaal van prestige, van status en van macht.
Kennis nastreven werd gezien als een deugd. Voorwerpen verzamelen hielp om kennis te vergroten. Dus was verzamelen deugdelijk. Voorwerpen uit Gods schepping verzamelen was extra deugdelijk: die toonden de scheppingskracht van God.
Naast die doodse rariteitenkabinetten doken ‘levende’ verzamelingen op. Praktijklaboratoria voor ‘wetenschappers’ zagen het licht in de vorm van botanische tuinen. Al bestonden tuinen voor het bestuderen, kweken en nuttigen van planten en kruiden al langer. De middeleeuwse kloosters hadden immers al hun eigen bedden met kruiden en medicinale planten.
De planten werden bestudeerd om hun nut: als voedsel, als medicijn, als kleurstof of vezel.
Vanaf de late zestiende eeuw bekeken de nieuwe botanische tuinen planten eerder als wetenschappelijke studieobjecten.
Botanische tuinen werden, net als de wonderkamers, een prestigezaak. Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw werden er daarom over heel Europa botanische tuinen aangelegd. In de Lage Landen was die van Leiden de eerste. De hortus botanicus kwam er onder de kundige leiding van Carolus Clusius. Anders dan de andere botanische tuinen was de tuin in Leiden vanaf de opening in 1590 toegankelijk voor iedereen.
Rond 1567-1574 al tekende hofgeleerde Clusius gedetailleerde koffiebonen in een boek (Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia). Hij had een portie bonen ter bestudering gekregen van zijn collega Alphonsus Pancius. Een uitwisseling over landsgrenzen heen. Clusius, geboren in Atrecht (nu Noord-Frankrijk) studeerde in Leuven, werkte als botanicus aan het hof van Maximiliaan II in Wenen. Pancius was de hofarts van de hertog van Ferrara in Italië. Clusius omschreef de ‘korrels’ als:
Buna heeft de grootte van een boon, of iets groter, is wat langwerpiger, aszwart van kleur, met een dunne schel en een groef in de lengterichting aan beide zijden van de bes. Daardoor kan ze gemakkelijk in twee helften worden gesplitst. Elke helft lijkt op een langwerpige kraal, plat aan de ene zijde, gelig, zuur van smaak.
Boon met een stamboom
Buna/boon werd ‘synoniem’ voor koffieplant. Het woord komt van bunnu, Ethiopisch voor ‘koffie’. Want in Kaffa, in de zuidoostelijke hooglanden van Ethiopië, ligt de grondslag van koffie. Daar werden wilde varianten van de koffieplant voor het eerst vermalen tot spijs en drank.
Vandaar emigreerde de boon naar het Arabische Schiereiland. Koffie heeft een boon voor zijn herkomst: arabica stamt uit Arabia Felix, eertijds het Arabische Schiereiland. Mokka is gelinkt met de havenstad in Jemen, waar Europeanen in de zestiende eeuw koffie leerden kennen. En Java-koffie? … Juist!
De wereld kwam Europa binnen en dat is nog altijd merk-baar in de ‘merknaam’ van koffie. En toen startte een soort ‘koffieoorlog’. Portugese en Hollandse handelaren probeerden en slaagden er ook in om het Arabische monopolie te doorbreken en de begeerde rariteit naar Europa over te brengen. Het klimaat was immers niet zo gunstig voor de kweek.
In Europese kolonies wereldwijd voorzagen plantages in de achttiende en de negentiende eeuw het ‘moederland’ van het edele nat. Koffie en cacao waren in die achttiende eeuw immers luxe-drankjes.
Medicijn
Ook ‘genees-heren’ en kruidenvrouwen, zoals heksen, zochten hun heil in planten. ‘Artsen’ speurden naar de ‘weldaden’ of schade van koffie op het menselijk lichaam. In zijn boek Kitab al-Hawi (Het omvattende boek over geneeskunde) spreekt Muhammad al-Razi, een voorname geneesheer in Perzië (negende en de tiende eeuw), over bunn en de drank buncham:
Heet en droog en goed voor de maag.
Ook de beroemde Perzische filosoof-geneesheer Avicenna (980-1037) schrijft in zijn belangrijke opus Al-Qanun fi al-Tibb (Canon van de geneeskunde) over buncham (hoewel niet duidelijk is of het allebei de heren om koffie gaat):
Buncham komt uit Jemen. Het versterkt de ledematen, zuivert de huid, droogt vochtigheden onder de huid uit, en geeft een excellente geur aan het hele lichaam.
Talrijk zijn de ‘getuigenissen’ over de effecten van koffie:
Een niet onaanzienlijk verkoelend effect. – Clusius
Ze hebben ook een drankje dat ze hoog aanschrijven, ze noemen het ‘chaube’. Het is bijna zo zwart als inkt en zeer bruikbaar bij maagpijnen. Ze drinken het ’s morgens vroeg, ook op openbare plaatsen, uit aarden en diepe porseleinen schaaltjes. Zo heet mogelijk zetten ze het aan hun lippen en nippen met kleine teugjes. – Leonhard Rauwolf – rond 1582
In zijn traktaat over koffie schreef de Nederlandse arts Cornelis Bontekoe, (naar het uithangbord van de kruidenierswinkel van zijn vader, genaamd Dekker) over koffie:
Een probaat middel voor de hygiëne van de mond en maakt goede adem, het wekt de appetijt op en bevordert de spijsvertering.
Koffie, wondermiddel?
De opgesomde voordelen van koffie zijn uiteenlopend en zeer verscheiden: koffie versterkt het hart en de bloedsomloop, tempert oor-, keel- en hoofdpijn en is probaat tegen de gebreken van:
De hersenen, als dolligheyd, geraecktheid, beroertheydt, lamheyd, vallende ziekte.
Maar opgepast want koffie zou impotentie veroorzaken. Maar een goed humeur, daarover bestond geen twijfel. Vooral bij de handelaren en speculanten…
Want koffie werd de aanzet tot gekift in handelsbetrekkingen, vooral vanaf de zeventiende eeuw, toen de Verenigde Oost-Indische compagnie de edele grondstoffen vanuit Indonesië naar Amsterdam vervoerde. Later gingen andere handelsverenigingen, als de Oostendse Oost-Indiëvaarders (tussen 1718 en 1722), op strooptocht. Dan volgden de Fransen en hun overzeese plantages. Antwerpen, waar vandaag nog ‘traders’ (in het huidige jargon) gevestigd zijn, werd tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) een belangrijke invoerhaven van koffie, onder meer uit Indonesië en Suriname.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw kende de aanzwellende koffiemarkt heel wat tussenschakels. De handel in ‘koloniale waren’ (ook specerijen, suiker en cacao) bloeide: de import verdriedubbelde tussen 1820 en 1829. Prijzen daalden en koffie ‘democratiseerde’. Meer zelfs, het werd een bakje troost of een maagvulling voor het proletariaat (zoals Neel Doff/Keetje Tippel het vaak vertelt in haar autobiografische romans).
Koffie is een verhaal van verhalen. Ontdekkingsreizen, winstbejag, monopolies en concurrentie, elegantie, diversiteit, technieken, bewerkingen… Amper 0,2% van een koffieboon belandt in een kopje. Het 99,8 % restafval is gruis. Wat doen we met die drab? Geschiedenis stelt vragen voor de toekomst. Als groenbemester recycleren? Een natuurlijke buikschuurder voor slakken? Koffiedik kijken?
Bovendien wordt de geoogste grondstof – de groene koffieboon – nooit ‘natuurlijk’ genuttigd. De groene bonen worden voor consumptie ‘gebrand’. Thuis, in de keuken. Bulkende burgers met een grote geldbuidel lieten vanaf het einde van de zeventiende en in de achttiende eeuw hun dienstboden dat luxeproduct in hun ruime keukens klaarmaken. Die typische geur van een koffiebranderij verspreidde zich rond de haard.
Duivels geitenvoer
Rond dat ‘bewerken’ van de boon hangt een smakelijke mythe. Op een dag zag de geitenhoeder Kaldi zijn kudde lustig rondhuppelen na het eten van de vruchten van de koffieplant. De verklaring ging hij zoeken in een naburig klooster waar de monniken de vrolijk makende eigenschappen van de plant ontdekten. Maar dat gebeurde door een stom toeval omdat de natte bonen door de paters nabij het vuur te drogen werden gelegd en zo… roosterden en een zalig (huis)parfum verspreidden. Een andere versie vertelt dat één van de monniken de duivelse bonen in het vuur zou hebben gegooid en zo het proces van koffiebranden ontstond.
Wat ervan klopt, behoort tot de legenden van het verleden maar duidelijk is wel dat om koffie te bewaren en te kunnen degusteren, de bonen met een vuurtechniek bewerkt werden en aldus ook beter verteerden. Met de kolonisatie en de ruimere verspreiding van ‘koloniale waren’ verliet het koffiebranden de huiselijke sfeer en ontstonden koffiebranderijen, vooral rond de pakhuizen aan de (Antwerpse) haven(s). Het waren veelal vrouwen die groene koffiebonen (zoals in de werkplaats van koffiebranderij De Roode Pelikaan, ca. 1900) sorteerden. Zoals geschiedenis vaak in stijgende en dalende golven gaat, duiken nu opnieuw kleinschalige bedrijfjes, microbranderijen, met een zorgzaamheid voor kwaliteit op. En de figuurtjes in het schuimige toplaagje, vakkundig getekend door de barista, Italiaans voor man achter de bar(toog).
Kwaliteitszorg is al sedert de zestiende eeuw een constante. In de eerste koffiehuizen van het Ottomaanse rijk bereidden de kahvehgi de drank en nadien serveerde de itchoglan de kopjes. Maar waarom is de term café, letterlijk koffiehuis, nu zo gerankt aan bier?
Zwart en heet… zei mijn grootmoeder
Kwaliteitsdrang is een essentie bij luxeproducten. Het is ook zichtbaar in de zoektocht naar het vermalen van de bonen en het opgieten en schenken van koffie.
In 1842 bedacht – of liever patenteerde – Madame Vassieux in zijdestad Lyon het procedé van een ‘nieuwe’ koffiezet, twee glazen ballonnen in een metalen frame om vacuüm koffie mee te zetten. Madame Vassieux, met haar echte naam Marie Fanny Amelne Massot, was niet enkel een gewiekte uitvindster maar eveneens een elegante courtisane. Waarom besteedde zij zoveel zorg aan dat oppeppende drankje? En dan duidt het spreekwoord ‘een koude koffie’ op een… koele dame.
De choreografie van het koffiedrinken
Vrouwen linkt men met luxe en dus ook met koffie. Op schilderijen en reclameaffiches zijn vrouwen een promotieobject voor de dampende drank.
Een vrouw die met haar rechterhand, al dan niet met de pink de lucht in, haar kopje koffie naar haar mond brengt en het schoteltje vasthoudt in haar linkerhand.
Dat schoteltje is een absolute noodzaak. Het oor verhindert brandwonden op tere vingers, zodat de koffie lang warm blijft. Maar een mond verbranden is ook niet aangeraden. Daarom werd de hete vloeistof in het onderschoteltje gegoten, zodat de koffie afkoelde en dan werd er geslurpt uit het… bordje. Voorname dames en heren van stand lurkten tot het einde van de achttiende eeuw uit het ondertasje. Rond 1790 voerden George Washington, de eerste president van de Verenigde Staten en Thomas Jefferson, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een ‘dovemans’-conversatie. De laatste begreep niet waarom de president behalve een Huis van Afgevaardigden, ook nog een senaat, een tweede Kamer, wou.
Washington repliceerde – zo wil toch het verhaal – met de vraag waarom Jefferson zonet zijn koffie in zijn schoteltje had gegoten. Om af te koelen, antwoordde Jefferson. Waarop Washington:
“Wij gieten onze wetgeving op het schoteltje van de Senaat, ook met de bedoeling om ze te laten afkoelen.”
Tasseografie
En zo staat het boek ‘Koffiestories’ barstensvol verrassende wetenswaardigheden: werkt koffie opwekkend? Is koffie goed voor je geheugen? Is koffie verslavend? Maakt koffie angstig? Slaap je slecht van koffie? Dehydrateert koffie? Beschermt koffie tegen ziektes? Over plantages en soorten maar ook over Fair Trade en bewaren van biodiversiteit… Over tasseografie of het koffiedik kijken.
Figuurlijk betekent het afwachten, zonder veel zicht op wat komen gaat. Maar het heeft ook een letterlijke betekenis: kijken in welk patroon koffiegruis achterblijft in een kopje om op basis daarvan voorspellingen te doen over de toekomst. In deze betekenis wordt veeleer gesproken van ‘koffiedik lezen’. Dat ‘lezen’ is zo oud als het gedocumenteerde gebruik van koffie zelf, in de vijftiende-eeuwse Arabische wereld. De gewoonte om de toekomst te lezen uit theeblaadjes – ook tasseografie trouwens – bestond al langer. Een klant dronk een kopje koffie, gemaakt met de ibrik of kan, en nadien las de waarzegger, of meestal een waarzegster, het patroon.
Het gaat over mokka, latte, over koffie-verkeerd, over koffiefilters, over nostalgie, … over cuppen of koffieproeven en dat slurpen en spuwen een must zijn…
Savoureuse Blend
Zoals koffie – soms – een mengeling van diverse soorten is, is dit boek/project ook een ‘blend’ van meerdere ingrediënten. ‘Koffiestories’ startte als erfgoedproject. Een initiatief van het CAG (Centrum voor Agrarische Geschiedenis in Leuven dat al tal van boeiende en verrassende projecten rond voeding doorploegde) met Koninklijk Verbond van Koffiebranders en Cera. Deze verrijkende en ook wat nostalgische studie werd bijgestaan door de Belgische Plantentuin in Meise (sinds 2014 Agentschap Plantentuin Meise), die wereldwijd geroemd wordt, niet enkel voor de botanische expertise, archieven en onderzoekers maar ook voor hun rijkelijke en diverse collectie koffieplanten die tot de wereldtop behoren. En dan waren er nog de koffieneuzen, een enthousiaste groep vrijwilligers die mee speurden naar verborgen erfgoed.
~ Eliane van den Ende
Historicus en cultuurjournaliste