Een goede biefstuk en een goede socialist hebben maar één ding gemeenschappelijk, ze zijn rood van binnen. Als ik Den Uyls verhalen lees word ik rood van buiten. Van schaamte en van woede.
Op 12 april 1969 schreef Laurens ten Cate, hoofdredacteur van de Friese Koerier, deze woorden in een ingezonden stuk in Vrij Nederland. Een week eerder had in het weekblad een interview gestaan met Joop den Uyl. De PvdA-partijleider had daarin gereflecteerd op het rumoerige congres van maart 1969, waarop Nieuw Links – de vernieuwingsbeweging die de socialistische gemoederen sinds drie jaar bezighield – haar grip op de partij definitief verstevigd had.
Den Uyl had in het ‘gesprek na de chaos’ met journalist Joop van Tijn opnieuw de confrontatie gezocht met de rebellen binnen zijn partij. Zij vertaalden het socialisme slechts in culturele termen, vond hij, en hadden te weinig oog voor de ‘butter and bread-vragen’ van het ‘biefstuksocialisme’. Nieuw Links liet zich bovendien ‘inspireren door een ondemocratische ideologie die je bij Marcuse kunt vinden […] die meent dat men ter bereiking van een betere maatschappij bewust mag discrimineren ten aanzien van de gevestigde machten’. De rebellen maakten zich schuldig aan ‘elitedenken’, vond Den Uyl. ‘Sommigen gebruiken […] ook wel de term fascistoïde’, zo had de partijleider daar in het interview met Van Tijn onverbloemd aan toegevoegd, ‘dat vind ik een zwaar woord. Maar het moet toch genoemd worden.’
Laurens ten Cate had met grote verbazing kennisgenomen van het interview. Hij was een van die negen vermaledijde Nieuw Linksers die tijdens het maartcongres een zetel in het partijbestuur hadden weten te bemachtigen. De charismatische journalist, met zijn karakteristieke Domela Nieuwenhuis-achtige baard, was anno 1969 op het hoogtepunt van zijn roem. Als hoofdredacteur van de kleine regionale Friese Koerier was hij op de golven van Nieuw Links uitgegroeid tot, zoals Martin van Amerongen scheef, ‘de enige regionale journalist met landelijk gezag’. Op het PvdA-congres had Ten Cate van alle dat weekend gekozen bestuursleden de meeste stemmen gekregen. Hem en zijn collega’s in het bestuur wachtte de schone taak om de crisis in de partij te overwinnen. Sinds het rumoerige congres bestond naar de buitenwacht toe namelijk een beeld van een tot op het bot verdeelde partij. Des te verontwaardigder was Ten Cate dat Den Uyl juist nu opnieuw de confrontatie zocht.
De hoofdredacteur had direct naar de pen gegrepen, zoals hij altijd deed als hij ergens verontwaardigd over was. Want hij was dan wel in het partijbestuur gekozen, in de eerste plaats bleef hij natuurlijk de politiek journalist en commentator. ‘Wat moet ik in een partijbestuur naast een man’, zo vroeg Ten Cate zich af in zijn ingezonden stuk, ‘die mij en mijn vrienden […] even bijzet bij de verzameling der uiterste extremisten in dit land?’ In zijn eigen krant schreef Ten Cate een al even woedend commentaar: ‘Terwijl Nieuw Links zijn best doet een nuchtere bijdrage te leveren tot een redelijke verstandhouding […] komt Den Uyl met een aanval, die de mogelijkheden voor een constructieve samenwerking in één keer vernielt.’ Volgens Ten Cate toonde de fractievoorzitter aan ‘diep in de vernieling’ te zijn en bovendien elk gevoel voor verhoudingen te zijn kwijtgeraakt: ‘Hoe hij op de gedachte komt dat de negen bestuursleden die tot Nieuw Links behoren na vandaag nog één woord met hem willen wisselen, is een raadsel.’
Laurens Othmar ten Cate (1922-1984) schrok er bepaald niet voor terug om zijn krantencommentaren te gebruiken als wapen in de politieke strijd. In het tijdperk van de verzuiling, toen hoofdredacteuren nog het gezicht waren van hun krant, was het decennialang gewoon. C.P.M. Romme (de Volkskrant), Klaas Voskuil (Het Vrije Volk), Maarten Rooij (Nieuwe Rotterdamsche Courant) en – in de regionale journalistiek – Louis Frequin (de Gelderlander) en Hendrik Algra (Friesch Dagblad): allen waren zij, aldus Piet Hagen in zijn boek Journalisten in Nederland, ‘bekende persoonlijkheden met een mening die ertoe deed’. Ze schreven hun hoofdartikelen vanuit duidelijke ideologische beginselen en in een duidelijk herkenbare stijl. In een traditie die terug te voeren is op Abraham Kuyper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra.
Ten Cate was in zekere zin de laatste der Mohikanen. In 1963 trad hij aan als hoofdredacteur van de Friese Koerier. Hij had er toen ruim tien jaar opzitten als adjunct, onder de dichter, oud-onderwijzer en PvdA-politicus Fedde Schurer, onder wiens aanvoering het kleine Friese dagblad in de jaren vijftig een reputatie had opgebouwd die reikte tot ver over de grenzen van zijn beperkte verschijningsgebied: eigenzinnig, speels, uitgesproken links en bovenal bekend als hartstochtelijke spreekbuis van het atoompacifisme. Ten Cate hield de reputatie van de ‘lelijke eend onder de Nederlandse dagbladen’ op geheel eigen wijze hoog. Met zijn commentaren, geschreven en gesproken, gaf hij mede vorm aan het landelijke politieke debat. Tot de minister-president aan toe lazen politici zijn commentaren, ook al verschenen deze in een regionale krant met amper twintigduizend abonnees. Op de VPRO-radio was zijn bronzen stemgeluid in de jaren zestig wekelijks te horen.
Ten Cate was in verschillende opzichten een typische exponent van de ‘verzuilde journalistiek’. Hij onderhield nauwe banden met de PvdA, bemoeide zich in alle openheid met die partij en becommentarieerde het nieuws van alledag door een socialistische bril. Volgzaam was hij echter niet. Als hoofdredacteur van een als onafhankelijk-socialistisch bekendstaande krant wierp hij zich dikwijls op als de scherpste criticaster van zijn partij. Met name toen hij in de tweede helft van de jaren zestig met Nieuw Links de aanval opende op het PvdA-partijestablishment. De nieuwe tijd diende zich aan en Ten Cate was voorstander van de vernieuwing. Daarmee past hij in het beeld dat pershistoricus Frank van Vree heeft geschetst van de journalist die in de jaren zestig actief bijdroeg aan de maatschappelijke omwenteling waarvan juist hijzelf als geen ander de gevolgen ondervond. Journalisten waren, aldus Van Vree, ‘voorlopers en aanstichters, in andere gevallen […] vertolkers en vormgevers’. Zo ook Ten Cate, die de baanbrekende gebeurtenissen van de jaren zestig niet alleen beschreef en becommentarieerde, maar er ook zelf deel aan had. Uiteindelijk leidde hij zijn ‘rode’ krant in 1969 hoogstpersoonlijk de nieuwe tijd binnen, door haar mee te nemen in een fusie met de Leeuwarder Courant; een samengaan dat – zeer opmerkelijk in de Nederlandse pershistorie – niet werd opgelegd van hogerhand, maar plaatsvond op initiatief van de beide hoofdredacties.
Het was niet voor niets dat Ten Cate zo fel van leer trok tegen Den Uyl. De kritiek van de partijleider dat Nieuw Links armoede vooral placht te beschouwen als een cultureel tekort raakte namelijk direct aan wat hij zelf als de kern van het socialisme beschouwde. Voor Ten Cate ging het socialisme niet in de eerste plaats om sociaal-economische emancipatie, veeleer ging het om het leven zelf. ‘De maatschappij zo hervormen dat alle mensen […] maximale mogelijkheden krijgen tot ontwikkeling en ontplooiing van hun talenten.’ Dat was volgens hem de ‘harde kern’. In de ontwikkeling van de eigen talenten lag uiteindelijk namelijk de sleutel tot geluk. Want alleen met zijn talenten kon de mens orde scheppen in de wanorde, zoals de schilder met zijn penseel en de dichter met zijn pen.
Ten Cate: ‘Waar haalt Den Uyl de vreemde moed vandaan te ontkennen wat in Nieuw Links de centrale gedachte is: dat ontwikkeling, verbetering, vorming, inkomen, kortom alles in een aanvaardbare maatschappij alleen maar is te verkrijgen via onderwijs, opleiding, volwassenheid en vrijheid?’ Want waar ging het socialisme eigenlijk over? ‘Over biefstukken? Waarom moeten mensen in behoorlijke huizen wonen? Niet soms omdat het mensen zijn, die naar hun aard het nest beleven als een primaire voorwaarde voor cultuur? […] Is het socialisme niet bedoeld om alle materiële hindernissen weg te nemen, die ontplooiing van vrije mensen tegengaan? En is dat niet precies de inhoud van cultuur?’
Ten Cates voornaamste kritiek op de socialistische beweging, de PvdA in het bijzonder, was het gebrek aan aandacht voor een deugdelijke onderwijs- en cultuurpolitiek. Het streven ernaar liep als een rode draad door zijn werk, op welk terrein – journalistiek of politiek – hij zich ook manifesteerde: ‘Als je over de kwaliteit van het bestaan praat [moet] je het niet […] hebben over de betere auto, of de parkeerplaatsen, al is dat allemaal ook nodig, maar over de scholen en de opvoeding die je je kinderen moet kunnen geven.’ Kunst was een elitezaak, maar behoorde dat niet te zijn: ‘Cultuur is bittere noodzaak voor de kwaliteit van ons bestaan, cultuur die toegankelijk is voor iedereen.’ Mensen waren ‘onvolledig’ als zij niet de vorming en opleiding kregen die hen in staat stelt om vrij te kiezen voor de eigen ontwikkeling. Ten onrechte gingen lagere sociale milieus nog gebukt onder een achterstand in cultureel besef, in behoefte aan niet-materiële zaken: ‘Er zijn nog reeksen drempels die [arbeiders] moeten overwinnen en die ze min of meer natuurlijkerwijs gesteld krijgen. Ik geloof dat de moeilijkheden die moeten worden overwonnen om aan […] cultuur deel te hebben in de lagere sociale milieus […] veel en veel groter zijn dan in de hogere milieus.’
Ten Cate zette zich drie jaar lang vol overgave in voor Nieuw Links. In de beweging zag hij eindelijk een instrument ‘waarmee het kon’. Opeens was daar ‘het verlangen naar krasse verjonging, vernieuwing en ook radikalisering’. Na de publicatie van Tien over rood, het schotschrift waarmee Nieuw Links in 1966 schijnbaar uit het niets op het tapijt verscheen, raakte Ten Cate ‘min of meer toevallig’ bij de rebellen betrokken. Op zijn gemak, als oudere tussen de jongeren, reisde de ‘messias uit Oranjewoud’ stad en land af om zitting te nemen in fora en deel te nemen aan de debatten en politieke cafés die na de publicatie van Tien over rood overal werden georganiseerd.
Met zijn bijzondere talent voor het gesproken woord was Ten Cate zeer geliefd bij zijn collega’s van radio en televisie, die hem in actualiteitenrubrieken zoals Achter het nieuws graag voor de microfoon haalden. De regionale journalist groeide in korte tijd uit tot een landelijke bekendheid, die overal waar hij sprak met zijn stem, zijn imposante baard en doorborende arendsogen indruk maakte op zijn toehoorders.
Nu, ruim vijfentwintig jaar na zijn dood, is zijn naam in de gedocumenteerde journalistieke geschiedenis tot voetnoot gereduceerd. Laurens ten Cate. Portret van een socialistisch journalist vertelt het verhaal van de dokterszoon uit Bolsward. Hoe hij na de oorlog tot groot ongenoegen van zijn ouders in de socialistische journalistiek belandde. En vooral hoe hij van een onverbeterlijke optimist met een heilig geloof in de socialistische maatschappij veranderde in een man die – teleurgesteld geraakt in de mens – al zijn hoop op een betere toekomst had verloren.
~ Ayolt de Groot
Ayolt de Groot (1984, Leeuwarden) studeerde algemene economie en journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Met zijn portret over Laurens ten Cate won hij de Villamedia Scriptieprijs 2011. ‘Eén duidelijke winnaar’, aldus de jury onder leiding van recensent en biograaf Aleid Truijens.