De geschiedenis van de popmuziek is een geschiedenis van actie en reactie, talloze muziekstijlen en uiteenlopende subculturen. Muziekfanaat Gert Keunen – docent muziekgeschiedenis en muziekindustrie in Tilburg, Hasselt, Brussel en Gent – schreef een overzichtelijk handboek over de rijke aspecten van ruim honderd jaar popmuziek: Een eeuw popmuziek. Van crooners tot dubstep (uitgeverij Lannoo, 2015).
Popmuziek is een complex, veelzijdig en daarmee een uitermate boeiend fenomeen, met een enorme stilistische en artistieke rijkdom, zo constateert Keunen in zijn Woord vooraf. Hij vervolgt:
“Popmuziek is niet alleen alomtegenwoordig, ze is ook een verwarrend kluwen van genres en stijlen en een verhaal vol tegenstellingen. Economische principes staan tegenover artistieke, er gaat in het popcircuit veel geld om, maar slechts een minderheid wordt er rijk van. Sommige vormen zijn geschreven voor een groot publiek, terwijl andere dat grote publiek juist meteen afschrikken. Popmuziek is de ene keer behoudend, dan weer rebels en controversieel. Voor de een puur amusement, voor de ander bittere ernst.” (9)
Opzet van het boek
Keunens boek is een update en sterk geactualiseerde versie van zijn eerdere bestseller en standaardwerk Pop! Een halve eeuw beweging uit 2002. In zestien hoofdstukken leidt Keunen ons door de popmuziek van de 20e en 21e eeuw, beginnend met het Tin Pan Alley-tijdperk en eindigend met ‘dubstep’, tot nu toe de grootste muzikale vernieuwingsbeweging in de muziek in de 21e eeuw.
De hoofdstukken in Een eeuw popmuziek zijn goed afzonderlijk leesbaar. Doordat Keunen ervoor gekozen heeft om kernbegrippen vet af te drukken, is het boek ook prima te gebruiken als naslagwerk. Het vele fotomateriaal van artiesten en de bijgeleverde grote poster die een eeuw muziekstijlen en onderlinge verbindingen en invloeden blootlegt, maken het boek tot een prachtig en overzichtelijk geheel.
Een eeuw popmuziek concentreert zich op de westerse – de West-Europese en Amerikaanse – popmuziek. Etnische muziek passeert in het boek alleen de revue als deze van invloed is geweest op de westerse muziek, zoals het geval is bij reggae en afrofunk. De auteur heeft geprobeerd volledigheid en een zekere objectiviteit na te streven, maar bepaalde thema’s – met name undergroundcircuits en avant-gardistische popmuzikanten – krijgen iets meer aandacht, net als muzikanten die een bron van muzikale vernieuwing vormden.
Tin Pan Alley
In deze bespreking haal ik, aan de hand van Keunens boek, twee hoofdmomenten uit de geschiedenis van de popmuziek naar voren die mij persoonlijk aanspreken: de Tin Pan Alley-periode en de doorbraak van rock-‘n-roll. In het Tin Pan Alley-tijdperk werd de basis gelegd voor de populaire muziek, naast de voorheen dominante mainstream klassieke muziek. Belangrijk was de locatie 28th Street in New York. Vanaf ongeveer 1890 vestigden zich hier veel schrijvers en componisten die massaal bladmuziek produceerden voor de amusementsindustrie. Vanwege het gepingel op hun piano’s – een kakofonie van geluid dat klonk alsof er potten en pannen tegen elkaar geslagen werden – kregen de muziekuitgeverijen en de producenten in 28th Street de bijnaam ‘Tin Pan Alley’. Keunen hierover:
“De doelgroep bestond vooral uit volwassenen, maar radio en tv bestonden nog niet om de liedjes aan het grote publiek voor te stellen en te promoten. Om een lied de nodige bekendheid te geven, zochten de uitgeverijen vertolkers, en die vonden ze in de talrijke vaudevilletheaters, bars en clubs. Begeleid door een klassiek orkest zongen zangers en zangeressen daar amusementsmuziek. Dat songschrijvers achter de schermen actief zijn en de uitvoerder dirigeren, is dus een verre van recent fenomeen: het vormt zowat de basis van de populaire muziek.” (19)
De Tin Pan Alley-schrijvers hadden gemeen dat ze gevoel hadden voor kwalitatief hoogstaande melodieën en vernuftig uitgewerkte arrangementen, maar sommige ‘componisten’ blonken uit boven alle andere. George Gershwin, die vanaf 1916 liedjes begon te schrijven, was zo iemand. Hij schreef bekende songs als “Swanee” (1919) en “Rhapsody in Blue” (1924), een combinatie van klassiek en jazz.
George Gershwin, “Rhapsody in blue” (1924)
Naast de schrijvers, waren natuurlijk de vertolkers van de Tin Pan Alley-liedjes minstens zo belangrijk. Een belangrijke zanger, een van de erste popsterren uit de geschiedenis, was Al Jolson. Hij zou ook de hoofdrol spelen in de eerste geluidsfilm uit de geschiedenis: “The Jazz Singer” (1927).
Fragment uit The Jazz Singer, met een liedje van Al Jolson
Door de opkomst van de geluidsfilm, met name in de jaren 1930, verschoof het zwaartepunt van de Amerikaanse popscène van New York naar het Californische Hollywood, waar zich de filmindustrie concentreerde. Veel artiesten, muziekschrijvers en muzikanten vertrokken van de oostkust naar de westkust, het grote geld achterna. Zo begonnen zangers als Bing Crosby en Frank Sinatra hun carrière als acteur, voordat ze beroemde zangers werden.
Rock-‘n-rollrevolutie
Eind jaren 1940, begin jaren 1950 begon een van de grootste omwentelingen in de moderne muziekgeschiedenis, toen de rock-‘n-roll opkwam – een muziekstroming die midden jaren 1950 echt doorbrak. De invloed van de Afro-Amerikaanse muziek, met name r&b, op de rock-‘n-roll was enorm. Niet alleen tekstueel (teksten hadden een dubbele, vaak seksistische bodem), maar met name muzikaal en ritmisch. Van mij had Keunen de Afro-Amerikaanse invloeden op de (ogenschijnlijk) blanke rock-‘n-roll wel iets verder mogen uitwerken.
De zwarte wortels van de rock-‘n-roll komen in zijn boek onvoldoende tot hun recht. Veel beter gebeurt dit in dat andere, Engelstalige standaardwerk over de popmuziek van Reebee Garafalo, Rockin out. Popular Music in the U.S.A. (1996), dat inmiddels zes keer herdrukt is. Dit boek, dat ik voor een universitair bijvak Populaire muziek uit mijn hoofd moest leren en echt een standaardwerk is, komt vreemd genoeg niet voor in Keunens literatuurlijst. Maar dat terzijde.
De zwarte muziek werd met name populair doordat radiopresentator Alan Freed deze – tegen de mainstream in, want die was white dominated – draaide op een blank radiostation in Cleveland (Ohio) en later in New York. Hij zou de eerste zijn die de term rock-‘n-roll lanceerde. Als echte doorbraak van rock-‘n-roll wordt vaak het nummer “Rock Around the Clock” van Bill Haley and His Comets uit 1955 genoemd, maar – zo stelt Keunen terecht – er waren al eerder nummers die als r&r-songs getypeerd kunnen worden. Wel was “Rock Around the Clock” de eerste echte wereldhit uit de rock-‘n-roll-geschiedenis.
“Rock Around the Clock” van Bill Haley And His Comets, 1955.
De doorbraak van rock-‘n-roll zorgde ervoor dat voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis zwarte artiesten in de nationale mainstreamlijsten opdoken, vaak zonder foto erbij want men was bang dat hun platen anders niet zouden verkopen. Onder deze zwarte nieuwkomers bevonden zich groepen en zangers als Fats Domino, Little Richard, Chuck Berry en Bo Diddley, stuk voor stuk artiesten die en enorme invloed hadden op blanke artiesten als Elvis Presley, The Beatles en The Rolling Stones, om van andere en latere performers nog maar te zwijgen.
Rond de rock-‘n-roll-muziek ontstond een compleet nieuwe jeugdcultuur, zo schrijft Keunen, waarbij hij het woord puberteit droogjes – ik vermoed namelijk opzet – verhaspelt tot ‘pubertijd’:
“En die is er een van vrijheid, vrije tijd en pubertijd. Artiesten deden er alles aan om de tienerpopulatie de tijd van haar leven te geven. Kreten als ‘Awopbopaloobop, alopbamboom’ en ‘See you later alligator’ of ‘Be-bop-a-lula’ deden het goed op de dansvloer en fungeerden als slogan voor jongeren op zoek naar hun eigenheid. Iemand als Chuck Berry verwoordde bovendien treffend de tienerrebellie tegenover de oudere generatie, met teksten over school, dancings, auto’s, verliefd worden, vurige afspraakjes en , zoals steeds, over de rock-‘n-roll zelf.” (50)
Boek: Een eeuw popmuziek – Gert Keunen