Manuel Azaña (1880-1940), president van Spanje

20 minuten leestijd
Manuel Azaña (1880-1940), president van Spanje
Manuel Azaña (1880-1940), president van Spanje

Vijfenzeventig jaar geleden, op 3 november 1940, overleed Manuel Azaña. Een vooraanstaand intellectueel die een belangrijke rol speelde in de totstandkoming van de Tweede Spaanse Republiek en president was van Spanje tijdens de Spaanse Burgeroorlog.

Azaña in zijn jeugd
Azaña in zijn jeugd
Manuel Azaña werd 10 januari 1880 geboren te Alcalá de Henares, vlakbij de hoofdstad Madrid. Zijn grootvader, Gregorio, combineerde de functies van gemeentesecretaris en notaris en was bovendien een talentvol ondernemer. Het huwelijk van Gregorio met zijn buurmeisje, Concepción, dochter van een rijke fabrikant, zorgde voor een kapitaalinjectie die de Azaña’s in staat stelde hun bezittingen aanzienlijk uit te breiden en te investeren in landbouwgrond, schapenteelt en de fabricage van keramische producten. Het oudste kind uit dit huwelijk was Esteban, de vader van Manuel, die het secretariaatswerk dat hij overnam van zijn vader, inwisselde voor een politieke loopbaan om na een periode als gemeenteraadslid burgemeester te worden van de stad. Een stad waarin Manuel als kind wandelingen maakte aan de hand van zijn grootvader die met zijn verhalen over het verleden bij zijn kleinzoon belangstelling wekte voor de geschiedenis. De moeder van Manuel, Josefina Díaz Gallo, was afkomstig uit een Baskische familie die grote commerciële belangen had in Burgos, Madrid en Alcalá. Door het huwelijk van Josefina met Esteban Azaña was een financieel rooskleurige basis ontstaan voor het echtpaar dat vier kinderen had. Manuel was de tweede zoon.

Studie en geloofstwijfels

In de jaren 1888-1893 volgde Manuel onderwijs aan het Colegio Complutense. Hij bleek een getalenteerde leerling met een enorm geheugen en al vroeg toonde hij zijn retorische talenten als hij staande op een stoel een toespraak hield. De jaren 1889-1890 waren erg moeilijk voor Manuel, want zijn beide ouders en grootvader Gregorio overleden kort na elkaar. Grootmoeder Concepción nam de opvoeding in handen en in eenzaamheid begon hij aan het verslinden van de boeken die door zijn grootvader en vader waren verzameld. Nadat Manuel zijn opleiding aan het colegio met succes had afgerond stuurde zijn grootmoeder hem naar El Escorial om daar onder leiding van de Augustijner monniken zijn studie voort te zetten.

Azaña als student
Azaña als student
Bij Manuel sloegen op zestienjarige leeftijd de geloofstwijfels toe. De vervoering die hij eerder onderging bij geloofsmanifestaties begon plaats te maken voor onverschilligheid. Het was voor Manuel geen kwestie van opstandig verzet tegen de kerk, hij koos voor de rede. In 1898 behaalde hij zijn doctoraalexamen rechten met de kwalificatie uitmuntend. Dat was het jaar waarin Spanje de oorlog met de Verenigde Staten verloor en daarmee de laatste resten van het ooit zo glorieuze imperium. Azaña tekende aan dat het afscheid van de in de weg zittende koloniën alleen maar positief kon zijn. Om zijn opleiding te voltooien verhuisde Manuel naar Madrid waar zijn oom Félix hem een baan bezorgde bij een advocatenkantoor.

In april 1900 rondde Azaña zijn rechtenstudie af met een dissertatie getiteld La responsabilidad de las multitudes (de verantwoordelijkheid van de massa). Daarin stelde hij dat het individu, als het in een menigte optreedt, toch verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Bovendien gaf hij aan dat wanneer een menigte de orde dreigt te verstoren, de reden daarvan vrijwel altijd een gerechtvaardigde eis is. Een ander thema waarover Azaña publiceerde was dat van de verhouding tussen de staat en kerkelijke instituties. Hij ontzegde niemand het recht op een eigen geloofsopvatting, maar wanneer gelovigen zich willen groeperen – bijvoorbeeld in een religieuze orde – dan is het de staat die hen rechtspersoonlijkheid verleent. Ook kende hij geloofsgemeenschappen het recht toe bijzonder onderwijs te bieden, maar hun geloofsinhoud mocht nimmer bepalend zijn voor hun juridische status, zoals dat lang gegolden had voor de rooms-katholieke gemeenschappen. Kern van Azaña’s opvattingen was de overtuiging dat ieder individu het recht heeft van vereniging om daarmee zijn religieuze doelstellingen te bereiken. Dat recht kende Azaña ook toe aan arbeiders, het recht om zich te organiseren om daardoor op gelijke voet te komen met de factor kapitaal. Azaña’s genuanceerde denken uitte zich in zijn pleidooi voor het realiseren van maatschappelijke hervormingen langs de weg van geleidelijkheid, geschraagd door wettelijke maatregelen. Of de staatsvorm die van een monarchie zou moeten zijn of een republiek was hem om het even.

Intermezzo in Alcalá de Henares

El Jardin de los Frailes
El Jardin de los Frailes
Op zijn drieëntwintigste was Manuel Azaña een rechtsgeleerde, maar hij beschikte over geen enkele arbeidservaring. Voor iemand met een intense belangstelling voor sociale vraagstukken en organisatie van de arbeid een beklemmende situatie. Wellicht ook omdat zijn broer Gregorio hem daartoe aanzette, nam Manuel het besluit om terug te keren naar Alcalá de Henares om samen met zijn broers en zuster het beheer van de familie-eigendommen ter hand te nemen. Deze bestonden uit een landgoed, een steenfabriek en de plaatselijke elektriciteitscentrale. Terug in Alcalá begon zijn fascinatie voor rechten, filosofie en politieke vraagstukken plaats te maken voor literaire ambities en schreef Azaña een roman met een sterk autobiografische inslag die echter nooit is gepubliceerd. Een ander boek, ‘El jardín de los Frailes’ ofwel ‘De Tuin van de Monniken’, waarin Azaña zijn ervaringen als scholier en student bij de monniken van het Escorial beschreef verdween voor vele jaren in de bureaula. In de herfst van 1909, na een verblijf van zes jaar, nam hij het besluit om Alcalá opnieuw te verlaten. Hij deed examen voor een functie bij het Rijk, kwam daar als beste naar voren en begon het jaar daarop zijn loopbaan op het Ministerie van Justitie.

Secretaris van het Ateneo de Madrid

Het prestigieuze Ateneo de Madrid was en is een private culturele instelling gewijd aan wetenschap en literatuur en dateert uit 1835. In 1913 werd Azaña benoemd als eerste secretaris van dit instituut en onder zijn leiding floreerde het Ateneo als brandpunt van het intellectuele debat. Vlak na zijn benoeming aan het Ateneo werd Azaña lid van de Partido Reformista, opgericht in 1912 door de Asturiaanse jurist Melquíades Álvarez. Deze partij bepleitte hervorming voor van het Spaanse staatsbestel en hoewel zij republikeinsgezind was, had zij geen principiële bezwaren tegen regeringsdeelname onder de monarchie.

Na de ramp van 1898 had intellectueel Spanje meer dan genoeg van het in de negentiende eeuw ontstane politieke systeem en ontstond er een beweging van cultuurpessimisten: de Generatie van ’98 waarvan denkers als Miguel de Unamuno deel uitmaakten. In 1913 werd in reactie daarop de Liga de Educación Politíca Española geformeerd, een initiatief van een jonge garde van intellectuelen, waaronder Manuel Azaña, en met als drijvende kracht de filosoof José Ortega y Gasset. Het was de opkomst van wat later de Generatie van 1914 werd genoemd, een groep van intellectuelen die het cultuurpessimisme van de Generatie van ’98 afwees en nieuwe wegen wilde inslaan. Begin 1915 startte Ortega het tijdschrift España, een weekblad dat uitgroeide tot het meest invloedrijke platform in wat wel La Edad de la Plata (de zilveren periode) van intellectueel Spanje wordt genoemd. Reformisten als Azaña, liberaal-democraten, radicalen, anti-monarchisten en socialisten schreven daarin hun bijdragen over uiteenlopende onderwerpen als filosofie, politiek, literatuur en maatschappij.

De Eerste Wereldoorlog

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Spanje neutraal, maar de oorlog bracht wel degelijk een scheiding van geesten tot stand. Conservatieven (legertop, grootgrondbezitters, carlisten, clerus) schaarden zich achter de Centraal-Europese staten en werden als germanófilos aangeduid, terwijl progressieven (republikeinen, socialisten, intellectuelen, middenklasse) aan de kant van de geallieerden stonden, de aliadófilos. Azaña was een overtuigde aliodófilo, zij het dat hij zich vooral verwant voelde met de Fransen en met de door hem zo bewonderde Franse cultuur. In 1917 kwam het in Barcelona tot een algemene revolutionaire opstand, die uitliep op een fiasco. Azaña volgde deze gebeurtenissen op afstand. In de zomer van dat jaar maakte hij een reis naar Italië – dat in 1915 de oorlog had verklaard aan Oostenrijk – om het front te bezoeken. Onderwerpen die hem in die tijd vooral bezighielden waren de verstarde politieke situatie waarin Spanje verkeerde, de Catalaanse kwestie en de organisatie van het leger. Het opkomend regionalisme, dat vooral in Catalonië tot grote bloei kwam, was hem een doorn in het oog. In november 1918 nam de Partido Reformista zijn ideeën over de reorganisatie van het leger op in haar programma, zoals het terugdringen van de militaire jurisdictie, het onder controle brengen van militaire tribunalen, reductie van het aantal officieren, verkorten van de dienstplicht en garanties voor de wettelijke rechten van militairen. De voortdurende bemoeizucht van de koning met de dagelijkse politiek bracht Azaña ertoe om afstand te nemen van de gedachte dat het mogelijk zou zijn onder de monarchie tot hervormingen te komen en pleitte hij voor samenwerking tussen reformisten en de georganiseerde arbeidersbeweging.

Schrijverschap, dictatuur en huwelijk

Tijdschrift_España
Tijdschrift España
Samen met geestverwanten richtte Azaña in 1920 het literaire tijdschrift La Pluma op. Dit was een maandblad waarin naast bijdragen van Spaanse auteurs als Miguel de Unamuno en Federico García Lorca, ook artikelen verschenen van in Spanje onbekende denkers als de Britse econoom John Maynard Keynes. In de jaren als drijvende kracht achter La Pluma ontpopte Azaña zich als vertaler van zowel Franse werken als boeken geschreven in het Engels, een taal die hij niet sprak, maar goed kon lezen. La Pluma trok jammer genoeg slechts een duizendtal lezers en omdat het blad España wegens financiële tegenvallers met ondergang werd bedreigd, sloegen de uitgevers de handen ineen. La Pluma verdween en España kwam onder leiding te staan van Azaña.

Na de verkiezingen van 1923 laaide in de Cortes het debat hoog op over de verantwoordelijkheid voor de in 1921 geleden militaire nederlaag tegen de Marokkaanse opstandelingen (de ramp van Annual). Azaña mengde zich daarin door in España erop te wijzen dat het nu het moment was voor de volksvertegenwoordiging ervoor te zorgen dat het leger en de kroon voor het gerecht zouden worden gedaagd. Maar het liep anders. Gealarmeerd door het groeiend verzet tegen de oorlog in Marokko deed generaal Miguel Primo de Rivera een greep naar de macht en vestigde met steun van de koning een militaire dictatuur. De regering werd naar huis gestuurd, censuur ingesteld en de Cortes ontbonden. Bij velen in Spanje, waaronder intellectuelen als Ortega y Gasset, leefde de gedachte dat Primo de Rivera een einde zou maken aan het corrupte politieke systeem, in stand gehouden door het caciquismo – het Spaanse cliëntelisme – en dat de periode van dictatuur kort zou zijn, maar Azaña zag dat anders. Voor hem luidde de staatsgreep niet het einde in van het bestaande systeem, maar was het er een logisch gevolg van. Met de opheffing van de Cortes ontnam de koning het volk zijn legitieme rechten wat volgens Azaña een blijk van minachting was van de kroon voor de mening van zijn onderdanen. Hij wond er geen doekjes om, elke poging tot hervorming van de monarchie had gefaald en voor reformisten lag slechts één weg open: omverwerping van de monarchie en het vestigen van de republiek. Daarvoor was in zijn ogen samenwerking tussen republikeinsgezinden en socialisten onontbeerlijk. In 1924 voltooide Azaña het manifest Apelacion a la República waarin hij benadrukte dat het in Spanje niet ging om een conflict tussen monarchisten en republikeinen, maar primair om de strijd van alle libereraalgezinden tegen het absolutisme van de kroon dat zo nauw verweven was met het leger en de militaire dictatuur. In 1925 legde Azaña de basis voor een nieuwe partij: Acción Republicana (AR), een groep van progressieve republikeinen. Vervolgens wist hij ook de Partido Republicano Radical van Alejandro Lerroux, de Partido Republicano Federal (de federalisten) en de Catalaanse Partit Republicà Català van Lluís Companys samen te brengen in de Alianza Republicana. Het eerste manifest dat de Alianza publiceerde, begin 1926, bevatte een pleidooi voor terugkeer naar de democratie – en dat kon zowel een constitutionele monarchie als een republiek zijn – om via algemene verkiezingen te komen tot een grondwetgevende vergadering van de Cortes. Andere programmapunten waren het omvormen van Spanje tot een federale staat, beëindiging van de oorlog in Marokko, bezuinigingen op de rijksbegroting, stichting van extra scholen en maatregelen op het gebied van agrarische en sociale hervorming.

Manuel Azaña con Dolores de Rivas Cherif
Manuel Azaña en Dolores de Rivas Cherif
Naast zijn politieke activiteiten wijdde Azaña zich gedurende de jaren van de dictatuur aan de literatuur. Zijn biografie van de schrijver Juan de Valera werd in 1926 bekroond met de Premio Nacional de Literatura. Het jaar daarop verscheen eindelijk zijn boek ‘El jardin de los Frailes’ en in 1928 voltooide hij het theaterstuk ‘La Corona’ dat hij opdroeg aan Dolores de Rivas Cherif, jongste zuster van zijn beste vriend, Cipriano. Azaña was op haar verliefd geraakt en ofschoon huwelijksplannen wegens het leeftijdsverschil aanvankelijk op weerstand stuitten bij de familie De Rivas Cherif – Manuel was toen 48 en Dolores 24 – werden zij op 27 februari 1929 in de echt verbonden.

Minister en premier

De politieke ontwikkelingen kwamen in een stroomversnelling toen in januari 1930 Primo de Rivera zijn dictatorschap opgaf. Op 17 augustus 1930 vonden alle anti-monarchisten – waaronder de nieuwe conservatieve partij Derecha Liberal Republicana (DLR) van Niceto Alcalá Zamora – elkaar in het zogeheten pact van San Sebastián dat tot doel had het regime omver te werpen. Er werd een voorlopige regering samengesteld onder voorzitterschap van Alcalá Zamora met de intussen tot president van het Ateneo benoemde Azaña als minister van Oorlog wegens zijn grote kennis op dit terrein. De samenzweerders wilden medio december een opstand ontketenen, maar die mislukte. Op 12 april 1931 vonden gemeenteraadsverkiezingen plaats die de republikeinen overwinningen brachten in de grote steden. Het volk ging de straat op en de Tweede Spaanse Republiek werd uitgeroepen. Koning Alfonso XIII verdween in ballingschap en Azaña wist dat hij vanaf dat moment zijn literaire ambities vaarwel kon zeggen om zich volledig te wijden aan de politiek. Als minister van Oorlog in de voorlopige regering trof Azaña direct maatregelen om de militairen onder de duim te houden. Alle generaals werden geacht een loyaliteitsverklaring aan de republiek te ondertekenen op straffe van ontslag en hij sloot de Koninklijke Militaire Academie, tot woede van generaal Franco die daar de leiding over had. Tevens stelde Azaña maatregelen in het vooruitzicht die het leger zouden moeten bevrijden van de onevenredig grote aantallen officieren en die een einde dienden te maken aan het systeem van bevorderingen louter op grond van anciënniteit. Dit alles wekte grote weerstand op bij de legertop, die nog groeide omdat Azaña zich weinig bekommerde over de gevolgen die zijn beleid had voor het welzijn van de betrokkenen. Begin mei vaardigde de regering een aantal antiklerikale decreten uit met als gevolg een felle reactie van de kant van de kerkelijke autoriteiten die eeuwenlang het alleenrecht op godsdienstonderwijs hadden genoten. In reactie op deze protesten van kerkelijke zijde ontlaadde zich de volkswoede en in tal van steden werden kerkelijke gebouwen in brand gestoken.

De algemene verkiezingen op 28 juni bracht een overwinning voor de partijen die de voorlopige regering vormden. Azaña werd premier (hij behield tevens de portefeuille van Oorlog) van een kabinet onder president Alcalá Zamora. Een van den eerste daden van Azaña was de invoering van de zogeheten Ley de Defensa de la República, die hem in staat stelde hardhandig op te treden tegen hen die agressieve acties zouden ondernemen tegen de republiek. De wet maakte het mogelijk om mensen zonder beschuldiging te arresteren en te deporteren naar Afrika. Daarnaast ontwikkelde Azaña wetgeving op het gebied van landhervorming, reductie van de legertop, relatie tussen kerk en staat, de autonomie van Catalonië, vrouwenrechten en echtscheiding. Een programma waarmee hij de Partido Socialista Obrero Español (PSOE) voor zich wist te winnen, maar voor Lerroux aanleiding was om het vertrek van zijn partij (PRR) aan te kondigen. Per 16 december trad een kabinet aan van geheel linkse signatuur. Het jaar 1932 begon slecht voor Azaña, toen tijdens een staking vier agenten van de Guardia Civil door boeren werden vermoord en de politie later met scherp schoot op een groepje vreedzame demonstranten. Nog groter werd voor hem het probleem van de handhaving van de openbare orde toen de anarchistische vakorganisatie Confederación Nacional del Trabajo (CNT) de vallei van de Llobregat uitriep tot een commune. Onder de monarchie werd in dergelijke situaties het leger ingezet om hardhandig een einde te maken aan elke revolte tegen het regime en hoewel Azaña dat altijd veroordeeld had, zag hij nu geen andere weg om de republiek en de grondwet te verdedigen tegen wat hij zag als het anarchistische gevaar. Maar de bedreigingen kwamen niet alleen uit de hoek van anarchisten. Vanaf de zomer van 1931 bereikten Azaña geluiden van een op handen zijnde opstand van militairen, die uiteindelijk plaatsvond in augustus van het jaar daarop te Sevilla onder aanvoering van generaal Sanjurjo. Dankzij het feit dat de regering van alles op de hoogte was kon deze opstand gemakkelijk worden neergeslagen door de Guardia de Asalto, de nieuw gecreëerde oproerpolitie.

Neergang

Vanaf begin 1933 keerde het tij voor Azaña definitief. Een eerste tegenslag vormde een poging tot opstand van de CNT, die leidde tot het ombrengen door de oproerpolitie van een in hun hut verscholen zittende familie in Casa Viejas nabij Cádiz. De oppositie reageerde onmiddellijk door de regering te verwijten daartoe direct opdracht te hebben gegeven. Ernstig was ook het uitblijven van de zo gewenste landhervormingen waartegen groot verzet ontstond van landeigenaren en van de PRR van Lerroux die de regering volledig verantwoordelijk hield voor het uitblijven van economisch herstel. Toch bleef de kwestie van de openbare orde het debat beheersen en verweet de rechtse oppositie Azaña dat hij geen begrip had voor wat er in het land leefde. Dat verwijt was niet onterecht, want Azaña was geheel ondergedompeld in het parlementaire werk en had weinig contact met de dagelijkse realiteit van de straat. Ook was Azaña blind voor de vitaliteit van rooms-katholieke bewegingen waarvan hij dacht dat deze hun betekenis voor Spanje hadden verloren. Het kwam te laat bij hem op dat juist van die kant een nieuwe massabeweging aan het ontstaan was waarin zich alle onvrede over het ingrijpende regeringsbeleid samenbalde. Een sleutelrol in deze beweging vervulde José María Gil-Robles, een jonge advocaat die in maart 1933 de rechts-katholieke coalitiepartij Confederación Española de Derechas Autónomas (CEDA) oprichtte. Azaña verloor steeds meer steun. Niet alleen werd hij verguisd door de anarchisten, maar ook door de linkervleugel binnen de PSOE onder aanvoering van Largo Caballero die niets meer zag in samenwerking met de AR. Deze mening kreeg de overhand en de socialisten verklaarden de coalitie als te zijn mislukt. De verkiezingen van 1933 leverden een eclatante overwinning op voor de CEDA. Eens temeer bleek dat Azaña niet beschikte over een massale achterban en ook de socialisten leden zwaar verlies. Waarschijnlijk is het succes van de CEDA in belangrijke mate toe te schrijven aan het feit dat voor het eerst in de Spaanse historie ook vrouwen mochten stemmen die over het algemeen zeer traditionele opvattingen hadden en weinig moesten hebben van de antikerkelijke houding van Azaña. Vanaf dat moment richtte Azaña zich op de realisatie van een breed links front en hij slaagde erin om begin april 1934 alle links-republikeinse partijen te verenigen in een nieuwe partij: Izquierda Republicana.

Azaña president

0 N
Redevoering Azaña
In de herfst van 1934 ontketende de revolutionaire vleugel van de PSOE een algemene opstand die uitliep op een totale mislukking en die in Asturië tot veel bloedvergieten leidde. Gematigde krachten binnen de PSOE kregen de overhand en vanaf dat moment probeerde Azaña de banden met de PSOE weer aan te halen. Azaña afficheerde zich als de redder van de republiek en zette hij zich af tegen degenen die erop waren de grondwet te wijzigen en terug te keren naar het oude staatsbestel waarin kerk en monarchie het voor het zeggen hadden. Dat deed hij door in de openbaarheid te treden en op enorme samenkomsten in de open lucht de bevolking toe te spreken. Spreekbeurten in Valencia en Madrid trokken honderdduizenden bezoekers. Ondanks al deze politieke beslommeringen was er tijd voor een korte vakantie in augustus 1935. Manuel en Dolores vertrokken naar België en ook bezochten zij Amsterdam. Een boottochtje over de grachten ervoer Dolores als een wonder.

Op dat moment achtte Gil-Robles de tijd gekomen om een greep te doen naar de macht. Hij forceerde een crisis en de president schreef algemene verkiezingen uit voor februari 1936. Belangrijk voor Azaña was dat met het oog op de verkiezingen een progressieve coalitie tot stand kwam. De socialisten sloten zich aan evenals de communisten en vakorganisaties: het Frente Popular (Volksfront) was geboren. Het volksfront won krap in stemmenaantallen, maar veroverde dankzij het kiesstelsel een royale meerderheid in de Cortes. Azaña werd opnieuw premier. Een volgende stap voor links op weg naar de absolute macht was het afzetten van president Alcalá Zamora die zijn grondwettelijke bevoegdheden zou zijn te buiten gegaan, waarna Azaña begin april verkozen werd tot president van de republiek.

Azaña wilde als nieuwe president een regeringsploeg waarin socialisten en republikeinen zouden samenwerken en de enige manier om dat te bewerkstelligen was een socialist aan te stellen als premier. De meest voor de handliggende kandidaat voor die post was Indalecio Prieto die de gematigde vleugel van de PSOE vertegenwoordigde, maar de op revolutie uit zijnde Largo Caballero zette hem de voet dwars en weigerde elke vorm van samenwerking met burgerlijke partijen. Prieto wees de uitnodiging van de president af om daarmee een scheuring van de PSOE te voorkomen en er werd vervolgens door Santiago Casares Quiroga – partijgenoot van Azaña – een kabinet geformeerd van links-republikeinen. Socialisten, anarchisten en communisten verenigden zich en tijdens een massale manifestatie eisten zij het aftreden van het kabinet en van de ‘verrader’ Azaña. Op 19 juli kwamen de militairen in opstand en juist op dat moment ontbeerde het land een duidelijke leiding. Casares had de avond ervoor zijn ontslag ingediend en zijn opvolger Martínez Barrio kon het tij niet meer keren. Barrio heeft nog telefonisch geprobeerd om de leider van de militaire opstandelingen, Emilio Mola, over te halen om deel te nemen aan zijn regering, maar deze antwoordde dat het te laat was. Azaña benoemde diezelfde dag José Giral tot premier als leider van een wederom republikeins kabinet in de wetenschap dat daarmee de weg vrijkwam voor het uitdelen van wapenen onder de linkse revolutionairen. Precies waar de socialisten op hadden aangedrongen.

Burgeroorlog

Azaña, die gruwde van de wandaden van de militaire opstandelingen en ook niets moest hebben van het revolutionair geweld van links dat uit was op de vestiging van de dictatuur van het proletariaat, was op dat moment zeer aangeslagen en overwoog serieus om af te treden. De weigering van Frankrijk en Groot-Brittannië om te interveniëren of om wapens te leveren beschouwde hij als een dolkstoot in de rug van de Spaanse republiek. Van dat laatste was ook Giral overtuigd die daarom zijn ontslag indiende. Azaña besloot met tegenzin Largo Caballero een formatieopdracht te geven, die een kabinet samenstelde van socialisten, republikeinen en – een novum in Europa – communisten. Maar deze regering kon niet voorkomen dat de troepen van Franco oprukten naar Madrid. Vrezend voor de val van de hoofdstad vertrok de president naar Barcelona waar hij een plan uitwerkte dat voorzag in het aandringen van Britse kant op een staakt het vuren, waarna het Spaanse volk in de gelegenheid gesteld zou worden via een volksraadpleging te beslissen welke regeringsvorm het wenste. Dit initiatief was echter aan dovemansoren gericht. Kort daarop vertrok de regering naar Valencia, de verdediging van de stad overlatend aan een militaire junta. Madrid hield stand ten koste van duizenden slachtoffers, waaronder veel vrijwilligers die zich in de straten te weer stelden tegen de goedgeoefende troepen van de opstandelingen.

Ten gevolge van het uitblijven van militaire successen – de veldslagen bij Jarama en Guadalajara eindigden in een impasse en in februari 1937 viel Málaga in handen van de opstandelingen – groeide de kritiek op Largo Caballero in zijn rol van minister van Oorlog. Die kritiek kwam vooral van de kant van de communisten die hun greep op het leger probeerden te vergroten. Begin mei brak een anarchistische opstand uit in Barcelona die door de CNT-leiders werd bezworen, maar Largo Caballero als verdediger van de anarchistische vakbond in diskrediet bracht. Azaña greep in, ontbond de regering en benoemde de bij de communisten goed liggende socialist Juan Negrín tot premier. Ondanks dat in maart het republikeinse leger stand had gehouden in de slag bij Guadalajara, achtte Azaña de kans klein dat de republikeinen gewapenderhand de burgeroorlog zouden kunnen winnen. De tijd leek rijp om opnieuw bij Europese mogendheden aan te dringen op interventie, maar weer ving hij bot. Groot was de weerstand tegen dergelijke initiatieven van de kant van de Spaanse kerkelijke autoriteiten die maar één doel voor ogen hadden: herstel van Spanje als een rooms-katholieke staat. Ook Franco wenste geen enkele vorm van bemiddeling en verklaarde dat hij erop uit was het vaderland voorgoed te zuiveren van revolutionaire en linkse elementen.

Azana

In de loop van 1937 en 1938 waarin de vooral door de communisten gepropageerde aanvalsstrategie leidde tot enorme verliezen in de veldslagen zoals die van Brunete, Belchite en Teruel, groeide bij Negrín en de legerleiding niettemin het idee dat een enkele grote overwinning de kansen voor de republiek zouden keren en Franco definitief kon worden verslagen. Dat leidde tot het Ebro-offensief waarbij het republikeinse leger werd weggevaagd. De burgeroorlog zou nog duren tot april 1939, maar in feite was er toen al geen hoop meer. Ook niet voor Azaña’s pogingen om andere Europese mogendheden te bewegen om in te grijpen. Die hadden intussen door de Duitse dreiging iets anders aan hun hoofd en toonden zich nauwelijks geïnteresseerd in het wel en wee van de Spaanse republiek. Ervan overtuigd dat de kansen van de republikeinen om de oorlog te winnen verkeken waren, nam Azaña maatregelen in geval van een vlucht met zijn gezin naar Frankrijk. Al zijn spaargeld stuurde hij naar zijn zwager Cipriano in Genève met het verzoek er dollars voor te kopen.

Het einde als banneling

Eind januari 1939 viel Barcelona in handen van de opstandelingen. Dat bracht een enorme vluchtelingenstroom op gang richting Frankrijk. Op 4 februari vond een bijeenkomst plaats van de president met Negrín en andere ministers tijdens welke de premier er bij Azaña op aandrong direct het land te verlaten en zich te vestigen in de Spaanse ambassade te Parijs met als optie eventueel terug te keren naar zijn vaderland. Azaña vertrok daags daarna met zijn familie, de premier en enkele andere functionarissen richting La Vajol, het meest noordelijk gelegen plaatsje, om te voet in een ijzige kou de grens over te steken. Hun voorlopige verblijfplaats werd Collonges-sous-Salève, in de buurt van Genève, waar Azaña’s zwager een woning had. Vertrek naar Parijs was uitgesloten: op de ambassade wist men van niets en de Fransen waren ook niet van plan om gegeven de omstandigheden, de Spaanse president met open armen te ontvangen. Eind februari, toen bleek dat de Franse regering nieuwe diplomatieke betrekkingen met het Spanje van Franco wilde aanknopen, kondigde Azaña zijn aftreden af. Moegestreden zette hij zich aan het schrijven van artikelen waarvan er slechts één – Spain’s place in Europa – verscheen in een internationaal tijdschrift. De wereld leek Spanje vergeten te zijn. Intussen had Franco de wet op de politieke verantwoordelijkheden van toepassing verklaard en werd Azaña door een militair tribunaal afgeschilderd als een seksuele pervert, een gevaarlijke vrijmetselaar, een marxist in vermomming, een vijand van het leger en van de kerk. Zijn bezittingen werden verbeurdverklaard en hij werd veroordeeld tot het betalen van een boete van honderd miljoen peseta’s.

Nadat Duitsland aan Frankrijk de oorlog had verklaard zag Azaña zich genoodzaakt zijn domicilie in de buurt van het front te verlaten en vestigde hij zich in Pyla-sur-Mer aan de Atlantische kust. Daar kwam aan het licht dat een jaar eerder opgelopen griep zich ontwikkeld had tot een levensbedreigende aantasting van de aorta. Dat was de reden dat hij de genereuze geste afsloeg van Negrín die hem tijdens een laatste bezoek een plaats aanbood op een schip dat richting Engeland zou vertrekken. Op aandringen van de autoriteiten week Azaña uit naar de vrije zone van Frankrijk en bereikte uitgeput en in gezelschap van zijn vrouw op 25 juni 1940 Montauban, gelegen ten noorden van Toulouse. Zelfs daar had hij geen rust en werd hij gezocht door de Gestapo die op verzoek van Franco een heksenjacht had ontketend op alle Spaanse gevluchte ‘rode leiders’. Tot een illegale ontvoering kwam het echter niet. Op 3 november stierf Azaña. Hij werd begraven in Montauban, waar een grafsteen met het simpele ‘Manuel Azaña / 1880-1940’ een herinnering vormt aan een politicus en intellectueel die zijn idealen in rook had zien opgaan. Zijn vrouw Dolores emigreerde later naar Mexico waar zij in 1993 overleed.

Bron: Juliá, S., Vida y tiempo de Manuel Azaña, Taurus, Madrid 2008

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's. Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×