Dark
Light

Margarine als melkkoe

Over de strijd tussen de zuivel- en de margarinesector in de naoorlogse periode
8 minuten leestijd
Margarine Boterfabriek. Reclame 1893
Margarine Boterfabriek. Reclame 1893

Margarine is uitgevonden in 1869 door de Franse scheikundige Hippolyte Mège-Mouriés en vormde een relatief goedkope concurrent voor boter. Daarmee was de tegenstelling tussen de zuivel- en de margarinesector geboren.

Hippolyte Mège-Mouriés
Hippolyte Mège-Mouriés
In zijn memoires beschrijft Albert Pierhagen – oud-voorzitter van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën (MVO) – deze controverse tot in detail. Dit artikel is gebaseerd op deze memoires, aan de auteur ter beschikking gesteld door Pierhagens zoon, Wandert Pierhagen.

De Crisis-Zuivelwet

Het begint allemaal met het wegvallen van de buitenlandse afzetmarkten voor boter en het inzakken van de boterprijzen ten gevolge van de Grote Depressie in 1929. Dat brengt de boeren in problemen. Naar de mening van de regering verdienen de melkveehouders steun in de vorm van prijsgaranties. Omdat de margarineproducenten zouden kunnen profiteren van de botermalaise wordt besloten de MVO-sector in zijn geheel bij de problematiek te betrekken. In 1932 wordt de Crisis-Zuivelwet aangenomen die voorziet in hulpverlening aan de melkveehouderij en in heffingen op botervervangende producten zoals margarine. Dat kwam erop neer dat margarineproducenten en de leveranciers van hun grondstoffen opdraaien voor de steun aan de melkveehouders. Voor het innen van deze heffingen zorgt een speciale afdeling van de Crisis-Zuivelcentrale (CZC). Eén van de medewerkers aldaar is de dan 26 jaar oude Albert Pierhagen die in 1933 in dienst treedt bij de CZC en gaat werken bij de afdeling MVO. Vier jaar later wordt deze afdeling verzelfstandigd in het Bedrijfschap MVO. Vanaf dat moment tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog wordt de expertise van MVO ingezet bij de distributie van grondstoffen voor de olie- en vetverwerkende industrieën. Pierhagen speelt bij dit alles een belangrijke rol als vertegenwoordiger van MVO in de zogeheten Commissie ‘Voorbereiding Voedselvoorziening in Oorlogstijd‘.

MVO in de knel

In de naoorlogse jaren, ten tijde van de wederopbouw, ontstaat de behoefte aan regulering van de vet- en oliemarkten ten behoeve van een rechtvaardige verdeling van grondstoffen over door de oorlog zwaar getroffen en in honger verkerende landen als Nederland. Dat impliceert een stevige overheidsbemoeienis op nationaal en internationaal niveau. Zo is in die jaren de inkoop van grondstoffen voor de olie- en vetsector in handen van het Voedsel-Import Bureau dat ressorteert onder het ministerie van Landbouw- en Voedselvoorziening. De aangekochte goederen worden tegen vaste prijzen doorverkocht aan het bedrijfsleven. In 1952 besluit de Nederlandse overheid dat het tijd wordt zich terughoudender op te stellen en de grondstoffenhandel weer over te laten aan de vrije markt. Van MVO wordt dan een stevige inbreng verwacht om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Pierhagen merkt op:

‘Het bedrijfsleven, geconfronteerd met een geheel nieuwe situatie, met wijzigingen, die m.b.t. de grondstoffenaanvoer waarschijnlijk een structureel karakter zouden dragen, zag de toekomst met zorg tegemoet, en verlangde van de Overheid naast overgangsmaatregelen, vormen van bescherming om de nieuwe vrijheid het hoofd te kunnen bieden. De taak van het Bedrijfschap MVO vormde in dit vrijheidsspel een ‘contradictio explicita’. De overheid verwachtte van ons plannen, die de staatskas zoveel mogelijk ontzag, het bedrijfsleven zag in het Bedrijfschap de pleitbezorger voor zoveel mogelijk bescherming en financiële tegemoetkomingen ten laste van deze staatskas. Maar het was ook van het grootste belang naar nieuwe wegen en mogelijkheden voor industrie en handel in onze sector te zoeken. Het was boeiend daaraan een bijdrage te mogen leveren.’

Voor de oorlog was de margarine-industrie niet alleen wettelijke beperkingen opgelegd voor wat betreft de omzet, maar ook opgezadeld met een heffing op haar product en dat alles ter bescherming van de zuivelsector. De heffing op margarine werd bijvoorbeeld gebruikt om de boterexport te subsidiëren. Pierhagen schrijft hierover:

Albert Pierhagen in 1937
Albert Pierhagen in 1937

‘Een [….] factor die onrust zaait is de verwachting dat de Overheid de margarineheffing maar al te gaarne als werktuig zal gebruiken. In vergaderingen van de ‘Raad voor Economische Aangelegenheden’ spreekt men niet ongaarne over ‘het margarine-potje’.
Men kan daarmee vaardig manipuleren, of het nu een door het Min. v. Soc. Zaken gewenste margarine prijsverlaging betreft als compensatie voor de premie op de werkeloosheidsverzekering, óf dat ‘Landbouw’ deze middelen wil gebruiken om bv. een prijsstijging van melk op te vangen.’

De Melange-oorlog

Gaandeweg worden deze regelingen afgebouwd, maar controverses tussen de MVO- en de zuivelsector blijven bestaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gevecht om de Melange, een margarineproduct dat gemengd werd met 10% boter. Pierhagen merkt op:

‘Een nieuwe wolk verschijnt aan de margarinehemel als het Bedrijfschap v. Zuivel de omvangrijke export van Melange [….] naar Engeland wil verbieden. Het betreft export van ca. Fl. 50 miljoen per jaar. Men baseert dit verbod op een Zuivelverordening uit de oorlogsperiode, die het vermengen van boter en margarine – betrekking hebbend op de binnenlandse afzet – verbood.’

Het Bedrijfschap Zuivel betoogt dat het mengproduct de goede naam van de Nederlandse boter aantast en de afzet naar de belangrijke Engelse markt bedreigt. MVO stelt daar tegenover dat men in de economie subsidiaire concurrentie heeft te aanvaarden. Bovendien bestaat in Engeland een duidelijke vraag naar Melange. MVO meent overigens dat het Bedrijfschap Zuivel geen zeggenschap heeft over producten die niet tot haar branche behoren. In de wetenschap dat in regeringskringen de steun aan de zuivelsector steeds met argusorgen werd beschouwd, tekenen de kemphanen in 1955 de (gewapende) vrede en blijft de situatie zoals die was. De Melange-export wordt nog voortgezet tot 1958. Daarna voorziet de Engelse margarine-industrie in haar eigen behoefte.

In datzelfde jaar komt de omzetbelasting op oliën en vetten te vervallen, wat leidt tot een prijsverlaging van margarine. De zuivelsector is er als de kippen bij om het nu oplopende prijsverschil tussen boter en margarine teniet te doen door middel van een verhoging van de heffing op margarine, maar het Bedrijfschap Zuivel moet dit idee na fel verzet van MVO laten varen. Een nieuwe botsing doet zich voor als een fabrikant het zogeheten Milkcompound wil gaan produceren en exporteren. Milkcompound is een product dat toentertijd al gemaakt werd in de Verenigde Staten en waarin het dure melkvet is vervangen door goedkopere plantaardige olie. Het Bedrijfschap Zuivel wil dit product verbieden:

‘Wij pousseren onze aanzienlijke condensmelk-export als melk van goede Nederlandse koeien. Indien een Nederlandse kunstmelk op de markt komt, doet dit schade aan de goede naam van Nederlandse Zuivelproducten.’

MVO reageert laconiek:

‘Als de consument milkcompound wil kopen moet men deze nieuwe ontwikkeling niet bij voorbaat door een verbod onmogelijk maken.’

Enigszins geprikkeld riposteert de voorzitter van het Bedrijfschap Zuivel met:

‘Dit principiële standpunt kan men niet volhouden. De overheid kan toch ook geen opiumverkoop toestaan, ook al zijn er consumenten die dit willen kopen. Bovendien, [….] het verschil tussen kunstmelk en echte melk kan men steeds proeven’,

…hetgeen MVO opvangt met de evenzeer verrassende opmerking:

‘Bij smaakproeven [….] te Rotterdam maakte de karnmeester echte boter uit voor slechte margarine.’

MVO laat het daarbij, want haar belangen in deze affaire waren gering.

Boterberg

Nadat in 1956 de Bedrijfschappen zijn omgezet in Productschappen doet zich een nieuw aspect voor in de boter-margarine controverse. Begin 1957 dalen de wereldmarktprijzen voor boter. Nieuw-Zeeland komt met boter voor zeer lage prijzen op de markt en de export van de gesubsidieerde Nederlandse boter stokt. Deze boter wordt opgeslagen – de zogeheten koelhuisboter – en om de verkoop ervan te stimuleren grijpt de regering naar het middel van prijsverlaging om de koelhuisboter concurrerend te maken met margarine. Producenten die hun boter niet weten te verkopen, kunnen deze inleveren bij de overheid tegen een gegarandeerde prijs die aanzienlijk hoger ligt dan de marktprijs. MVO protesteert:

‘Wij hebben allerminst gevraagd om deze penetratie in de margarine-afzet, die in tegenstelling tot de boter niet door de overheid wordt gesteund.’

Met steun van het Ministerie van Financiën, dat steeds scherper op de zuivelsubsidies gaat letten, wordt de koelhuisboterprijs enigszins opgeschroefd, maar het was en bleef een hernieuwde inbreuk op een vrije ontwikkeling van de margarinemarkt. Margarinefabrikanten protesteren terecht tegen deze rol als pion in het schaakspel rond de zuivel. De maatregel om koelhuisboter te ‘dumpen’ is kostbaar want daarmee bindt de overheid de zuivelkat op het subsidiespek. Het effect is een toenemende levering van verse boter tegen de hoge garantieprijs en het leidt zelfs tot fraude. Aan het licht komt dat een zuivelbedrijf boter tegen de garantieprijs aanlevert om die eigen boter vervolgens tegen de lage koelhuisprijs weer terug te kopen. Het garantieprijssysteem leidt in combinatie met de geforceerde koelhuisboterafzet tot misstanden en heeft geen effect op het terugdringen van de melkvetoverschotten. Sterker nog, ten gevolge van deze overheidsmaatregelen neemt de omvang van de veestapel alleen maar toe en daarmee de surplussen. Het goed georganiseerde zuivelfront weet zich tegen alle aanvallen te weren en de problemen blijven voortwoekeren. Begin jaren tachtig, als Pierhagen zijn memoires schrijft, noteert hij:

‘Dit in 1983 herlezend, is het tekenend dat in de Europese Gemeenschap dit onderwerp nog steeds aan de orde is en het systeem van basisgarantieprijzen voor melk en inleveringsmogelijkheid van boter gebaseerd op deze prijs, de melkveestapel heeft vermenigvuldigd evenals de surplussen.’

Melange verplicht?

De MVO sector krijgt medio 1957 wat meer lucht als mede onder druk van vak- en consumentenorganisaties de margarineheffing verdwijnt, maar dreigingen blijven bestaan. Pierhagen verwoordt het aldus:

‘In vele Zuivelkringen is het nu eenmaal een vanzelf sprekende zaak de margarinekoe uit te melken ter financiering van de steeds toenemende melkplas van de zwartbonten.’

Hij krijgt weldra gelijk als in een landelijk dagblad begin februari 1958 het bericht verschijnt dat minister Anne Vondeling van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening (LVV) de melkoverschotten wil wegwerken door de margarinefabrikanten te dwingen Melange – de met boter vermengde margarine – op de markt te brengen. Voor MVO een onacceptabel idee. Volgens het productschap zou een verplichting tot fabricage van Melange een negatief effect hebben omdat dit product boter verdringt met als gevolg een toename van het melkvetoverschot. In maart stelt de minister tijdens een persconferentie

‘Ik heb geen reden te denken dat de margarine-industrie de Melange niet wil.’, waarmee hij – aldus Pierhagen – ‘met weinig woorden demonstreert hoeveel er aan de communicatie op het Ministerie van Landbouw ontbreekt.’

MVO krijgt te horen dat wanneer de margarine-industrie in de Tweede Kamer oppositie tegen het voorstel van LVV zou organiseren men met vuur speelt en een menggebod uitlokt. Maar in de ministerraad lijdt het plan van Vondeling schipbreuk. Het verzet van Econonomische Zaken tegen een prijsopdrijvend menggebod is te sterk.

Besluit

Piere Lardinois
Piere Lardinois
Tegen het eind van het decennium duikt het spook van de margarineheffing weer op, maar dit keer op Europees niveau waar Eurocommissaris Mansholt een plan lanceert om de boterconsumptie te verhogen met maatregelen die een prijsverhoging van margarine inhouden. Tegenover een lid van het Europees Parlement blaast Pierhagen stoom af:

‘Zuivelproducenten reageren op iedere kunstmatige steun met hogere produktie die leidt tot groter afzetmoeilijkheden. De MVO-sector heeft geen enkele behoefte de rekening daarvoor te voldoen.’

Het verweer van MVO heeft succes en het zal tot 1976 duren alvorens Landbouwcommissaries Lardinois een concreet voorstel doet voor een heffing op margarine ten behoeve van de sanering van de zuivelmarkt.

Onderzoek eind jaren vijftig naar de effecten van verzadigde vetzuren in voedingsmiddelen als boter wijst uit dat dit product het cholesterolgehalte in het bloed nadelig beïnvloedt. Een stimulans voor MVO om de samenstelling van margarine te verbeteren – vervanging van dierlijke door plantaardige vetten – en het consumentengedrag te veranderen.

Lees ook: Duyvis en de voedselvoorziening tijdens de Tweede Wereldoorlog
…en: De tot mislukking gedoemde missie van een fatsoenlijk koloniaal
Boek: Alles van Melk. Geschiedenis van de Nederlandse Zuivelindustrie

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's. Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×