Wrede heersers
Tijdens de Afrikaans-Arabische top van oktober 2010 kwamen de staatshoofden uit de regio in het Libische Sirte bijeen voor een gezellig onderonsje. Op dat moment leek er nog geen vuiltje aan de lucht, maar binnen een jaar bracht een reeks opstanden een aantal van de aanwezige leiders ten val. Ben Ali in Tunesië, Mubarak in Egypte, Khadaffi in Libië en Saleh in Jemen moesten het veld ruimen. In de berichtgeving over wat toen nog hoopvol de ‘Arabische Lente’ werd genoemd werden Khadaffi en zijn kornuiten dikwijls aangeduid als ‘middeleeuwse dictators’. Dictators waren het inderdaad, maar hoezo ‘middeleeuws’?

Zowel de theorie als de praktijk van het middeleeuwse koningschap geven echter een ander beeld te zien. De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de ‘gezalfde des Heren’ was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht. Juist omdat hij zijn macht van God had gekregen, werd de koning geacht er voorzichtig mee om te springen. Hij was er voor het volk, het volk niet voor hem. De koning moest zorgen voor vrede en gerechtigheid; hij moest de armen, weduwen en wezen beschermen en de kerk verdedigen tegen haar vijanden.

Met een koning die zijn macht misbruikte, zou het volgens genoemde theologen slecht aflopen. En niet alleen ná zijn dood. Een tiran, want zo werd een onrechtvaardige heerser in die tijd genoemd, liep grote kans ook al tijdens zijn leven zijn verdiende loon te krijgen. Nooit vergat men de koning ervoor te waarschuwen dat hij onvermijdelijk een afschuwelijk einde zou kennen als hij als een dwingeland zou heersen. Als zijn onderdanen hem al niet een kopje kleiner zouden maken, zou hij een vreselijke, smerige ziekte oplopen of levend worden opgevreten door de ratten.
Ook in de praktijk was de macht van de koning beperkt. De relatie tussen de koning en de adel was gebaseerd op de vazalliteit. De koning was de hoogste leenheer van het land en stond aan de top van de feodale piramide. Men werd leenman of vazal door een eed van trouw af te leggen aan de leenheer, maar deze trouw was wederzijds: beide partijen hadden rechten en plichten. Als een van de partijen zich niet aan de afspraken hield, kon de ander de overeenkomst eenzijdig opzeggen; niet alleen de leenheer, maar ook de leenman. Dit maakte de koning tot een primus inter pares (eerste onder zijns gelijken). Hij moest rekening houden met de belangen van zijn voornaamste vazallen; hij kon hun adviezen niet ongestraft in de wind slaan en zeker niet hun rechten of eer schenden.

De macht van een middeleeuwse koning was beperkt, zeker vergeleken met die van de absolute koningen uit de Vroegmoderne Tijd. Het was zeker geen algemeen aanvaard principe dat de heerser zich als een schurk mocht gedragen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat koningen per definitie goed, rechtvaardig en verantwoordelijk waren of dat er geen heersers bestonden die hun volk onderdrukten en het land te gronde richten door het najagen van de eigen waandenkbeelden. Maar het is evenmin waar dat koningen stuk voor stuk tirannen waren. Het etiket ‘middeleeuwse dictators’ voor de onderdrukkers uit onze eigen tijd zegt daarom vooral iets over onze onwetendheid over de Middeleeuwen.
Hetzelfde geldt voor veel andere vermeende zwarte bladzijden uit de middeleeuwse geschiedenis: het bijgeloof, de inquisitie, de martelpraktijken, de kwakzalverij, de alom tegenwoordige stank en vuiligheid. In alle gevallen is er op zijn minst sprake van sterke overdrijving, zo niet van een ernstig misverstand.
