Kwaad is eigenlijk iets banaals, concludeerde de Joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) toen ze oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann (1906-1962) bestudeerde. Een man met brilletje en zonder charisma. Hij leek verreweg niet op een meedogenloos monster. Toch was Eichmann het hoofd van de afdeling Jodenaangelegenheden in nazi-Duitsland geweest.
Doordat hij na de oorlog naar Latijns-Amerika wist te ontsnappen, kon hij pas in 1960 worden berecht. Twee jaar later werd Eichmann vanwege zijn leidende rol bij de Jodenvervolging geëxecuteerd. Tijdens zijn gevangenschap had hij een dagboek bijgehouden, waarin hij onder andere op de Tweede Wereldoorlog en zijn aandeel daarin reflecteerde.1
Eichmann was niet alleen in het bijhouden van een dagboek in gevangenschap. Andere veroordeelden na de Tweede Wereldoorlog waren hem voorgegaan, zoals nazi-architect Albert Speer. Dichter bij huis schreef de Groningse Harm Bouman, die tussen 1943 tot 1945 lid was van de Sicherheitsdienst (SD) en verschillende moorden had gepleegd, ook zijn herinneringen op in de cel. Hoewel het niet gemakkelijk is je in de daden en keuzes van nazistische oorlogsmisdadigers te verplaatsen, intrigeren hun verhalen en vooral hun motieven ons juist enorm. Zeker wanneer de schuld of onschuld van de verdachte in kwestie vaag blijft of (nog) niet is vastgesteld. Desondanks zijn herinneringen geschreven door misdadigers in het nauw moeilijk te doorgronden en wellicht alleen maar uit op het misleiden van de lezer. Zowel Speer als Bouman blikten door middel van hun memoires terug op hun leven en vooral op hun oorlogsverleden. Speer was tijdens het schrijven al berecht, maar richtte toch een façade op die zijn persoon en daden beter liet voorkomen. Bouman beschreef zijn herinneringen en zijn vermeende inkeer toen hij nog veroordeeld moest worden, wat zijn motieven twijfelachtig maakt. De vraag blijft echter of Speer en Bouman bewust hun memoires verfraaiden, objectief op hun verleden konden reflecteren en of dit laatste überhaupt mogelijk is binnen autobiografieën.
Albert Speer: de ‘nette nazi’
Nadat Hitler in 1933 tot Rijkskanselier was benoemd, kreeg aankomend architect Speer de opdracht het hoofdkantoor van het ministerie van propaganda te verbouwen. Hitler was onder de indruk van het resultaat en Speer schopte het tot hofarchitect van het Duitse Rijk. In februari 1942 werd Speer benoemd tot Rijksminister van Bewapening en ontpopte zich als een uitmuntend manager, die de Duitse wapenproductie wist te verveelvoudigen.2
Over de relatie tussen Hitler en Speer, zou laatstgenoemde zelf zeggen:
“Als Hitler vrienden gehad zou hebben, zou ik ongetwijfeld een van zijn intiemste vrienden zijn geweest”3
Tijdens de processen van Neurenberg in 1946 werd Speer met zijn fatsoenlijke uiterlijk en ogenschijnlijke redelijkheid bekend als ‘de nette nazi’.4 Daarnaast was hij de enige beklaagde die openlijk zelfkritiek uitte.5 Speer schreef in zijn dagboeken over zijn ergernis jegens andere ondervraagden als bijvoorbeeld Hermann Göring (1893-1946), die bij hem “de indruk van de vlucht voor de verantwoordelijkheid” wekten. Zelf wilde Speer de verantwoordelijkheid voor zijn daden wel op zich te nemen:
“Wie zou anders de verantwoordelijkheid voor het verloop van de gebeurtenissen moeten dragen als dat niet de naaste medewerkers rond het staatshoofd zijn? (…) Ik ben daartoe des te meer verplicht nu de chef van de regering zich heeft onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid tegenover het Duitse volk en tegenover de wereld”.6
Later schreef Speer dat hij zich na zijn bekentenissen opgelucht en tevreden voelde, ondanks dat zijn raadsman vreesde dat hij hiermee zijn doodvonnis had getekend.7
Speer werd voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid tot een gevangenisstraf van twintig jaar veroordeeld.8 Drie jaar na zijn vrijlating in 1966 werden zijn herinneringen, De Derde Rijk-dagboeken, gepubliceerd en bewerkt tot een autobiografie. Speer schreef ze in de gevangenis, door met hulp van gerespecteerd historicus Joachim Fest fragmenten op wc-papier zijn cel uit te smokkelen. Fest vormde deze met interviews om tot een lopend verhaal.9 In deze dagboeken maak je geen kennis met berekenende oorlogsmisdadiger, maar met een keurige echtgenoot, vader en architect. Een man die hield van het buitenleven:
“[De] aanstelling als assistent [aan de Technische Hogeschool] maakte het mogelijk te trouwen. De huwelijksreis ging niet naar Italië maar met een vouwboot en de tent door het afgelegen, met bossen omzoomde merengebied van Mecklenburg. Wij lieten onze boten in Spandau te water, een paar honderd meter van de gevangenis verwijderd, waar ik twintig jaar van mijn leven zou doorbrengen.”10
In 1982 bracht de Duitse historicus Matthias Schmid een heel ander beeld van Speer naar voren. Hij toonde aan dat Speer Joden uit hun huizen in Berlijn had laten verdrijven, om plaats te maken voor Hitlers bouwplannen. In de jaren negentig volgden belastende publicaties van andere historici. Speer zou wel degelijk hebben geweten van de Jodenvervolgingen, gezien zijn handtekeningen op documenten hierover. Meteen rees de vraag hoe de redelijkheid en onschuld van Albert Speer zo lang zo overtuigend konden zijn geweest. Speer bleek een fenomenale leugenaar met een uitstekend geheugen, waardoor hij zichzelf vrijwel nooit tegensprak. Misschien was hij zelf ook in zijn versie van het verhaal gaan geloven.11 Hierbij stuiten we op een lastige kwestie binnen het onderzoek van egodocumenten: is een persoon in staat volledig objectief en waarheidsgetrouw terug te blikken op zijn eigen keuzes en daden? In een van de laatste uitgaven van Speer’s memoires, zegt de Zwitserse theoloog Karl Barth hierover:
“Iedere autobiografie is een problematische onderneming, omdat daarbij noodzakelijkerwijze verondersteld wordt, dat er een stoel is waarop iemand kan gaan zitten om het eigen leven van daar uit te bekijken, in zijn onderdelen te vergelijken, het in zijn ontwikkeling te overzien en te doorzien. De mens kan en dient zichzelf wel te zien. Overzien kan hij zich niet eens op ieder actueel moment en ook niet zijn verleden in de totaliteit.”12
Lees ook: Albert Speer, Hitler’s huisarchitect
De oorlogsmisdadiger aan het woord
Wanneer iemand in een dagboek, brief of memoires over zichzelf schrijft, creëert hij of zij actief een beeld van zichzelf: self-fashioning. Hierbij probeert de auteur objectief naar zichzelf en zijn of haar verleden te kijken, door een stapje terug te nemen. Vrijwel ieder mens verlangt naar orde, samenhang en coherentie, zo ook in zijn of haar levensverhaal. Het beeld dat de schrijver in zijn hoofd of op papier van zichzelf creëert, is onbewust niet altijd het juiste beeld. Er kan sprake zijn van zelfmisleiding. Volgens de Amerikaanse theologen David Burrell en Stanley Hauerwas, die in hun onderzoek de dagboeken van Albert Speer onder de loep namen, is dit een grote valkuil bij het schrijven van autobiografieën. De auteur wordt door zijn terugblik geconfronteerd met zijn of haar slechte daden. Hij of zij probeert deze zo op te schrijven dat de daden en keuzes voor zowel de schrijver als de lezer acceptabel lijken. Dit kan ofwel door te beseffen dat er destijds sprake was van zelfmisleiding en dat op te schrijven, of de auteur kan juist in de zelfmisleiding volharden en dit ook in zijn memoires weergeven. Zelfs wanneer de autobiograaf (naar eigen idee) tot inkeer is gekomen, hoeft dit niet te betekenen dat er geen sprake is van zelfmisleiding. De inkeer fungeert dan als een dekmantel waaronder de autobiograaf blijft volharden in zijn foutieve zelfbeeld.13
Binnen autobiografieën bestaan verschillende genres, waaronder de piëtistische autobiografie. In deze, vaak religieuze herinneringen, beschrijft de auteur zijn weg via de worstelingen die hij onderging naar het moment van inkeer.14 Hoewel Speer berouw toonde, werd hij vrijwel nooit specifiek over zijn schuld en speelde religie geen speciale rol in zijn inkeer. Voor en tijdens de oorlog was hij, ondanks zijn protestantse achtergrond, niet bijzonder religieus geweest en erna evenmin. Hij betuigde spijt voor de daden van de nazi’s, maar ontkende iets van de Holocaust te hebben geweten. Later zou hij over zijn schuld schrijven, dat de afmetingen van “sommige misdrijven” zo groot waren dat daartegenover “elke menselijke verontschuldiging verbleekt tot niets.”15
De autobiografie van de Groningse oorlogsmisdadiger en oud-medewerker van de Sicherheitsdienst (SD), Harm Bouman, lijkt wel geïnspireerd te zijn door een religieuze inkeer. Zijn onuitgegeven manuscript ‘De Brede Weg’ is door Bouman na de oorlog, maar voor zijn berechting, in gevangenschap geschreven.16 Afgezien van een religieuze bekering in ‘De Brede Weg’, toont de autobiografie verschillende gelijkenissen met die van Speer. Zoals het beeld van een misdadiger die zijn verantwoordelijkheid lijkt te nemen en met zichzelf en zijn omgeving in het reine probeert te komen.
Harm Bouman: “opdracht uitgevoerd”
Voor de oorlog was Harm Bouman pas getrouwd en studeerde hij om notaris te worden. Hij verzon graag verhalen om beter uit de verf te komen en had een opvliegend karakter. Na zijn notarieel examen besloot hij, het leger in te gaan. Gestationeerd in het dorpje Boneschans aan de grens tussen Groningen en Duitsland, maakte hij als onderofficier de strijd om Nederland van dichtbij mee. Naar eigen zeggen was hij teleurgesteld door de capitulatie van het Nederlandse leger en woedend op de regering: Hoe hadden zij hem en de andere soldaten zo kunnen laten zitten? Zijn minachting groeide door de indrukwekkende aanblik van het goed georganiseerde Duitse leger.17 Tijdens de bezetting had Bouman monden te voeden. Hij en zijn vrouw Giny hadden een kind gekregen en er zou snel een tweeling volgen. Toen het hem niet lukte aan werk te komen, klopte Bouman in het najaar van 1943 ten einde raad aan bij het Scholtenhuis. Het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (Duitse politieke recherche) en de Sicherheitspolizei (Duitse geheime inlichtingsdienst) was een imposant gebouw aan de Grote Markt in Groningen en stond bij de inwoners van de stad bekend als het voorportaal van de hel, waaruit arrestanten vaak niet meer terugkeerden.
Bouman zag gezien zijn zelfbenoemde “vechtwoede” knokken als beroep wel zitten. Waarom zouden SD’ers slechter zijn dan verzetsmensen, die regelmatig aanslagen pleegden op NSB’ers?18 Over zijn opvliegendheid en keuze om bij de SD te gaan, zou Bouman later schrijven:
“Ik vocht [bij de SD] weer als een soldaat, zonder er veel bij na te denken, bezeten door de vechtwoede. Voor mij eenvoudig een kleine ‘omschakeling’. Weer schieten, vechten en dooden. En dat alles met het zelfvoldane gevoel, alsof er in mijn hele leven geen vuiltje aan de lucht was geweest.”19
Eenmaal in dienst van de SD kwam Bouman te werken onder de Duitse Hauptscharführer Robert Lehnhoff (1906-1950), hoofd van de afdeling die zich bezighield het met opsporen van religieus georiënteerd verzet. Lehnhoff stond bekend als de ‘Beul van Groningen’.20 Hij werd gevreesd om zijn wrede verhoortechnieken en had de dood van vele verzetsmensen op zijn geweten. In eerste instantie hield Bouman hem voor een incompetente man met een pafferig gezicht en een voorliefde voor suikergoed, maar schijn bedroog. In september 1944 betrapte Lehnhoff Bouman op het waarschuwen van verzetsmensen, waarna hij met de dood en de verkrachting van zijn vrouw dreigde en Bouman een hele dag en nacht vastbond aan de verwarming in het Scholtenhuis. Vanaf dit moment was er geen ontkomen meer aan en moest Bouman alle bevelen van Lehnhoff opvolgen.21 Bouman zou in zijn tijd bij de SD verantwoordelijk zijn voor brandstichting en mishandeling. In de laatste anderhalf jaar van de oorlog vermoordde hij vier verzetsmensen. Bouman beschreef de moorden en zijn gevoel daarbij nauwkeurig, waaronder die op Gerrit Boekhoven (1912-1945). De Groningse Boekhoven probeerde met zijn pacifistische verzetsgroep onderduikers en hun verzorgers te helpen. Hij werd samen met een van zijn medewerkers, Anda Kerkhoven (1919-1945), op 18 maart 1945 door Harm Bouman en Meindert Vonk om het leven gebracht.22
“(…) Na een vijftig meters geloopen te hebben, hoorden wij het zacht gesproken ‘ja’ uit de mond van Schaap. Bijna gelijktijdig knalden de schoten uit onze pistolen. Roerloos lagen beide gestalten vóór ons. Voor alle zekerheid gaf ik nog een naschot. Stel je voor, dat we iemand leven gingen begraven! De beide Amsterdammers groeven snel een kuil. De lijken werden er ingelegd, de kuil weer dichtgegooid. De opdracht was uitgevoerd. Volkomen rustig had ik geschoten en volkomen rustig zag ik toe bij het begraven. Mijn geweten klaagde mij niet aan. De stem in mijn binnenste had geen bezwaren. Gewetenloos?”23
Inkeer en bekering, of slim gespeeld?
Na de oorlog werd Bouman met de rest van de Scholtenhuismedewerkers gearresteerd op Schiermonnikoog. Hier hadden de Duitsers en hun handlangers zich tot eind mei 1945 uit de handen van de geallieerden weten te houden.24 Bouman maakte direct duidelijk dat hij volledige medewerking zou verlenen.25 Hoofdinspecteur van de Politieke Opsporingsdienst in Groningen Jan Kerkhof en zijn collega Henk Stouten, maakten gebruik van Boumans openheid en verhoorden hem intensief. Stouten zorgde ervoor dat Bouman een typemachine en papier kreeg.26 Aangemoedigd door de religieuze bekering die hij dankzij gevangenispredikant dominee Coolsma zou hebben ervaren, besloot Bouman zijn levensverhaal en alle fouten die hij had gemaakt op te schrijven.27 Hij noemde zijn werk ‘De Brede Weg’. Dit is een verwijzing naar de gemakkelijk begaanbare, slechte (levens)weg en het terugvinden van de moeilijk begaanbare, juiste (levens)weg, naar hoofdstuk 7, vers 13-14 uit het evangelie van Mattheüs:
“Gaat binnen door de nauwe poort; want de weg die naar de ondergang voert is wijd en breed, en velen zijn er die hem inslaan. Hoe nauw is toch de poort en hoe smal is de weg die voert naar het leven, en weinigen zijn er die hem vinden.”28
Door Boumans belangrijke rol als getuige in zaken tegen anderen, zoals Lehnhoff, werd hij pas in 1949 berecht. Zijn medewerking, openheid en getoonde berouw redden hem van de doodstraf, die bijvoorbeeld wel over Lehnhoff werd uitgesproken. Bouman kreeg een levenslange gevangenisstraf. Koningin Juliana verleende Bouman gratie na meerdere verzoeken van zijn familieleden. In 1964 kwam hij vrij. Tijdens zijn gevangenschap van negentien jaar vormde hij een ideaalbeeld van reclassering: hij gedroeg zich goed en studeerde economie, zodat hij na zijn vrijlating aan de slag kon als financieel directeur bij een Brits bedrijf in Breda.29 Hierin leek Bouman enigszins op Speer die na zijn vrijlating, dankzij het uitbrengen van zijn herinneringen, een gerieflijk bestaan kon opbouwen. Hij bracht zijn laatste jaren met zijn vrouw in de heuvels vlakbij Heidelberg door.30
Opvallend aan Boumans memoires is dat hij vanaf de eerste pagina nadrukkelijk uitweidde over zijn onweerstaanbare drang tot liegen en opscheppen, die hem zijn hele leven had geteisterd.31 Bouman noemde deze drang ‘De Leugen’, die de rode draad vormde in zijn werk. Ondanks dat hij in ‘De Brede Weg’ stelde dat hij tijdens het schrijven van deze drang genezen was, zou dat nog steeds gelogen kunnen zijn geweest. Hierdoor worden zijn werkelijke motieven en ‘bekeringsweg’ plotseling twijfelachtig. Bouman droeg zijn memoires op aan de predikant die hem het licht zou hebben laten zien.32 Desalniettemin benoemde hij pagina’s later plots dat hij zijn memoires opzettelijk niet aan Kerkhof en Stouten wilde opdragen, omdat hij bang was verdacht te worden van “stroopsmeerderij”.33
Het spoor bijster: in de cel
Wat probeerde Bouman met zijn memoires te bereiken? Was hij daadwerkelijk tot inkeer gekomen en bekende hij oprecht zijn zonden, of was er sprake van volharding in zelfmisleiding? Er zijn meerdere recepties van ‘De Brede Weg’ overgeleverd van mensen die Bouman daadwerkelijk hebben gekend. Zij schetsten een ander beeld van Bouman dan dat hij zelf deed. Van zowel Kerkhof als Stouten van de POD zijn herinneringen over Bouman bewaard gebleven. Kerkhof is degene geweest die ‘De Brede Weg’ van Bouman heeft overgeleverd en het manuscript voorzag van een inleiding. Hierin waarschuwde hij de toekomstige lezer het boekwerk absoluut niet als historisch waardevol te beschouwen.
“(…) het is geen historisch document noch een werk van enige literaire waarde maar slechts – en niet minder – de uitlaatklep van een fanatiek mens die het spoor bijster was, door [de POD] gebruikt om ‘een voet tussen de deur te krijgen’.”34
Zijn collega Stouten beaamde het beeld van Bouman als een ontspoorde persoonlijkheid. Hij bundelde in 1986 zijn herinneringen aan zijn werk met Nederlandse gedetineerden onder de titel Naar Verkeerd Spoor: Achtergronden van Nederlandse politieke delinquenten 1940-1945. Hierin besprak hij verschillende weliswaar geanonimiseerde gedetineerden, maar één van hen betreft zonder twijfel Bouman. Stouten uitte forse kritiek op Boumans mate van inkeer en religiositeit. Hij stelde dat van ‘enig doorleefd schuldbesef’ nauwelijks sprake was, omdat Bouman zijn daden vergeleek met die van de knokploegen van het verzet.35Deze opinie werd door Bouman ook duidelijk geuit in ‘De Brede Weg’, maar wel zodat het leek alsof hij er tijdens het schrijven anders over dacht:
“(…) die ordedienst36 wilde de orde niet handhaven, dat was slechts schijn, maar zij wilde alle Nederlandsche nationaal-socialisten dooden, de vrouwen gevangen zetten en de kinderen gescheiden van hun moeders een model-opvoeding geven. Dat werd ons geleerd over de OD en och, als ik zoo eens om me heen zie…! Aan ons werd de taak opgelegd, om de eerste slag toe te dienen aan onze toekomstige moordenaars. (…) Over de juistheid van deze haat kunnen we kort zijn. Iedere haat, maar dan ook iedere haat, is onjuist. Het is een werktuig van de duivel.”37
Zelfmisleiding tot het einde?
Na zijn vrijlating was Bouman, net als Speer, nog steeds bereid zijn herinneringen over zijn oorlogsverleden te delen. Hij vertelde zijn verhaal (weliswaar omwille de veiligheid van zijn kinderen geanonimiseerd) in het voorjaar van 1990 aan het Nieuwsblad van het Noorden. In dit artikel schroomde hij niet zijn verhaal aan te dikken en anders te vertellen dan in ‘De Brede Weg’. Zo veranderde ‘vastgebonden aan de verwarming’ in het Scholtenhuis in ‘langdurig opgehangen aan een ketting [waardoor hij] zijn rechterarm sindsdien niet meer [kon] strekken’. Ook vertelde hij hierin een verhaal over Joodse onderduikers die hij tevergeefs had willen helpen, een anekdote die zowel in ‘De Brede Weg’ als in andere bronnen niet terug te vinden is.38
Op 23 november 1990 liet Bouman zich interviewen door (amateur)historicus Bauke Henstra, die onderzoek deed naar Schiermonnikoog in de Tweede Wereldoorlog.39 In dit interview liet Bouman enkele zinnen vallen die onmiskenbaar duiden op een volharding in zelfmisleiding. In het bijzonder toen het gesprek over een SD’er genaamd Jan Ale Visser (1918-1972) ging, een vroegere collega van Bouman op het Scholtenhuis.
Harm Bouman: “Daarom vond ik Jan Ale Visser ook een griezel. (…) Dat was een vent die bij iedere zware actie waar hij kon, in meeging. (…) Deed niks liever [dan] schieten.”
Bauke Henstra: “Dat was ook een moordenaar hè?”
Harm Bouman: “Ja… Het was niet een vechter, het was inderdaad een moordenaar.” 40
Bouman maakte duidelijk onderscheid tussen een moordenaar en datgene wat hij zelf was geweest, een vechter. Bouman zag zichzelf als iemand die had willen vechten tegen verzetsmensen met misdaden op hun geweten, maar nooit weerloze mensen had willen doden. Hij bestempelde ‘De Leugen’ en zijn vechtlust als zijn grootste zonden en liet de moorden subtiel naar de achtergrond verdwijnen.
Hoewel een auteur door het schrijven van een autobiografie de keuze heeft zijn daden daadwerkelijk onder ogen te zien, zullen zowel de gevangenisomgeving als het vooruitzicht van een mogelijke veroordeling, van invloed zijn op het verhaal dat hij probeert te schetsen. Volharding in zelfmisleiding en verfraaiing van de werkelijkheid is volgens de al eerder aangehaalde Amerikaanse theologen Burrell en Hauerwas in een dergelijke situatie een bijna onontkoombare optie. Speer en Bouman gaven allebei na de oorlog ogenschijnlijk hun misdaden toe en de geschetste façades in hun autobiografieën hielden zij tot hun dood in stand. Door middel van hun verhaal eisten zowel Speer als Bouman verantwoordelijkheid voor (enkele van) hun misdaden op, zonder de (dood)straf voor hun zwaarste misdrijven te ondergaan. Ze verzwegen, ontkenden of nuanceerden hun ergste daden en bleven alleen zelf doorleven in de wetenschap van hun schuld. Al blijft de vraag of ze hun misleiding zelf nog te boven zijn gekomen, onbeantwoord.
~ Hadewijch Zwart | Jonge Historici
Lees ook: ‘Misvattingen over de NSB en NSB’ers’
Boek: Heydrich. Het gezicht van het kwaad
Zie ook: Noten bij dit artikel
[2] Gerard Mulder, “Inleiding” in De Derde Rijk-dagboeken: Memoires van een nazi-kopstuk, door Albert Speer (Amsterdam: Meulenhof Boekerij bv, 2015), 11.
[3] Albert Speer, De Derde Rijk-dagboeken:Memoires van een nazi-kopstuk (Meulenhof Boekerij bv, 2015), 577.
[4] Arnoud Veilbrief, “Kristallnacht? Viel me niet op,” NRC Handelsblad, 01-09-2006, geraadpleegd 28 april, 2016, http://vorige.nrc.nl/boeken/article1719227.ece.
[5] Alfred C. Mierzejewski, “Why did Albert Speer Give Up?,” The Historical Journal 31, no. 2 (1988), 392.
[6] Speer, Derde Rijk-dagboeken, 578.
[7] Ibidem.
[8] Ibidem, 585.
[9] Mulder, Inleiding in Derde Rijk-dagboeken,13.
[10] Ibidem, 32.
[11] Veilbrief, “Kristallnacht?,” NRC Handelsblad.
[12] Mulder, Inleiding in Derde Rijk-dagboeken, 15.
[13]David Burell en Stanley Hauerwas, “Self-Deception and Autobiography: theological and ethical reflections on Speer’s Inside the Third Reich”, The Journal of Religious Ethics 2, no. 1 (lente, 1974), 99-113.
[14] Henk te Velde, “Egodocumenten in de Politieke Cultuur,” in Het Persoonlijke is Politiek: Egodocumenten in de politieke cultuur, red. Remieg Aerts, Janny de Jong en Henk te Velde (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002), 24-26.
[15] Speer, Derde Rijk-dagboeken, 585.
[16] Ondanks dat Bouman in zijn ‘De Brede Weg’ te kennen gaf dat hij zijn herinneringen wel zou willen uitgeven, is dit er nooit van gekomen. Gezien de inleiding die POD-hoofdinspecteur Jan Kerkhof bij het stuk had gevoegd, is het waarschijnlijk dat hij niet wilde dat er door middel van dit document een foutief beeld over Bouman en andere mensen (Bouman bekritiseert in zijn memoires meerdere POD-medewerkers) zou ontstaan.
[17] Harm Bouman, De Brede Weg, Typoscript van Harm Bouman, met kopie en voorwoord van J. Kerkhof, Groningen, 1946. Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen(OVCG), toegang 2220, inv. nr. 2220, 121, 46-47.
[18]Ibidem, 51-56.
[19] Bouman, De Brede Weg, 176.
[20] Henk Stouten, Berechting van Oorlogsmisdadigers en hun Handlangers, in Verzet in Groningen, red. Jan A. Niemeijer en Ad A.J. Mulder (Groningen: Wolters-Noordhof/Forsten, 1986), 171.
[21] Bouman, De Brede Weg, 74-78.
[22] Nationaal Archief (NA), Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), Dossier Harm Bouman. Inventarisnummer: 71731, Vonnis Harm Bouman, 17-10-1949.
[23] Bouman, De Brede Weg, 128.
[24] Monique, Brinks, Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 1: Daden(Groningen: Profiel BV/OVCG, 2009), 180.
[25] Bouman, De Brede Weg, 158.
[26] Ibidem, 194-5.
[27] Ibidem, 91.
[28] De Bijbel: uit de grondtekst vertaald. Willibrord vertaling (Boxtel: Katholieke Bijbelstichting, 1981), 1409.
[29]Monique Brinks, Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 3b: Berechting (Groningen: Profiel BV/OVCG, 2015), 112-115.
[30] Paul L. Montgomery, “Albert Speer Dies at 76; close associate of Hitler,” The New York Times, 2 september 1981. http://www.nytimes.com/1981/09/02/obituaries/albert-speer-dies-at-76-close-associate-of-hitler.html?pagewanted=all
[31]Bouman, De Brede Weg, 4-6.
[32]Ibidem, 91.
[33]Ibidem, 194.
[34]Jan Kerkhof, Toelichting “Breede Weg”, door Harm Bouman, 21 augustus 1988. Kerkhof, Groningen 1946. Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen(OVCG), toegang 2220,inv. nr. 2220, 121, i-ii.
[35]Stouten, Naar Verkeerd Spoor, 50.
[36] De Ordedienst (OD) was een organisatie binnen het verzet die zich vanaf de eerste dagen van de bezetting probeerde voor te bereiden op de (hopelijk aanstaande) bevrijding en wilde zorgen dat die zo ordelijk mogelijk zou verlopen. De leden verzamelden inlichtingen en wapens voor de geallieerden, maar pleegden ook aanslagen op vooraanstaande NSB’ers.
[37] ‘De Brede Weg,’ p. 111.
[38] Harry Wubs, “Ik was toen geen mens meer…,” Nieuwsblad van het Noorden, 21 april, 1990, geraadpleegd 29 april 2016, http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=interview+sicherheitsdienst&coll=ddd&identifier=ddd:011019319:mpeg21:a0634&resultsidentifier=ddd:011019319:mpeg21:a0634.
[39] Dit interview is opgenomen en in het bezit van oud-directrice van het OVCG, Monique Brinks.
[40] Bauke Henstra, Interview Harm Bouman (23-11-1990), privécollectie Monique Brinks, verkregen: 13-01-2016, opname 4, min: 7:38-8:03.
Facebook.com/jongehistorici en @JongeHistorici. Jonge Historici wordt op vrijwillige basis door jonge historici onderhouden en draait zonder subsidies. Wil jij hen helpen jonge historici een podium te blijven geven? Meld je dan nu aan als vriend