Nederlandse haringvisserij was eeuwen superieur

Europese concurrentie viste meestal achter het net
9 minuten leestijd
Haring - cc
Haring - cc

Tussen ca. 1550 en 1700 was de Nederlandse haringvisserij in Europa zo toonaangevend, dat de buitenlandse concurrentie er alles aan deed om de vaderlandse successen in de kiem te smoren. Zelfs toen de ‘Gouden Eeuw van de Visserij’ hier een einde had gevonden, bleven de Nederlandse visserijmethoden nog zeker 150 jaar het grote voorbeeld. Dat concludeert de Deense historicus Bo Poulsen van het Institut for Kultur og Globale Studier van de Universiteit van Aalborg.

Poulsen (1976) houdt zich al geruime tijd bezig met de Nederlandse haringvisserij. In 2008 promoveerde hij op het onderzoek Dutch Herring. An Environmental History, c. 1600-1860 (PDF, Nederlandse haring – Een geschiedenis van het leefmilieu, 1600-1860).

Willem Beukelszoon. (Kopie van een afbeelding in de kerk van Biervliet)
Willem Beukelszoon. (Kopie van een afbeelding in de kerk van Biervliet)
De recente studie over 300 jaar Nederlandse concurrentiestrijd op zee borduurt daar op voort. Het was een gevecht tussen vissers, havens en zelfs tussen landen, soms gehinderd door oorlog of zeerovers. Imitation in European Herring Fisheries, 1550-1860 (PDF, Kopieergedrag in de Europese haringvisserij) werd deze maand gepubliceerd in de Scandinavian Journal of History.

Poulsen stuitte tijdens zijn onderzoek op minstens 41 pogingen in die 300 jaren om de Nederlandse visserijmethoden na te bootsen. Sommige strandden al voordat de visgronden werden bereikt. Andere waren veelbelovend, maar meestal werd de vis duur betaald. Er was sprake van afgunst, bewondering en onmacht om de Nederlandse resultaten minimaal te evenaren. In het midden van de zeventiende eeuw en daarna tussen 1760 en 1770 werd zelfs alles in het werk gesteld om de Nederlandse visserij te kielhalen. Toen rond 1700 in de Nederlandse visserij de glans er af was, bleef haar vermeende superioriteit nog tot het midden van de negentiende eeuw vrijwel onaangetast.

Haring bij de vleet

Uithangbord met haringbuis (Collectie Rijksmuseum)
Uithangbord met haringbuis (Collectie Rijksmuseum)
Tijdens de gloriejaren was de Nederlandse visserij de belangrijkste Europese leverancier van zoute haring, hier beter bekend als Hollandse Nieuwe. De Hollanders bedienden rond 80 procent van de markt, goed voor miljoenen consumenten. Dat kwam door de geavanceerde Nederlandse visserijmethoden.

Nederland beheerste namelijk de kunst van het haringkaken. Dankzij Willem Beukelszoon (begin veertiende eeuw) kon worden voorkomen dat gevangen vis vliegensvlug naar de haven moest worden gebracht, omdat hij anders ‘aan de kop begon te stinken’. Hart, kieuwen en darmen werden verwijderd, de vis ging in een houten ton met zout en het schip kon veel langer op zee blijven.

Jacob Cats dichtte in 1659:

“De haring die men ving en kon niet lange duuren, […]
Maar Beuckels heeft voor eerst den haring leeren kaaken,
Dat is van alle slijm de vis gesuyvert maaken!
En als dat was gedaen, dan nam hy matig sout, […]
Dat stroyd’ hy in een vat, en daer uyt is begonnen,
Te packen desen visch in wel gemaekte tonnen!”

Ook kwam de haringbuis in de vaart, een schip met een grote opslagcapaciteit. Daardoor hadden de Nederlandse vissers een langer visseizoen dan elders en konden ze voor een veel grotere aanvoer zorgen.

De successen zorgden in de vijftiende en zestiende eeuw in ons land voor grote investeringen in scheepsbouw en industrie en de ontwikkeling van een omvangrijk Europees netwerk om de vis af te kunnen leveren. Dat leverde veel werkgelegenheid op bij scheepswerven, kuipers, nettenmakers, zeelieden en aanverwante leveranciers. Alleen het zout (uit Spanje en Portugal) en de hennep voor de netten (Duits Rijnland) kwam uit het buitenland.

De Nederlandse haringvloot; schilderij van Cornelis Beelt (1640-1702)
De Nederlandse haringvloot; schilderij van Cornelis Beelt (1640-1702)

Afgunst

De Nederlandse successen veroorzaakten afgunst in het buitenland. Poulsen illustreert dat in het begin van zijn verhaal met het citeren van een anonieme Engelsman in 1734, over de zwerm gulzige Hollandse bijen, die de honing opzuigen ‘van onze kusten’:

“I had the curiosity to go to Shetland to see the Dutch Fleet,
which appear’d like so many busy Bees,
sucking the Honey from our Coasts.”

Het bleek soms zelfs nodig dat de Nederlandse marine werd ingezet om op de Noordzee te patrouilleren ter bescherming van de vissers. De Nederlandse visserij liep volgens Poulsen dan ook voorop in de Europese economie en stimuleerde mede daarmee nog heel andere gebieden, zoals de arbeidsmarkt, economische transacties, de veehandel en zelfs de beeldende kunst.

De buitenlandse concurrenten wilden er haring of kuit van hebben en besloten het Nederlandse kunstje na te doen. Poulsen volgt de ontwikkelingen in de verschillende Europese regio’s: Engeland en Schotland, Denemarken en Noorwegen, Emden (Oost-Friesland in Pruissen), Bremen, Nieuwpoort (nu België) en Zweden. De meeste bedrijven waren al na hooguit een jaar verdwenen. Maar een aantal wist het decennialang vol te houden. Voorwaarde voor succes bleek het feit dat er tientallen schepen konden worden ingezet, zodat de risico’s werden gespreid.

Voorbereidingen van een haringverkoper; schilderij van Adriaan de Lelie op omslag promotie-onderzoek Bo Poulsen (Coll. Visserijmuseum)
Voorbereidingen van een haringverkoper; schilderij van Adriaan de Lelie op omslag promotie-onderzoek Bo Poulsen (Coll. Visserijmuseum)

Initiatief strandt op corruptie

In 1623 besloot Engeland een spierinkje uit te werpen om een kabeljauw te vangen. Nederlandse vissers werden gepaaid om zich in Stornoway te vestigen, op de Hebriden, als pionnen op het schaakspel van de macht over Schotland. De website ’History of Stornoway’ constateert:

“In 1594 King James [Jacobus] VI (…) granted immigrants, including Fife settlers [van het naburige Preston Island] and the Dutch certain right. Many settled near in and around Stornoway. King James believed that bringing in the Dutch immigrants would help to dilute the influence and power of the MacLeods [een constitutionele concurrent]. (…) James VI was convinced that, with the assistance of the Fife settlers, the island would offer even greater opportunities for increasing Crown revenue from northern Scotland.”

Een gast en vis blijven drie dagen fris. Ze kregen geen hartelijk welkom van de lokale bevolking. Die jaagde ze weer weg.

Na aanhoudende klachten dat de Hollanders in Schotland in troebel water visten, gaf koning Karel I in 1631 toestemming voor de oprichting van een eigen haringbedrijf. Er kwam een ambitieus plan voor de bouw van 200 haringbuizen van 30 tot 50 ton. Een campagne moest de consumptie van inheemse haring stimuleren, wat nog eens werd bevorderd doordat de invoer van ‘buitenlandse’ vis werd verboden.

Maar binnen twee jaar waren de fondsen op. In een rapport na afloop van het drama, in 1639, werd vastgesteld dat de ondergang te wijten was geweest aan inefficiëntie, corruptie en geldgebrek. De genadeklap kwam toen in 1641 ook nog een burgeroorlog uitbrak.

Geheim project

Gedichtje over haringkaken op oude platencollectie over beroepen.
Gedichtje over haringkaken op oude platencollectie over beroepen.
Sommige initiatieven mislukten totaal. Poulsen bestudeerde de correspondentie rond een ‘zeer geheim’ project in 1667. Een anonieme Nederlander zocht in Amsterdam contact met de Zweedse ambassade met het plan om naar Göteborg te verhuizen en daar een haring- en walvisbedrijf op te zetten. Dat was illegaal: Nederlanders mochten niet werken in de buitenlandse visserijindustrie, maar Zweden gaf vergunning voor een bedrijf dat op naam kwam te staan van Franz Cornelis Deninck.

Deninck (of Denick) beloofde uit Holland twee haringbuizen mee te nemen. Zijn bedrijf zou zorgen voor de bouw van nieuwe vaartuigen, haringtonnen en visserij-uitrusting; hij zou daar jaarlijks 800-1000 Riksdaler mee verdienen en minder belasting betalen voor het benodigde zout. Maar toen trad de Wet van Murphy in werking: alles liep fout wat fout kon gaan.

Hij bracht geen vissersschepen mee. Het lukte in Göteborg niet om aan kapitaal te komen; daar was weinig vertrouwen in buitenlanders. De gemeente weigerde hem zijn salaris te betalen. Hij beloofde beterschap en zei terug te komen met schepen en met Nederlandse vaklieden. Maar de bestuurders van Enkhuizen weigerden toestemming voor de export van schepen, omdat dat verboden was. De ingehuurde vaklieden verdwenen met hun voorschot. Deninck week uit naar een Zweedse werf, maar het eerste schip dat daar te water werd gelaten was te klein om ingezet te kunnen worden. Toen hij opnieuw bij de autoriteiten aanklopte met een verzoek om vrijstelling van tol en toestemming om een nieuwe poging in Holland te ondernemen, was het Zweedse geduld op. Deninck overleed in maart 1670 en bezat toen twee haringschepen, die door zijn weduwe werden verkocht. Later werd geconcludeerd dat Deninck een theoreticus was die zijn plannen, met eindeloze stellingen, goed kon onderbouwen. Maar het was vlees noch vis.

Noors bedrijf succesvol dankzij Napoleon

Een project in Farsund, in het zuidwesten van Noorwegen, had veel meer succes. Sinds 1718 hield de familie Lund daar zich bezig met de visserij, eerst op kabeljauw, maar vanaf circa 1760 ook op haring. Favoriete visserijgronden waren de wateren rond de Britse Shetland-eilanden, waar ook veel Nederlanders visten.

‘Dutch Herring’; het proefschrift van Bo Poulsen over de positie van de Nederlandse haringvisserij in Europa.
‘Dutch Herring’; het proefschrift van Bo Poulsen over de positie van de Nederlandse haringvisserij in Europa.
Het bedrijf kopieerde de Nederlandse visserijmethoden: de vis werd gesorteerd op grootte en kwaliteit en zorgvuldig verpakt in speciaal gemerkte vaten. Afzetgebied waren de markten rond de Oostzee. Rond 1770 had de familie Lund twaalf vissersschepen in dienst, waarvan er vijf naar de Britse eilanden werden gestuurd om haring te vangen, drie jaagden op kabeljauw rond IJsland en nog eens drie kabeljauw opvisten bij de Doggersbank. Er waren vissers aan boord uit Helgoland en Jutland, soms met ervaring in Nederland en Denemarken. De internationale ervaring droeg bij aan de successen: aan het eind van de achttiende eeuw leverde de gezouten haring uit Farsund 40 tot 70 procent meer op dan de andere ‘Noorse’ exportharing. In de beste jaren werden ongeveer 13.000 vaten haring en net zo veel kabeljauw geĂ«xporteerd.

In 1804 voerde de Noorse overheid de steun op met de oprichting van het Kongelige Fahrsunds Fiskerie Institut. Het bedrijf was toen in het bezit van acht vissersschepen, een scheepswerf, een windmolen, de kuiperij, een vatenfabriek en een lijnbaan. Met de nieuwe lijnbaan was het mogelijk drijfnetten te produceren zoals Nederland die al had; het grootste schip had netten van twee kilometer lengte. Het hielp dat Nederland intussen onder Franse overheersing stond, want daardoor konden de Nederlandse vissers de Baltische markt niet meer bedienen. De exportprijzen waren bijna twee keer zo hoog als op de Noorse markt en in 1804 en 1805 behaalde het bedrijf uitstekende resultaten.

Maar in 1807 raakte Engeland in oorlog met Denemarken en Noorwegen, met als gevolg een visserijblokkade die tot 1814 duurde. Dat leidde tot de ondergang van het Kongelige Institut. De staat verkocht zijn aandelen voor 48.293 rigsdaler aan de familie Lund.

Emden mislukt door Napoleon

Het steeds verminderende aandeel van de Nederlandse visserij in Europa tussen 1600 en 1840, al bleef de invloed onverminderd voortduren. (Illustratie uit proefschrift Bo Poulsen)
Het steeds verminderende aandeel van de Nederlandse visserij in Europa tussen 1600 en 1840, al bleef de invloed onverminderd voortduren. (Illustratie uit proefschrift Bo Poulsen)
Emden (Oost-Friesland) imiteerde in 1555 de Nederlandse concurrentie met negentien haringbuizen, die ook rond de Shetland-eilanden visten en uitsluitend aan de thuishaven mochten leveren. Het haringseizoen duurde er van 10 juni tot 31 januari. De stad profiteerde van de voortdurende conflicten tussen het Habsburgse rijk dat ook Nederland bestuurde, en Frankrijk dat de Nederlandse vissers voortdurend hinderde. Emden was neutraal, profiteerde van de onmin en in 1597 waren er 25 haringbuizen. Maar, constateert Poulsen, in de loop van de zeventiende eeuw stortte de Emder visserijindustrie volledig in. De oorzaak is onduidelijk, maar algemeen wordt verondersteld dat de onbeschermde vissers geen verweer hadden tegen de Duinkerker kapers.

In 1768 zorgde Frederik de Grote, de koning van Pruisen, voor een herstart. De Emder Heringsfischerei-Kompagnie werd opgericht. Toen de vierde Engels-Nederlandse oorlog van 1780-1783 uitbrak, weken Nederlandse vissers uit naar de neutrale stad, om onder de Pruisische vlag door te kunnen blijven vissen. In 1799 visten er 55 haringbuizen vanaf Emden.

Maar toen maakte Napoleon zijn broer Lodewijk koning van ‘Holland’. In 1806 werd dat uitgebreid met Oost-Friesland. Vissen werd onmogelijk; in 1811 werden alle schepen verkocht. Pogingen om na ‘Waterloo’ (1814) opnieuw te beginnen hadden wisselend succes en toen in 1857 het laatste magazijn in brand vloog, was het afgelopen.

Het pakken, roken en kaken van haring. (Tekening ca. 1600: Rijksmuseum)
Het pakken, roken en kaken van haring. (Tekening ca. 1600: Rijksmuseum)

41 initiatieven

Zo analyseerde Poulsen 41 initiatieven, die er soms in slaagden de Nederlandse efficiĂ«ntie na te bootsen, maar niet in staat waren om de successen te overvleugelen. Zo werd in Schotland, naar Nederlands voorbeeld, een ‘buisjesdag’ ingevoerd, zoals die in Nederland al bestond. Die ‘start van het haringseizoen’ moest voorkomen dat de schepen te vroeg het ruime sop zouden kiezen, want dat leverde onvolgroeide haring op. Noorwegen gaf de visserijindustrie in 1673 toestemming om buitenlandse vaklieden aan te nemen die werden gepaaid met burgerrechten, gelijk aan die van de inheemse bevolking.

In 1727 werd in Nieuwpoort, dat toen onderdeel uitmaakte van de Oostenrijkse Nederlanden, de Compagnie van Vischvaert, gheetabliseert binnen de stede ende port van Nieuport opgericht. Doel van Jan Baptist Stauffenbergh was de Nederlandse haringvisserij naar de haaien te sturen. Maar Nederland verbood de uitvoer van netten en poetste de wet op waarmee het vissers verboden werd op buitenlandse schepen aan te monsteren. Toch waren er dissidenten, die prompt het burgerschap van Nieuwpoort kregen. Maar vijf jaar later was het kapitaal op. Een nieuwe poging, tussen 1767 en 1770, had meer succes. In 1784 werden bij de Shetlands 11 haringschepen uit Nieuwpoort en 13 uit Oostende geteld. Maar uiteindelijk bezorgde de opmars van Napoleon de doodsklap.

De Nederlandse haringvisserij was rond 1700 over zijn hoogtepunt heen. De bedrijvigheid werd langzamerhand overvleugeld door de visserijindustrie in Schotland, Noorwegen en Zweden. Maar die landen borduurden wel nog zeker 150 jaar voort op de succesvol gebleken Nederlandse methoden.

Poulsen constateerde in zijn proefschrift dat de haringvisserij tijdens de negentiende eeuw vooral een Schotse specialiteit werd en ook kwamen Rusland, Polen en Duitsland als concurrenten op.

Boek: Dutch Herring – An Environmenta; History, C. 1600-1860

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×