In de vroegmoderne tijd vochten de VOC, WIC en de Nederlandse staat talrijke gevechten uit buiten Europa. Dit thema staat centraal in het tweede verschenen deel van de boekenserie ‘Militaire geschiedenis van Nederland’, dat onder auspiciën staat van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag.
Het boek, geschreven door Gerrit Knaap, Henk den Heijer en Michiel de Jong, is getiteld Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa 1595-1814 (uitgeverij Boom, 2015). Uniek is dat dit werk het eerste integrale overzicht vormt van Nederlandse legeractiviteiten in de Oost én de West.
De hoofdvraag die Oorlogen overzee beantwoordt, is “hoe de Nederlanders optraden bij de verovering, consolidatie en verdediging van de overzeese bezittingen in Oost en West, en wat dat militair optreden bepaalde”. (16) Het monumentale overzichtswerk – dat fraai vormgegeven is met talrijke kleurenafbeeldingen, tabellen en kaarten – is opgebouwd uit veertien hoofdstukken. Aan bod komen onderwerpen als de twee gouverneurstermijnen van Jan Pieterszoon Coen, de strijd om de kruidnagels op Ambon, de Derde Javaanse Successieoorlog, de Vierde Engelse Oorlog, strafexpedities en kaapvaart.
Ook het dagelijkse leven van de gewone militair en matroos komt aan bod, evenals het materieel – zowel wapens als schepen – dat zij al dan niet ter beschikking hadden. Als thema’s passeren onder meer de revue: het scheepsleven, de rekrutering van matrozen en militairen, de hoogte van het soldij, (ongeschreven) ethische regels in het gevecht, handvuurwapens, munitie en het gebruik van buskruit en geweren. Fraai in dit verband is bijvoorbeeld de karabijn met vuursteenslot, die rond 1700 door wapenmaker Jacobus van Solingen (1679 – ca. 1735) vervaardigd werd voor de WIC.
Oorlogen overzee & militaire revolutie
Terecht constateren de auteurs in de inleiding dat de Europese expansie in de Oost en West in de historiografie vaak vanuit een economisch en niet vanuit een militair gezichtspunt is geanalyseerd. De belangstelling voor de militaire aspecten van de Nederlandse kolonisatie is tot nu toe beperkt geweest:
“Die geringe belangstelling is om verschillende redenen onterecht. Ten eerste omdat het begin van de Nederlandse deelname aan de overzeese expansie voor een belangrijk deel voortkwam uit de Opstand tegen Spanje. Ten tweede omdat de Europese expansie niet geheel toevallig samenviel met de militaire revolutie die zich aan het begin van de moderne tijd heeft voltrokken. (…) En ten slotte omdat de privaat gefinancierde, geoctrooieerde handelscompagnieën aan het begin van de zeventiende eeuw van de Staten-Generaal het recht hadden gekregen om in hun naam een legermacht en vloot te onderhouden, oorlogen overzee te voeren, gebieden te veroveren en daarover soevereine rechten uit te oefenen.” (14,15)
Uiteenlopende patronen
De patronen van expansie en militair optreden van de Nederlanders op de continenten Amerika, Afrika en Azië varieerde, zo luidt een van de conclusies van het boek. In Amerika bijvoorbeeld moesten Europese concurrenten, ook op het vasteland, bevochten worden, terwijl de aanwezigheid van Europese kolonisators in Afrika zich beperkte tot de kustgebieden. In Azië kende het verloop van de kolonisatie ook een eigen patroon. De Nederlanders hadden hier, in een lappendeken van eilanden, te kampen met Portugese concurrentie. De Portugezen hadden namelijk al honderd jaar handelsplekken gesticht op strategische plaatsen in de Oost, die de Nederlanders beconcurreerden of bestreden.
Deze drie uiteenlopende regionale contexten vereisten in militair opzicht een gedifferentieerde aanpak.
Spiegelretourschip
In hoofdstuk 7 komt de Nederlandse vloot die op de Oost en West voer, uitgebreid aan bod. Het meestgebruikte scheepstype richting Azië was het zogenoemde spiegelretourschip, waarvan de Batavia (in 1628 in Amsterdam gebouwd en sinds de jaren 1980 als replica te zien op de Bataviawerf te Lelystad), een bekend voorbeeld is. De term ‘spiegel’ sloeg daarbij op het rijk versierde achtersteven van het schip, dat in schipperstermen ‘spiegel’ heet. Het begrip ‘retour’ duidde op het feit dat het schip bedoeld was voor zowel de uit- als thuisvaart:
“Spiegelretourschepen hadden een gemiddelde lengte van 35 tot 45 meter en maten tussen de 600 en 1100 ton. De romp van een retourschip was van eikenhout, voor het merendeel afkomstig uit Scandinavië en het Oostzeegebied. De planken van de romp waren niet overnaads aan elkaar bevestigd, maar tegen elkaar geplaatst, volgens de zogenaamde ‘gladboordige’ bouw. Het geraamte, de kiel en de spanten moesten veel steviger zijn dan bij overnaads gebouwde vaartuigen.” (214)
Franse kapers op de kust
Boeiend is de beschrijving van hoe de Nederlandse kolonisators in Amerika een groep Franse kapers onder leiding van Jacques Cassard (1679-1740) moest afkopen om te verhinderden dat de koloniën Suriname, Bernice, Curacao en Sint-Eustatius geplunderd werden. In 1712, tegen het einde van de Spaanse Successieoorlog (1701-1713), verscheen Cassard tweemaal met een scheepsmacht voor de kust bij Paramaribo. De tweede keer, in oktober, met succes:
“Cassard koos de tegenover de stad gelegen plantage Meerzorg uit als hoofdkwartier Van daaruit werden diverse plantages aan de Surinamerivier en diverse kreken bezet. Op 11 oktober liet Cassard het gouvernement per brief weten dat hij bereid was van de verovering van Suriname af te zien tegen betaling van een brandschatting. Als zijn voorstel niet werd aanvaard, zou hij alle plantages in het door hem veroverde gebied vernietigen.” (318)
Uiteindelijk vertrok Cassard met een flinke buit uit Suriname. De brandschatting werd na onderhandelingen met de Fransen vastgesteld op 15.000 okshoofden suiker, omgerekend 731.250 Surinaamse guldens. Daarnaast moesten de Nederlanders Cassard minstens 750 slaven leveren. Dit leidde tot een forse daling van het aantal slaven in Suriname na 1712.
- Boek: Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa 1595-1814
- Eerste deel NIMH-reeks: De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog, 1568-1648