Al sinds 1908 diept de Linschoten Vereeniging oude reisverhalen op uit archieven en particuliere verzamelingen. Dat resulteerde in een ondertussen behoorlijk indrukwekkende catalogus met fascinerende verhalen, deskundig omkaderd door historici. Onlangs verscheen nummer 123 in de reeks. Ditmaal met het reisdagboek van een Vlaamse priester die in de achttiende eeuw naar India reisde.

In de nieuwe Linschoten-uitgave werd het dagboek van de aalmoezenier integraal opgenomen. De tekst is in een typisch achttiende-eeuwse Vlaamse variant van het Nederlands geschreven. Dat vraagt enige inspanning van de lezer maar historica Kristin Van Damme zorgde voor een toegankelijke transcriptie met respect voor het origineel. Samen met de deskundige inleiding van maritiem historicus Jan Parmentier wordt zo een uniek ooggetuigenverslag van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart van de vergetelheid gered.
De heenreis
De reis van Michael de Febure gaat via de Canarische Eilanden en Kaap Verdië richting Kaap de Goede Hoop. Daarna via Madagascar – waar piraten op de loer liggen – verder naar Sri-Lanka en de westkust van Indië. Na zeven maanden bereikt de Sint-Pieter het einddoel: Surate. Die havenstad in Noordwest Indië was toen een belangrijk commercieel centrum binnen het Mogolrijk. Men kon er zowat alles kopen wat Azië te bieden had. Van diamanten en Chinees porselein tot ivoor, kauri-schelpen en textielwaren. Zowel Engelsen, Turken, Fransen als Hollanders hadden er dan ook handelsposten.
De Febure is duidelijk onder de indruk en geeft een uitgebreide beschrijving van de kosmopolitische stad met zijn smeltkroes van culturen. Hij beschrijft de bevolking en hun religies met de bijhorende rituelen en ook de lokale keuken interesseert hem.
Het mannenvolck is wel redelyck van pasture ende wel op de lenderen, maer cleynmoedigh sonder coragie
Michael de Febure over (de bevolking van) Surate

De terugreis
In februari 1722, anderhalve maand na aankomst, vat de Sint-Pieter de terugreis aan met een lading van peper, kauri-schelpen, katoen en textielwaren. Eenmaal voorbij Kaap de Goede Hoop volgt de oversteek van de Atlantische Oceaan via de eilanden Sint Helena en Ascension. Daarna gaat het noordwaarts via de Sargasso Zee naar de Vlaamse Eilanden zoals de Azoren toen genoemd werden. Op 13 september 1722, na zestien maanden en vijf dagen reizen, zeilt de Sint-Pieter de haven van Oostende binnen. De Indiëvaarders krijgen er een warm welkom met kanonschoten, trompetgeschal en beiaardmuziek.
Omtrent 3 uren naer middagh syn wy, Godt Lof, binnen de have op de aenghenaemste manier, als een schip kan wenschen zo ghecomen onder het lossen van canon, soo van de stat, als van ons boort, ende onder het spelen van de tymbal en trompetten, het speelen van stats byhaert. Het volck van de stat waren al op de vesten, platteforme ende op de kaije.
Een bijzonder logboek

Het dagboek geeft een bijzondere kijk op het dagelijkse leven aan boord, maar ook navigatie en zelfs weerkunde komen aan bod want Michael de Febure noteerde nauwgezet temperatuurwaarnemingen. Zijn beschrijvingen van andere volkeren en culturen in Kaapverdië, India en de Azoren getuigen dan weer van een weinig genuanceerde westerse blik. Uit het dagboek van De Febure spreekt echter bovenal verwondering. Hij ontdekte een wereld die hij daarvoor alleen kende uit oude boeken en reisverhalen.
Zuid-Nederlandse Indiëvaarders
In de uitgebreide inleiding schetst historicus Jan Parmentier de Oost-Indië vaart vanuit Oostende in de eerste helft van de achttiende eeuw. Na de Vrede van Utrecht (1713) gingen de Zuidelijke Nederlanden van Spaanse handen over in Oostenrijkse. Vanaf dat moment begonnen Zuid-Nederlandse ondernemers interesse te vertonen in de lucratieve Indië-vaart. Tientallen schepen vertrokken de daaropvolgende decennia richting Oost-Indië. Aanvankelijk in opdracht van particuliere reders, vanaf 1723 voor rekening van de Generale Keizerlijke Indische Compagnie. Als bestemming hadden ze vooral de textiel en specerijenmarkten van Gujarat, nabij de grens met Pakistan en de Malabarkust in Zuidwest India, het huidige Kerala.
De Vlaamse ondernemers maakten daarbij gebruik van tweedehandsschepen. Zo kochten de eigenaars van De Febure’s schip, de Gentse gebroeders Maelcamp, een Frans koopvaardijschip dat in een vorig leven dienst deed in de Middellandse Zee en vervolgens herdoopt werd tot de Sint-Pieter. De bemanning die in het reisdagboek met naam en toenaam vermeld wordt, telde 68 koppen waarvan zesentwintig van buitenlandse origine.

Smokkel
Uit een bijgevoegde lijst van vierendertig schepen die tussen 1715 en 1723 uitvoeren, blijkt dat de Oost-Indiëvaart een risicovolle onderneming was die zowel grote winsten als stevig verlies kon opleveren. De reis naar Oost-Indië nam veel tijd, gemiddeld anderhalf jaar, in beslag en was niet zonder gevaar. Scheurbuik, piraten en kapers lagen steeds op de loer. Bovendien zagen de grote spelers in de Oost-Indiëvaart, de Engelse en Nederlandse handelscompagnieën zoals de VOC, de Zuid-Nederlandse concurrenten liever gaan dan komen.

Vooral de smokkel naar Groot-Brittannië floreerde. Een kwart van de thee en de textielwaren die aangevoerd werd verdween via de smokkelweg naar de Engelse kusten. Zelfs Nederlandse handelshuizen waren niet vies van enige smokkel via Zeeland om zo invoerrechten en tolheffingen te vermijden. Wat de Sint-Pieter betreft, die lading leverde bij de openbare verkoop uiteindelijk een winst van 12,7 procent op.
Uit de schaduw van de VOC

300 jaar Oostendse Compagnie
Wie na het lezen van dit reisdagboek meer wil weten over de Vlaamse Indiëvaarders kan terecht in het stadsmuseum van Oostende. De tentoonstelling 300 jaar Oostende Compagnie richt er de schijnwerpers op de ‘Generale Keizerlijke Indische Compagnie’ die opgericht werd in 1723.
Boek: Een ontdekking van de wereld in de achttiende eeuw