Ooggetuigen van de Watersnoodramp (1953)

‘Er staat iets verschrikkelijks te gebeuren’
9 minuten leestijd
Knechtenwoning in een polder bij Nieuwe-Tonge. Foto: Henk Jonker (maria austria instituut)
Knechtenwoning in een polder bij Nieuwe-Tonge. Foto: Henk Jonker (maria austria instituut)

De tragedie bij Battenoord
en Nieuwe-Tonge

Nieuwe-Tonge is een doorgaans nogal stil dorpje op het eiland Goeree-Overflakkee. Chris van Hofwegen, tijdens de ramp burgemeester van het plaatsje, omschreef het als een overwegend agrarische gemeenschap. Het is een typisch dorp voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden: een oude kerk in het centrum met daaromheen een gracht – de Kerkring –, een Voorstraat naar een oude dijk, wat verspreide boerderijen en dijken met lintbebouwing en op een van die dijken een korenmolen.

Nieuwe-Tonge ligt een kilometer of twee van de Grevelingen, een water dat in 1953 een zeearm was, maar door de aanleg van de Deltawerken een meer is geworden. Bij de zeedijk ligt een haventje met het buurtschap Battenoord. Tussen Battenoord en Nieuwe-Tonge ligt uitgestrekt stoer polderland, de polders Klinkerland en Battenoord, die als een eenheid werden beschouwd omdat ze via een sluis met elkaar in verbinding stonden; de Battenoordsedijk vormt de scheiding tussen beide polders.

Battenoord behoort tot de zwaarst getroffen plekken van de Watersnoodramp. Op pagina 213 van het officiële Verslag over de stormvloed van 1953 staat precies beschreven wat er in de nacht van 1 februari 1953 bij Battenoord gebeurde. Over de polder Klinkerland:

Op 1 februari omstreeks 3.45 uur sloegen de golven over de Klinkerlandse Zeedijk, waardoor het binnentalud werd aangetast. Om 4.15 uur viel er een bres in de dijk even ten westen van de bebouwing van Battenoord. Dit gat was zó groot en diep, dat een kwartier later in de omgeving reeds 1 meter water op het land stond. Weldra stroomde het water als een vloedgolf de polder Klinkerland binnen. Ten westen van de bres vielen nog vijf gaten in de Zeedijk.

Over de polder Battenoord:

Om 4.15 was het water in de Grevelingen zó hoog gestegen, dat het zonder ophouden ook over de dijk van de polder Battenoord sloeg, waardoor in een kwartier tijds de polder blank stond. (…) Weldra vielen er tal van gaten in de hoofdwaterkering, waardoor het water in grote hoeveelheden de polder Battenoord binnenstroomde. Om 4.50 had het inundatiepeil een zodanige hoogte bereikt, dat het water bij het gehucht Battenoord over de Battenoordsedijk in de polder Klinkerland liep. In deze binnendijk zijn vijf gaten gevallen en in de Hanendijk [het verlengde van de Battenoordsedijk tussen de Zuiddijk en Oudelandsedijk] drie.

Ooggetuigen van de watersnood 1953
Ooggetuigen van de watersnood 1953 – Willem Van der Ham (€ 24.90)
Over slachtoffers geen woord, maar het waren er velen. In en rond Battenoord verdronken 55 mensen: 8 personen in het dorpje zelf, 5 in de directe nabijheid ervan, 32 op de Battenoordsedijk en 10 in de polder Battenoord. Mede als gevolg van de dijkdoorbraken bij Battenoord overstroomden Nieuwe-Tonge (in totaal verdronken in de gemeente 90 mensen) en Oude-Tonge, waar 305 personen de Watersnoodramp niet overleefden, 10 procent van de totale bevolking. Dit deel van Goeree-Overflakkee is, samen met de omgeving van Ouwerkerk op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland, het zwaarst getroffen gebied van de Watersnoodramp.

Burgemeester Van Hofwegen vond dat deze gitzwarte bladzijde in de geschiedenis van Nieuwe-Tonge zo goed mogelijk moest worden vastgelegd en stelde, nog voor de ambtenaren van Rijk en provincie, er zélf een verslag van op. Hij verantwoordde zich als volgt:

“Niet alleen ten behoeve van hen die na ons komen en zich een indruk willen vormen over de wijze waarop de ramp zich over ons dorp voltrok werd dit verhaal geschreven, doch bovenal ter informatie van hen die zich daarover reeds nu of nog steeds geen beeld kunnen vormen. Mede heeft dit verhaal ten doel te voorkomen dat onjuiste geruchten zich als ware beschrijvingen zullen vestigen.”

Burgemeester Chris van Hofwegen (Streekarchief Goeree-Overflakkee)
Burgemeester Chris van Hofwegen. (Streekarchief Goeree-Overflakkee)
Het is bijzonder dat Van Hofwegen niet alleen zelf beschreef wat hij had meegemaakt, maar ook andere dorpsbewoners vroeg hun belevenissen op te schrijven. Of zoals hijzelf schreef: ‘ten einde een zo groot mogelijke objectiviteit te verkrijgen is dit verhaal gevormd uit afzonderlijke beschrijvingen van hen die op bepaalde posten het geheel vanaf de eerste ogenblikken meemaakten’. Iedere ooggetuige deed dat op zijn eigen manier. Dit unieke verhaal van de verschillende gebeurtenissen tijdens de ramp in een zwaar getroffen dorp wordt in dit hoofdstuk weergegeven.

De burgemeester begint met een korte inleiding:

“Wij waanden ons veilig in het welvarende Nieuwe-Tonge. Wij dachten geen ogenblik aan de mogelijkheid, dat het water ons zou kunnen overstromen. Het water van de brede zeearmen rondom ons werd immers in toom gehouden door de zware dijken met daarachter nog verschillende dijken, die onze vruchtbare akkers omsloten. Zelfs het radiobericht in de avond van 31 Januari 1953, dat ‘zeer hoog water’ werd verwacht, verontrustte ons niet. Onze verwachting is helaas beschaamd geworden.”

Van Hofwegen kreeg in de nacht van 31 Januari op 1 februari omstreeks twee uur de melding dat het water zodanig steeg, dat de burgers in Battenoord in gevaar kwamen. Hij spoedde zich naar het gehuchtje aan de dijk. Daar aangekomen werd de situatie op een gegeven moment dermate kritiek dat hij besloot de inwoners te evacueren. Omdat er op Battenoord zelf maar weinig mensen waren met een auto, verzocht hij autobezitters uit Nieuwe-Tonge ‘zich onverwijld naar Battenoord te begeven tot afvoer van de bevolking’. De geboden hulp kwam voor velen echter te laat:

“Gebleken is n.l. dat de vloedgolf in en oogwenk verschillende dijken doorbrak en alle polders in een minimum van tijd overspoelde. Dit geschiedde met een dusdanige kracht, dat de boerderijen in de polders en de woningen in de gemeente, die de eerste stoot moesten opvangen, van de aardbodem werden weggevaagd. De doorgestane angst door vele inwoners is niet te beschrijven. Het beeld dat het dorp bij het aanbreken van de dag vertoonde is met geen pen te beschrijven. Waarheen men het oog richtte, zag men verwoeste of op instorten staande woningen te midden van een door de storm opgezweepte watermassa.”

Over Battenoord waakte Kees Luchtenburg. Hij bewoonde het fraaie dijkhuis met uitzicht over de zeearm, de polder en het haventje, en was havenmeester, dijk- en polderopzichter. Die nacht had hij de burgemeester gewaarschuwd. Met zijn relaas begint het verslag van de burgemeester.

Gezicht op Battenoord met op de voorgrond het haventje. Het hoge huis links op de foto is het dijkhuis van Kees Luchtenburg (Streekarchief Goeree-Overflakkee)
Gezicht op Battenoord met op de voorgrond het haventje. Het hoge huis links op de foto is het dijkhuis van Kees Luchtenburg (Streekarchief Goeree-Overflakkee)

‘Er staat iets verschrikkelijks te gebeuren’

Dijkopzichter Kees Luchtenburg:

“Zaterdagavond 11 uur op 31 januari, de tijd waarop we ons zo ongeveer ter ruste begeven, heb ik, daar de storm steeds in hevigheid toenam, de zaak nog eens wezen controleren, of de storm- en vloeddeuren goed gesloten waren. Mede of dat de boten goed vast lagen en moest tot mijn schrik zien dat, daar het tijd was van laag water, de kaai volstond van normaal hoog water.

Dit verontrustte mij in die mate, dat ik besloot niet naar bed te gaan, doch waakzaam te blijven. Om 12 uur ben ik weer gaan kijken en toen bleek dat het water reeds flink gestegen was en reeds op de kade stond. Ik dacht zo, ‘wat moet dat worden’ en ben mezelf in zogenaamde stormkleding gaan steken, o.a. laarzen, oliegoed als naar gewoonte en heb de papieren uit de weegbrug zo hoog mogelijk opgeborgen boven op de klok, zoals ik dit altijd deed bij verwachting van een stormvloed.

Hiermede gereed zijnde bleek het dat er meer mensen niet naar bed waren. Arie de Gast vroeg mij: ‘Wat denk je ervan?’ Ik zei: ‘Waar het heen moet dat weet ik niet, maar ik zou de boel maar goed verzorgen, want ik geloof dat het misloopt.’

Het zal plus minus half een geweest zijn, dat ik naar Van den Doel ben gegaan en hem gevraagd heb wat hij ervan dacht om de sluizen die polder Battenoord met Klinkerland verbinden te gaan sluiten. Want, zo sprak ik: ‘loopt de ene polder vol, dan kan de andere toch gespaard blijven!’. Van den Doel zei: ‘Als je het nodig acht, dan zeker doen, dan ga ik wel even mee.”

De doorbraak in de Westdijk in Nieuwe-Tonge die overgaat in de Duivenwaardsedijk, met linksachter de Generaal Snijderstraat, en rechts de Duivenwaardseweg. Het hoge pand op de Duivenwaardsedijk is de nu verdwenen cichoreifabriek (Streekarchief GoereeOverflakkee)
De doorbraak in de Westdijk in Nieuwe-Tonge die overgaat in de Duivenwaardsedijk, met linksachter de Generaal Snijderstraat, en rechts de Duivenwaardseweg. Het hoge pand op de Duivenwaardsedijk is de nu verdwenen cichoreifabriek (Streekarchief GoereeOverflakkee)

Ewoud van den Doel was poldervoorzitter en gemeenteraadslid. Hij woonde in een boerderij direct onder de dijk in Battenoord, op de hoek van Sint Pietersweg. Ook hij maakte zich zorgen over het hoge water.

“Reeds had het op Zaterdag 31 januari de gehele dag stormachtig gewaaid uit zuidwestelijke richting. Het buitenwater was ’s middags 4 uur al veel hoger gestegen dan normaal. Ongeveer 7 uur ’s avonds ging ik op de kade kijken en constateerde dat het water slechts weinig was gezakt namelijk maar weinig onder de kaderand. Dit verontrustte me erg. Steeds heb ik de gehele avond tot omstreeks 12 uur steeds maar heen en weer gelopen van huis naar de kade en omgekeerd. Ongeveer half een zijn de opzichter Luchtenburg en ondergetekende met de auto van Jan Gebraad naar de Battenoordsedijk gereden om de sluis dicht te draaien tussen de polder Battenoord en Klinkerland. Deze voorzorgsmaatregel (het scheiden dus van 2 polders) hebben we genomen omdat we bang waren dat er reden zou zijn tot ongerustheid, gezien het steeds stijgende water. Contact tussen mij en Luchtenburg is steeds onderhouden. Direct werd begonnen met verhogingen aan te brengen om het water dat reeds over de dijk sloeg tegen te houden. Al spoedig bleek dit onbegonnen werk.”

Luchtenburg:

De Heer Gebraad heeft ons met zijn auto gebracht en in gierende storm met sneeuw en hagelbuien lukte het ons de sluis dicht te draaien. Van den Doel ging naar zijn woning en ik bleef op de dijk. De Heer Van der Valk was de boel aan het verzorgen. Intussen was het water zo hoog gestegen dat het bij mijn woning tegen de muur stond, dat is ongeveer 3 meter boven NAP.

Mijn buurman Holleman was ook bezig zijn woning te verzorgen. Ook hij vroeg mij: ‘Wat denk je ervan?’ Ik zei: ‘Dat komt verkeerd uit, het water vliegt zo maar op.’ Holleman zei toen: ‘Ik geloof ook dat het verkeerd afloopt, ik haal er mijn auto maar uit en breng hem weg.’ Het water stroomde toen al bijna in zijn garage.

Het was ongeveer 1 uur geworden toen ik mij weer naar de dijk begaf. Jan de Gast was daar ook en bezig met het zogenaamde spongen [het plaatsen van vloedplanken voor de deuren]. Ik verontrustte mij steeds meer wat te doen. Bijna overal zag ik licht branden dus, dacht ik, de mensen zijn hier allemaal waakzaam. Wout Volaart kwam ook nog kijken en zei nog: ‘Dat gaat verkeerd Kees, ik ga de boel wakker maken.’ Het zal zo ongeveer kwart over een geweest zijn toen de Heer Steur van de Rijkswaterstaat mij belde om te vragen hoe hoog de waterstand was. De stand was toen reeds 3,20-3,30 boven NAP. Het water steeg verontrustend snel en ik besloot de burgemeester te bellen, waarna ik mevrouw aan de telefoon kreeg en even daarna de burgemeester. Ik zei hem hoe het er bij stond en dat ik mij ongerust maakte over het hoge water. De burgemeester zei mij dat hij zou alarmeren en naar Battenoord zou komen om de situatie te bezien. Er verliep zo ongeveer een half uur. Ik zag en hoorde niets. Ik denk: dan bel ik Van Tilborg [commandant van de vrijwillige brandweer] nog eens even. Zijn dochter kwam aan de telefoon en zei dat haar Pa niet meer thuis was, maar dat hij op het dorp was; ik dacht: zo, dan is het in orde, want dan is de zaak gealarmeerd en zijn ze dus gewaarschuwd. Het zal zo ongeveer 2 uur geweest zijn toen er een auto door de Sint Pietersweg kwam; dat bleek de Heer Van der Maas te zijn met onze burgemeester. Zijn eerste vraag: ‘Hoe staat het?’ Ik zei: ‘Nou Burgemeester, dat ziet er slecht uit, het water vliegt op en het is nog 2 uren voor hoog water. Als dat blijft, vloeien we er onder, daar zijn onze dijken niet voor bestand, dat komt verkeerd uit.’

Na een overzicht te hebben genomen is hij naar de telefoon gegaan en ben ik naar de Kaai gegaan en heb de mensen gezegd: ‘Gaat hier vandaan, want jullie kunnen hier niet blijven, de boel loopt onder, gaat maar naar mijn woning.’ Hetgeen ook is gebeurd. Alle mensen zagen toen het grote gevaar en alles was in het werk gesteld. Vele vrouwen en kinderen kwamen naar ons dijkhuis toe hetgeen hun het veiligst leek.

Onderwijl werd uit Middelharnis gevraagd hoe de stand van het water was. Het bleek dat het toen reeds 3,75 meter à 3,80 meter NAP was; het licht brandde toen nog. Ik heb toen tegen de Heer Steur gezegd: ‘Kondigt de noodtoestand af, want het komt verkeerd uit, zo houden onze dijken het niet. Er staat iets verschrikkelijks te gebeuren.”

Fragment uit het boek Ooggetuigen van de watersnood 1953 van historicus Willem van der Ham. Bijna tweeduizend doden en grote delen van Zuidwest-Nederland kwamen tijdens de Watersnoodramp onder water te staan. Direct na de ramp van 1 februari 1953 schreef de burgemeester van Battenoord op Goeree-Overflakkee een verslag, gebaseerd op zijn ervaringen en die van vijftien anderen. In zijn boek laat Van Der Ham zien dat de situatie in Battenoord representatief was voor de ontwikkelingen overal in het rampgebied.

Boek: Ooggetuigen van de watersnood 1953

De canon van Zeeland – Watersnoodramp 1953

0
Reageren?x
×