22 februari 1944
Net als in Mortsel wierpen Amerikaanse bommenwerpers hun dodelijke lading op Nijmegen bij klaarlichte dag, terwijl de inwoners op hun werk, straat of school waren. Die koude dinsdag (het was -2 °C) loeide het luchtalarm rond kwart over twaalf, toen een massa geallieerde bommenwerpers richting het oosten overvloog. Nijmegen hield oplucht adem, ze zouden zoals vaak in Duitsland gaan bombarderen. Een uur later werd er weer veilig geblazen. De Nijmeegse bevolking hervatte hun verstoord middagmaal en keerden wat later terug naar hun werk of naar school.
Rond half twee brak de hel los, amper een kwartier na het afblazen van het alarm. Vanuit het oosten zag de luchtbescherming de zwerm van zeker 150 vliegtuigen terugkeren. De bommen vielen al toen de sirenes opnieuw begonnen te loeien. 570 bommen werden gedropt, 144 brisantbommen van 225 kg en 426 kleine splinterbommen van zo’n 10 kg. Beide wapens waren clusterbommen die in kleine fragmenten uiteenspatten na de ontploffing. Zo maakten de wapens (die vandaag verboden zijn) het hoogst aantal slachtoffers en werd niet alleen het doelwit vernield. Het station werd hard getroffen, maar de eerste bommen vielen op het stadscentrum. Honderden mensen werden door bomscherven doorzeefd. Anderen lagen bedolven onder de puinen of gevangen in de vlammenzee. Minstens 771 burgers overleefden het drama niet. Het dodenaantal lag waarschijnlijk hoger, omdat heel wat lichamen niet geïdentificeerd konden worden en er veel onderduikers verscholen zaten in de stad.
‘Er was geen luchtalarm’, vertelde de toen zeventienjarige Bert Hilkes,
‘…maar wat er toen gebeurde is niet te beschrijven. Het lawaai, de luchtdruk, de lichtflitsen. Op een of andere manier raakte ik buiten westen en toen ik minuten daarna weer bij mijn positieven kwam, bevond ik mij in een andere wereld. Alles lag in puin. Mensen schreeuwden en renden weg. Met nog vier anderen kwam ik terecht in een kleine toiletruimte. Dat lijkt wel vreemd, maar dat is het niet. De ervaring had geleerd dat bij gebombardeerde huizen het toilet meestal overeind bleef staan, een kleine ruimte tussen vier stevige muren.’
Net als in Mortsel was het een geval van collateral dammage. De stationswijk was volledig platgegooid. De trein naar Arnhem die om 13:30 uur zou vertrekken brandde uit. Twee hotels nabij kregen voltreffers. Het stadscentrum werd in zijn hart getroffen. Vandaag is de schade nog zichtbaar in de bizarre afwisseling van historische en moderne gebouwen. Elke straat in het centrum was praktisch vernield. Overal speelden zich drama’s af, zoals in een damesconfectiezaak in de Lange Burchtstraat, waar de baas en achttien medewerksters omkwamen. De winkelende mensen waren na het valse luchtalarm terug de straat op gegaan en kregen te weinig tijd om te schuilen toen het alarm opnieuw klonk.
Tientallen dode kinderen
Iets verder werden Montessorikleuterschool en -klooster getroffen door enkele voltreffers. 24 kinderen en 8 zusters overleefden het niet. Amper een zestal kinderen overleefden. De zesjarige Peter Braam was van zijn klasje de enige overlevende:
‘Die dag begint eigenlijk met dat alarm. Toen moesten we naar buiten. De binnenplaats op, en vervolgens de kelder in. Er was een trap aan de buitenkant, en ik kan me nog heel goed herinneren dat ik boven aan de trap stond terwijl de rest al beneden was en we plotseling weer terug moesten. We moesten onze jasjes gaan halen in de gang en verzamelen in het klaslokaal. Ik heb toen het jasje van de kapstok afgehaald. Omdat ik dat jasje zelf niet dicht kon maken, ben ik naar de zuster gegaan en die heeft het toen voor mij gedaan. Ze stond bij de deur van het klaslokaal. Terwijl ze daarmee bezig was, vielen de eerste bommen op Nijmegen. Door de luchtdruk sprongen de ruiten, en ik zie nog die gordijnen tegen het plafond aanvliegen.’
Van wat er daarna is gebeurd herinnert hij zich niets meer. Een jaar lang zweeg hij over wat hij had meegemaakt. Maar ’s nachts bij het lawaai van de sirenes en naar Duitsland overvliegende bommenwerpers kroop hij ineen van de angst. Zijn ouders besloten om hem weg te halen van het rampgebied en brachten hem onder bij familie op het platteland.
Onder de slachtoffers waren de zusjes Ria (°1938) en Henny (°1939) Arts. Hun zusje Willy Arts vertelt (JANSSEN, 67-68) wat hen overkwam:
‘Op die bewuste dinsdagmorgen wilde Henny niet naar school. Zij voelde zich niet lekker en wilde thuisblijven, maar mijn moeder stuurde haar en Ria toch. Zij heeft zich dat haar leven lang niet vergeven. Na het bombardement is een goede vriend van mijn ouders dagen achtereen naar alle ziekenhuizen en opvangplekken gegaan om mijn zusjes te zoeken. Op de plaats waar de school had gestaan vond hij de zwartgeblakerde zilveren bekertjes met hun ingegraveerde namen.
Toen heeft mijn vader voor de enige keer in zijn leven gehuild. Zelf heb ik maar één herinnering aan mijn zusjes. We waren alledrie ziek, de mazelen of zoiets. Mijn ouders hadden voor het gemak mijn bedje in de keuken gezet achter onze winkel en daar zijn we toen met z’n drieën doorgezakt. Mijn moeder en vader zijn er nooit echt overheen gekomen. Het verlies van je kinderen is het ergste dat ouders kan overkomen.’
Piet van Baardewijk (°1928) en Wim Maassen (°1927) waren die noodlottige middag thuis aan het eten. Hun schoolkameraden waren op hen aan het wachten om samen naar de vakschool terug te keren. Plots hoorden de schoolvrienden vliegtuigen. Ze renden zo snel mogelijk door het stadscentrum op zoek naar een schuilplaats. Of Piet en Wim daar ook waren wisten ze niet. ‘We zagen zestien vliegtuigen die iets glinsterend lieten vallen’, vertelde W. van Deelen (JANSSEN, 70-73), een van de vrienden.
‘We dachten dat het zilverpapieren slingers waren die werden uitgestrooid om de wachtposten te misleiden. Opnieuw wilden we het op een lopen zetten toen ineens het luchtalarm klonk. Op datzelfde moment werden we door de luchtdruk naar de hoek van de Nieuwe Marktplaats geblazen. De bommen vielen. Ik zag dat de Sint-Stevenstoren verdwenen was.’
Ze renden naar de schuilkelder onder hun school. Na een angstwekkend uur kwam de politie in de schuilkelder, om even snel terug te verdwijnen met materiaal voor de hulpverlening. ‘Alle grote jongens van onze school moesten mee naar het station’, vervolgde van Deelen.
‘Er moesten mensen uit de trein worden gehaald. Er was heel wat overredingskracht nodig om de zeer emotionele leerlingen in beweging te krijgen. Een klein groepen, waaronder ik, liep mee naar het station. Bij het Stationsplein zag ik de eerste doden. Ze zaten vastgeklemd tussen de spijlen van het hekwerk van de gasfabriek. Ik zag ook een doorzeefde tram en een bomkrater op de plaats waar het wachthuisje had gestaan. Het hele plein lag bezaaid met dode lichamen en met puin. Toen knapte er iets in mij. Ik gooide het gereedschap weg en rende in de richting van Ooijpolder. Ik kwam een paar mensen tegen die menselijke resten in roodgekleurd laken meedroegen. Op de Waalkade viel ik omdat de brandweer de brandslangen uitrolde om bluswater uit de Waal te halen.’
Zo rende en fietste de jongeman naar huis: ‘Mijn moeder vroeg waarom ik zo vroeg thuis was. Ze wisten nog niets van het bombardement.’ Twee dagen later keerde van Deelen terug naar Nijmegen. Ze wilden weten wat er met hun makkers gebeurd was. Veel info vonden ze niet. Pas op 28 februari wisten ze meer, toen ze samen met de andere leerlingen opgevorderd werden om puin te gaan ruimen:
‘Mijn groep moest naar de Burchtstraat. Na twee uur werd een lijk gevonden. Dat waas voor mij het teken om te stoppen. ik werd er erg emotioneel van en fietste naar huis. Enkele dagen later hoorde ik dat acht jongens van onze school dood waren. Piet van Baardewijk en Wim Maassen waren thuis omgekomen.’
De hele familie Maassen (JANSSEN, 396-402) werd samen in de bakkerij in Bloemerstraat getroffen. De alleenstaande moeder Marie Sanders met vijf kinderen (Annie, Wim, Iet, Greetje en Theo) woonde er onder haar schoonbroer en -zus met hun twee kinderen Trees en Wim. De zus van Marie ontdekte pas op 23 februari wat er was gebeurd:
‘Het was verschrikkelijk. Ik kon maar niet geloven dat ze allemaal dood waren: mijn zus; haar kinderen Wim, Iet en Greetje; haar zwager en schoonzus en hun dochtertje Trees; de dienstmeid en een van de bakkersknechten. Annie, de oudste dochter van mijn zus, en Theo, haar jongste zoon, hebben de ramp overleefd. Theo was net na het luchtalarm met zijn neefje Wim naar school gegaan. Ze kunnen niet ver gekomen zijn.’
Het achtjarig neefje Wim Maassen getuigde:
‘Ik keek omhoog en zag zestien vliegtuigen. Het zware monotone gedreun werd ineens doorbroken door scherp fluitende geluiden en toen brak de hel los. Ik herinner me een onvoorstelbare luchtverplaatsing en ik werd tegen een muur gegooid. Daar bleef ik stil liggen. Iemand heeft me opgetild en naar hun huis gebracht.’
Toen had hij al gedag gezegd tegen Theo, met wie hij afwisselend school liep, een regeling om het leerlingenaantal te drukken wat noodzakelijk was door het nijpende kolentekort in de strenge winter. Tussen de brandende gebouwen kwam hij zijn nichtje Annie tegen, die op zoek was naar de rest van de familie: ‘Ze keek me even aan, zei: “Oh, ben jij het”, en verdween weer. Die woorden vergeet ik nooit meer. Vervolgens werd ik op een vrachtauto weggereden.’
Wim werd naar het Canisiusziekenhuis gereden. Hij was zwaargewond aan zijn arm, maar de chirurg wist de arm ‘ondanks de ontstekingen, koudvuur en verschrikkelijke pijnen’ van amputatie te redden. Een lange herstelperiode begon:
‘Ieder bezoekuur lag ik daar letterlijk tussen hoop en vrees. Ik hoopte dat mijn ouders en mijn zusje me zouden komen opzoeken, maar ik was ook bang omdat ik niet naar mijn moeder had geluisterd. Na twee weken was er nog steeds niemand op bezoek geweest. Toen vertelde een zuster me dat mijn ouders en zusje dood waren. Mijn wereld stortte in.’
Daarna werd Wim van de kinder- naar de mannenafdeling overgebracht: ‘Een zuster vroeg me of ik een nieuwe vader en moeder wilde. Het was keihard, maar ik moest natuurlijk ergens worden ondergebracht. Een pater kende een bakkerskoppel zonder kinderen.’ Wim kreeg bij hen onderdak en begon heel langzaam aan een nieuw leven, met een hele nieuwe familie. Na het halen van zijn bakkersdiploma verhuisde hij naar Breda. ‘Ik vind het onvergeeflijk dat Nijmegen nooit de moeite heeft genomen dat massagraf, waar toch honderden doden liggen, van een waardig monument te voorzien’, besloot Wim zestig jaar later.
‘Er was maar één plaats waar ik troost kon vinden: in de stilte van de Titus Brandsmakapel, ongeveer op de plaats waar mijn ouderlijk huis ooit stond, had ik jarenlang mijn eigen hoekje. Tot de kapel enkele jaren geleden een andere bestemming kreeg. Dat vond ik verschrikkelijk.’
Stationsbuurt
Een tweede reeks bommen viel op de stationsbuurt. De trein naar Arnhem stond door het luchtalarm met vertraging te wachten. Een dertigtal mensen kwamen om in het stationsgebouw en de trein, die volledig uitbrandde. Op het Stationsplein was de ravage nog groter. Een bus en tram volledig uit, wat doet denken aan de bus en tram op het Mortselse Gemeenteplein op 5 april 1943. Bijna 80 mensen kwamen om. De 51-jarige Wil Sengers was met haar dochter op het Stationsplein. Ze was de vorige dag 51 geworden. Ze waren naar enkele nabijgelegen dorpjes geweest om inkopen te doen. ‘Nadat het eerste alarm was opgeheven liepen we weer naar de tram’, getuigde haar gelijknamige dochter Wil van Kessel (JANSSEN, 323-324).
‘We stonden nog voor de tram toen opnieuw luchtalarm klonk. Meteen vielen de bommen. Die situatie is niet te beschrijven. Moeder en ik werden tegen de grond geslingerd. Overal lagen doden en gewonden. Ik zag ook mijn moeder liggen. Ze bloedde uit neus en oren. Ik was elf jaar en ik had er in die verschrikkelijke omstandigheden geen weet van of ze dood was of ernstig gewond. Zo vlug ik kon rende ik naar mijn schoonzus om hulp. Even later kwam mijn broer daar binnen. Hij had op zijn werk gehoord dat het station was gebombardeerd en maakte zich erge zorgen om zijn vrouw. Voor de deur en in de gang zag hij overal bloed liggen. Het bleek van mij te zijn. Mijn been was er erg aan toe. Mijn broer ging meteen naar het station, maar moeder was al weg. Hij zocht overal, maar kon haar niet vinden. Tegen de avond bracht hij mij naar het ziekenhuis. In het Wilhelminaziekenhuis werd ik doorgestuurd omdat ik katholiek was, maar toen mijn broer daar kwaad op reageerde mocht ik blijven. Mijn broer hing een stuk karton om mij hals met de tekst “been niet amputeren”.’
Die nacht werd Wil geopereerd en ondanks de zware verwondingen werd haar been gered. De volgende dag zagen haar vader en broer de naam Wilhelmina Sengers op een dodenlijst staan: ‘Mijn vader heeft haar in de veilingshal geïdentificeerd. Een paar dagen later werd onze koffer thuisgebracht. Hij was doorzeefd, de bomscherven zaten in het brood en in de andere levensmiddelen. Dat gaf me een verschrikkelijk gevoel, want diezelfde uitwerking hadden de bommen ook gehad op de vele tientallen die daar omkwamen.’
Tranen over Nijmegen
De slachtoffers van het bombardement van 22 februari 1944 werden lang vergeten. Dat had te maken met de daders: de Amerikanen. Zoals in Mortsel waren dit de latere helden van de bevrijding. Hen verwijten dat er zo veel onschuldige burgerslachtoffers waren gevallen, was politiek niet gewenst. Het beruchte Duitse bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 maakte ongeveer evenveel slachtoffers en dat is wereldwijd bekend. Nijmegen is vergeten. Bovendien volgde in dezelfde stad in het najaar van 1944 de wereldberoemde slag van Market Garden en de legendarische strijd om de brug over de Waal. Ook daarbij vielen honderden Nijmeegse burgerslachtoffers naast de militaire doden. In de herdenkingspraktijk overschaduwt dat drama nog steeds het bombardement van een half jaar eerder.
Net als in Mortsel duurde het tientallen jaren voor er een echte verklaring kwam voor het treffen van de burgerbevolking in Nijmegen. Tot recent gingen historici ervan uit dat het om een vergissingsbombardement ging, waarbij de Amerikanen de Nederlandse stad hadden verward met het Duitse Kleef. Maar nieuw onderzoek zou aantonen dat de geallieerden wel degelijk bewust de Nijmeegse stationsbuurt wilden platgooien. Gotha bleek het eerste doelwit te zijn, maar die missie mislukte. Terugvliegen met volle lading was geen optie. Nijmegen was daardoor het zogenaamde gelegenheidsdoelwit, samen met Deventer (1 dode), Enschede (40 doden) en Arnhem (57 doden).
Ook de Duitse reactie was gelijkend. Hun propaganda maakte altijd handig gebruik van het drama om de geallieerden in een negatief daglicht te zetten. (De derde afbeelding is Hugo Van Camp. Hij verloor zijn handje tijdens het bombardement op Mortsel. Deze foto verscheen in allerlei Duitse propagandabladen.)
De bommen werden gedropt van een 7000 à 8000 meter hoogte, opnieuw gelijkaardig aan Mortsel. Eigenlijk is er maar één vraag die er echt toe doet in Mortsel én Nijmegen: Waarom besloten de Amerikanen hun bommen toch te droppen op een doelwit te midden van bevriend woongebied? In Mortsel lagen nabij de Erla-fabriek vijf scholen en ook in Nijmegen moeten de geallieerden geweten hebben dat er burgerdoden zouden vallen. Mortsel was de 50ste missie, Nijmegen de 25ste voor de Amerikaanse bemanningsleden. Bij beide begon bij thuiskomst eindelijk een verlof, hopelijk na een succesvolle missie. Besloten ze daarom toch om hun bommen te lossen? Of waren de geallieerden – zowel de bevelhebbers als de piloten – gewoon niet genoeg bezig met het vermijden van burgerslachtoffers? Misschien primeerde de oorlogsdoeleinden op het verwachte menselijke leed…
Maar 75 jaar later er is ook hoop. Sinds enkele jaren worden de herdenkingen in Mortsel én Nijmegen veel massaler bijgewoond. De erkenning die zo lang op zich liet wachten is er gekomen dankzij de luisterbereidheid van onder meer jongeren en historici. Online wordt herdacht op een heel persoonlijke manier, in Nijmegen met de website Oorlogsdoden, in Mortsel met de interactieve slachtofferlijst.
De afgelopen jaren was er intens contact tussen de twee bombardementssteden. Samen met vertegenwoordigers van Mortsel bezocht ik Nijmegen. Joost Rosendaael en Bart Janssen gidsten ons langs de belangrijkste plaatsen. Ze toonden de indrukwekkende muur met de namen van alle slachtoffers en daar vlak bij het aangrijpende monument van een lege schommel. Een jaar later kwamen de mensen van Nijmegen naar Mortsel, waar ik ze langs de panelen rondleidde, het ereperk toonde en een academisch overleg hield met onder meer Peter Adriaenssens. Sindsdien wonen we elk jaar elkaars herdenkingen bij. In 2016 nam ik Nijmeegse getuigenissen op in mijn herdenkingstoespraak (zie deze link). Vandaag zal er een vertegenwoordiging van Mortsel en onze VZW in Nijmegen de trieste 75ste verjaardag van het bombardement gedenken. Zo staan we zij aan zij, als zustersteden en trieste getuigen van oorlogsleed aangericht door een bondgenoot en daarom veel te lang verzwegen.
Oorspronkelijk gepubliceerd op 22 februari 2019
Bombardement op Mortsel – Aangrijpende verklaringen van ooggetuigen
Boek: Ooggetuigenverslagen van het bombardement van Nijmegen 22 februari 1944
Bronnen ▼
–Het online artikel van NPO Geschiedenis
–De website oorlogsdoden Nijmegen
-Een algemeen Historiek-artikel
-BRINKHUIS, Alfons E., De fatale aanval. 22 februari 1944, Weesp: De Gooise Uitgeverij, 1984.
-JANSSEN, Bart, De pijn die blijf. Ooggetuigenverslagen van het bombardement van Nijmegen 22 februari 1944, Amsterdam: Uitgeverij -SUN, 2005. Binnenkort komt van dit indrukwekkende boek met meer dan 700 pagina’s vol getuigenissen een heruitgave.
-ROSENDAAL, Joost, Nijmegen ’44. Verwoesting, verdriet en verwerking, Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2009.
-Bovenstaande YouTube-docu