Dark
Light

Ook nazi’s waren geïnteresseerd in Tapijt van Bayeux

Auteur:
7 minuten leestijd
Een scene uit het Tapijt van Bayeux
Een scene uit het Tapijt van Bayeux

Het Tapijt van Bayeux behoort tot de belangrijkste bronnen van de Europese middeleeuwse geschiedenis en trekt jaarlijks meer dan een kwart miljoen bezoekers. Interesse voor historie en/of kunst zal voor de meeste van hen reden zijn om naar Bayeux af te reizen, maar in het verleden werd het tapijt ook wel om politieke redenen gewaardeerd.

Een bekend voorbeeld daarvan is Napoleon Bonaparte (1769-1821) die het borduurwerk in 1804 naar het Louvre liet brengen. Hij had van dit voormalige koninklijke paleis een museum laten maken, waarin ook het tapijt een plaatsje moest krijgen. Niet vanwege de kunsthistorische waarde, maar om wille van propagandadoeleinden. Hij maakte plannen voor een invasie van Engeland en het tapijt leende zich uitstekend om anderen van de haalbaarheid te overtuigen, aangezien het toont hoe Willem de Veroveraar daar in 1066 al in geslaagd was. Uiteindelijk kwam het leger van Napoleon niet verder dan het kamp van Boulogne-sur-Mer en koos hij later voor een veldtocht naar Moskou als zijn grootste, en tevens laatste, grote militaire onderneming. Daarna zou het Tapijt echter nóg een keer benut worden door stichters van een groot Europees rijk, die eveneens van plan waren om met een legermacht het Kanaal over te steken, maar zich tenslotte ook verslikten in een militaire campagne tegen Rusland.

Trouw en verraad

Naast een verslag van de invasie van Engeland door Willem de Veroveraar (1028-1087) is het Tapijt van Bayeux ook een verhaal over trouw en verraad. Het vertelt namelijk hoe de Engelse koning Edward the Confessor (‘belijder’, 1004-1066) bij gebrek aan een directe troonopvolger zijn keuze op Willem, de hertog van Normandië liet vallen. Die zag aanvankelijk de Engelse kroon toch nog aan zijn neus voorbij gaan omdat Edward op zijn sterfbed Harold Godwinson (‘zoon van Godwin’, 1023-1066) benoemd zou hebben. Harold was in het verleden door Willem uit de handen van tegenstanders bevrijd en had daarvoor als tegenprestatie eeuwige trouw gezworen aan de Normandische hertog. Deze zag zich nu bedrogen en verzamelde medestanders om met geweld de Engelse troon alsnog te veroveren.

Bisschop Odo van Bayeux zoals afgebeeld op het tapijt
Bisschop Odo van Bayeux zoals afgebeeld op het tapijt
Terwijl Willem met een vloot van zeshonderd schepen het Kanaal overstak, moest Harold eerst nog in de buurt van York afrekenen met een invasie van Vikingen alvorens hij met zijn leger zuidwaarts kon trekken. Bij Hastings kwam het toen tot een treffen, waarvan de uitslag lang onbeslist bleef, totdat Harold sneuvelde en de cavalerie van Willem het Engelse voetvolk verpletterde. Op kerstavond van dat jaar liet Willem zich in Westminster Abbey tot koning kronen. Deze gebeurtenis ontbreekt op het Tapijt van Bayeux, terwijl het toch het meest logische slot is van het verhaal. Men vermoedt dan ook dat het er op enig moment van af is gesneden, hoewel zekerheid daaromtrent ontbreekt.

Bloei

Historici zijn het er wel over eens dat het Tapijt tien jaar na de gebeurtenissen gemaakt is in opdracht van Odo (?-1097), een halfbroer van Willem, die het liet ophangen in de kathedraal van Bayeux waarvan hij bisschop was. Het zal gediend hebben om de aanspraak van Willem op de Engelse troon te bevestigen en tevens om hem te eren, mogelijk in verband met verleende gunsten. Hoewel de geslaagde invasie en machtsovername voor de Engelsen niet het meest roemrijke hoofdstuk uit hun geschiedenis is, hebben ze er wel een prominente plaats aan toegekend, omdat taalkundig en cultureel gezien de Normandische invloed op hun Angelsaksische oorsprong als succesvol beschouwd mag worden. Bovendien hadden de Angelsaksen die andere, aanzienlijk minder beschaafde indringers, namelijk de Vikingen, wel weten te verslaan. Vergeten wordt daarbij gemakshalve dat het Normandische hertogelijke geslacht Rollo de Viking (846-933) als stamvader had, die plunderend door West-Francië was getrokken alvorens daar Normandië te stichten, dat toen nog een graafschap was. In anderhalve eeuw tijd kwam het graafschap tot grote bloei en Edward the Confessor moet gedacht hebben dat dit ook met Engeland zou gebeuren onder een koningschap van Willem, hetgeen uiteindelijk ook het geval was.

Herbert Jankuhn

Normandië mocht zich dan wel sterk ontwikkeld hebben, tal van aspecten uit de Vikingcultuur bleven er behouden en dit trok de aandacht van een Duitse historicus die nieuwe onderzoekbronnen wilde aanboren: Herbert Jankuhn (1905-1990).

Herbert Jankuhn
Herbert Jankuhn
Jankuhn was afkomstig uit Oost-Pruisen en studeerde germanistiek, geschiedenis en filologie. In 1931 promoveerde hij aan de Universiteit van Berlijn tot doctor in de archeologie. Vanaf 1930 gaf hij leiding aan de opgravingen in Haithabu (Hedeby), gelegen in Sleeswijk-Holstein, dat in 1862 door Pruisen op Denemarken was veroverd. Rond 1900 waren daar restanten van een grote Vikingnederzetting ontdekt die van de achtste- tot en met de elfde eeuw bewoond was geweest. Hij publiceerde zijn resultaten in 1936 en het waren niet alleen collega-historici die ze met belangstelling lazen. Ook SS-leider Heinrich Himmler (1900-1945) was ervan onder de indruk en stimuleerde Jankuhn om aan te tonen dat de Duitsers van het Vikingvolk afstamden. Dit zou hem een historische rechtvaardiging verschaffen voor de expansiedrang van het nazi-regime. Jankuhn greep deze kans met beide handen aan door lid te worden van de SS, waarna Himmler hem aanstelde als hoofd Archeologie van de afdeling ‘Ahnenerbe’. Hij kreeg opdracht om in het kielzog van de Wehrmacht naar de veroverde gebieden te reizen en daar historisch onderzoek te verrichten ten dienste van de nazi-ideologie.

Nadat in juni 1940 Frankrijk was bezet, deed zich hiertoe een eerste gelegenheid voor, aangezien Jankuhn goed op de hoogte was van het Tapijt van Bayeux. De archeologische vondsten van Haitahbu en andere nederzettingen waren weliswaar interessant, eigentijdse afbeeldingen van Vikingen waren echter zeer schaars en juist die achtte hij van groot belang om aan de opdracht van Himmler te kunnen voldoen. Aangezien hij de Normandiërs ten tijde van Willem de Veroveraar nog als ‘Voldoende Viking’ beschouwde, hoopte hij door nauwkeurige bestudering van het Tapijt van Bayeux de ontbrekende schakel aan te tonen. Himmler was enthousiast, temeer daar een Duitse invasie van Engeland op handen was en het tapijt van de invasie uit 1066 daarbij een prachtig propagandamiddel was.

Archeologische opgraving naar de Vikingnederzetting in Haithabu, omstreeks het midden van de jaren dertig.
Archeologische opgraving naar de Vikingnederzetting in Haithabu, omstreeks het midden van de jaren dertig. (Stiftung Schleswig-Holsteinische Landesmuseen Schloss Gottorf)

Eind juni 1940 arriveerde Jankuhn met zijn team al in Bayeux. Hij eiste dat het Tapijt uit de kluis werd gehaald, waar het ter bescherming tegen oorlogsgeweld in was ondergebracht. Na vijf dagen gingen de Fransen overstag en haalden het met tegenzin tevoorschijn. De Duitsers rolden het zeventig meter lange doek uit over tafels in de grote zaal van het Hotel du Doyen om de vijftig scenes nauwkeurig met kleurenfotografie vast te leggen en het textiel te analyseren. Jankuhn hield hier een dagboek van bij, zodat nog precies bekend is waarin hij aanwijzingen zag dat Duitsers zouden afstammen van Normandiërs/Vikingen. Een eerste presentatie hiervan gaf hij op 22 juni 1941 aan de generale staf van de Wehrmacht in Frankrijk. En daar bleef het bij. Het boek dat hij er over wilde publiceren is er nooit gekomen, want op diezelfde 22 juni vielen de Duitsers Rusland binnen en Jankuhn ontving het bevel om zich erheen te begeven, teneinde ook daar archeologisch- en historisch onderzoek te doen. Daartoe werd hij, zeer toepasselijk, toegevoegd aan de 5-de SS-pantserdivisie ‘Wiking’.

Onderzoek aan het Tapijt van Bayeux door het team van Herbert Jankuhn.
Onderzoek aan het Tapijt van Bayeux door het team van Herbert Jankuhn.

Geallieerde propaganda

Ondertussen bracht men het Tapijt in opdracht van Franz von Wolff-Metternich (1893-1978), verantwoordelijk voor de Franse kunstcollecties, over naar het Chateau de Sourches. Daar vandaan werd het op 26 juni 1944 naar het Louvre vervoerd om het veilig te stellen voor de vanuit Normandië oprukkende geallieerde troepen. Hoe belangrijk Himmler het tapijt vond, blijkt wel uit het feit dat hij nog op 20 augustus twee hoge officieren naar Parijs zond om het daar op te laten halen. De Franse hoofdstad was toen al gedeeltelijk in handen van het verzet, waardoor deze actie kansloos was. Na de bevrijding (25 augustus) werd het tevoorschijn gehaald en van 10 november tot 15 december tentoongesteld in het Louvre.

Voorpagina van ‘The New Yorker’ van 15 juli 1944, waarin het verhaal van D-Day wordt getoond, geïnspireerd op het Tapijt van Bayeux.
Voorpagina van ‘The New Yorker’ van 15 juli 1944, waarin het verhaal van D-Day wordt getoond, geïnspireerd op het Tapijt van Bayeux.
Vóór die tijd hadden de geallieerden op hun beurt eveneens het Tapijt voor propaganda benut. Want het was natuurlijk wel heel verleidelijk om het historische belang van de landing in Normandië van 1944 gelijk te stellen aan die van de Normandiërs in 1066. Een mooi voorbeeld hiervan is de voorpagina van The New Yorker van 15 juli 1944 waarop D-Day is verbeeld in de vorm van een fries met tekeningen in de stijl en kleuren van het negen eeuwen oude borduursel.

Herbert Jankuhn leidde in 1942 archeologische opgravingen op de Krim, waar men de restanten van een belangrijke Gotische nederzetting in Mangup aantrof. In 1943 werkte hij als professor aan de Universiteit van Rostock maar moest zich, toen het tij gekeerd was voor de Duitsers, toch nuttig gaan maken voor de oorlogsvoering. Dat deed hij als inlichtingenofficier van de Divisie ‘Wiking’, en het was in die hoedanigheid dat hij zich in 1945 in Beieren overgaf aan het Amerikaanse leger. Van 1945 tot 1948 bracht hij in geallieerde krijgsgevangenschap door. Onderzoek naar zijn betrokkenheid bij de roof van kunstschatten leverde echter onvoldoende feiten op om hem daarvoor te vervolgen. Na gastdocentschappen aan de Universiteiten van Hamburg en Kiel, slaagde hij er in 1959 toch weer in om als professor benoemd te worden, ditmaal in de pre- en protohistorie aan de Universiteit van Göttingen, waar hij in 1973 met emeritaat ging. Het Tapijt van Bayeux keerde in maart 1945 naar die plaats terug en is daar tegenwoordig te bezichtigen in het voormalige grootseminarie. Onderzoek wordt er nog steeds aan verricht, maar dan aan de hand van digitale scans van hoge resolutie die men er onlangs van gemaakt heeft. Net zo geavanceerd als de kleurenfoto’s van Herbert Jankuhn destijds waren.

Boek: The Bayeux Tapestry. The complete tapestry in colour

Marc Busio (1970) is chemisch technoloog en amateurhistoricus, gespecialiseerd in industrieel verleden. Naast Historiek publiceert hij regelmatig artikelen op zijn eigen website www.fabriekofiel.com en in het tijdschrift 'Erfgoed van Industrie en Techniek'.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×