Rond 1200 ontwikkelden de Friezen het begrip ‘de Friese vrijheid’. Zij vielen rechtstreeks onder de Duitse keizer en niet onder op buit en belasting beluste graven of hertogen uit nabije landen, zo beweerden ze. De Friezen opteerden dus voor zelfbestuur: de keizer was toch ver weg en had wel wat anders te doen had dan hen achter de broek te zitten. Die Friese Vrijheid zou pas rond 1500 eindigen toen graaf Albrecht van Saksen alsnog landsheer werd in Friesland. Dat was het gevolg van diezelfde vrijheid die tot zoveel vetes en verscheurdheid had geleid dat het geloof erin wel wat taande. Toch geldt deze periode van autonomie voor sommige Friese historici als de belangrijkste in de Friese geschiedenis.
In ‘Wat is recht’ hebben Henk Meijering en Han Nijdam een nieuwe editie uitgebracht van een fiks aantal laatmiddeleeuwse rechtsteksten, waarin die Friese vrijheid was vastgelegd. De talloze rechtshandschriften worden al vanaf de negentiende eeuw intensief bestudeerd. Maar de aandacht van de meestal Friese onderzoekers was daarbij te veel gericht op de Friestalige en te weinig op de Groningse rechtsteksten, aldus Nijdam en Meiering. Na 1400 schreven de van oorsprong Friese Ommelander hun wetten steeds vaker op in het Nederduits en niet in het Fries. Dit boek wil een betrouwbare selectie bieden van die rechtsteksten die de Ommelanders ‘importeerden’ uit Friesland, vertaalden en van hun eigen accenten voorzagen. Uit zo’n honderd handschriften uit de vijftiende en zestiende eeuw hebben Meijering en Nijdam 28 teksten geselecteerd.

Opbouw
Elk hoofdstuk biedt een inleiding, de oorspronkelijke tekst en een vertaling. De lezer kan dus nagaan hoe de vertaling tot stand is gekomen maar ook genieten van een keur aan buitenissige Friese of oud-Groningse woorden. Sommige hoofdstukken klinken wat saai, zoals ‘Het oudere schoutenrecht’, andere poëtisch: ‘Redding van een terdoodveroordeelde door een weesmeisje’, waarover verderop meer. Na de taaie algemene inleiding volgen ruim 400 pagina’s met deze wetten. Ze zijn zoals dat hoort rijkelijk besprenkeld met voetnoten waarin de schrijvers hun uitgebreide kennis etaleren.
Hebben ze daarmee een toegankelijk en boeiend boek geschreven dat voor niet-experts begrijpelijk en attractief is? Het antwoord is ja en nee. Nee, omdat de inleiding complex is en gestelde vragen niet duidelijk beantwoord worden; ja, omdat dat Friese recht een fantastische rijke bron is voor wie de nieren van die middeleeuwse Fries wil proeven. Het is genieten, huiveren en je verbazen.

Achtergrond
Het Friese recht is verbazingwekkend oud. Al rond 800 liet Karel de Grote dat recht optekenen. Daarvan is gelukkig één zestiende-eeuwse kopie blijven bestaan. Friesland (Frisia) reikte toen nog van Zeeland tot bijna Denemarken. Tussen die oude Karolingische bepalingen en de pas rond 1200 opnieuw aan perkament toevertrouwde rechtsteksten bestaat veel continuïteit maar natuurlijk waren er ook verschillen. Zo bieden de dertiende-eeuwse 17 Keuren en 24 Landrechten, een van de belangrijkste rechtsteksten uit de late middeleeuwen, inzicht in positie van Friesland ten opzichte van het keizerrijk en de omliggende vorstendommen. De rechtsgeleerden grepen daarbij op de oude tijden terug: Karel de Grote, aldus de claims in deze rechtsteksten, had de Friezen het recht gegeven hun eigen boontjes te doppen. Dat privilege motiveerde om zich zo nodig te verdedigen tegen aanvallen van buiten, zoals diverse Hollandse graven tot hun schade en schande zouden ervaren.
Omdat er van centraal gezag in Friesland nauwelijks sprake was, functioneerde dat recht op het niveau van de gouw, of op nog lager niveau, van de landsgemeenten, kleine gebieden die zich het beste laten vergelijken met onze huidige gemeenten. Deze groeiden in de dertiende eeuw uit tot min of meer soevereine staatjes die soms samenwerkten maar elkaar ook regelmatig bestreden. Op bovenlokaal niveau ontwikkelde zich een embryonale pan-Friese staat, de zogenaamde Upstalboom die vergaderde in het Oost-Friese Aurich. Dit confederatieve verband greep ook wel eens als een VN-macht avant la lettre in lokale conflicten in, maar uiteindelijk waren de Friezen te verdeeld om gezag boven zich te accepteren. In die ietwat anarchistische situatie functioneerde dat Friese recht: veel schikken en plooien en nauwelijks afdwingen.
Mythes
In een ander ontstaansverhaal vroeg Karel twaalf Friese voormannen om hun recht vast te leggen. Toen deze te lang weifelden dreigde de ongeduldige keizer hen eerst allemaal te onthoofden maar in plaats daarvan besloot hij hen op een schip zonder roer en tuigage de volle zee op te sturen. De mannen knielden in hun hopeloze situatie voor een gebed. Toen ontwaarden ze plots een dertiende man die het schuitje tegen de wind en stroming in naar de vaste wal bracht, om hen daar te helpen hun recht te formuleren. Die dertiende man was natuurlijk Christus. Daarmee kreeg het Friese recht de zegen van boven. In het dertiende-eeuwse stadszegel van Medemblik, West-Friesland, laat zich dat beeld van de 12 rechters op het schip goed te herkennen.
Halszaken
Uitgangspunt van dat recht was dat de vrije Fries het recht had zichzelf vrij te pleiten van een aanklacht door een eed van onschuld te zweren. Mits bekrachtigd door voldoende getuigen kon de kous daarmee af zijn. Lukte dat niet dan bracht een tweekamp soms uitsluitsel. Daarvoor kon je een kampvechter inhuren. Vaak schikten de partijen en stelden rechters een passende en wettige compensatie vast. Een vredeskus symboliseerde de verzoening, daarna was in principe de vrede hersteld. Lange en gedetailleerde wondlijsten met bijpassende boetes hielpen om letsels precies te kunnen schatten. Sommige teksten visualiseerden door een wondenman te tekenen.
Het alternatief voor ‘vrede’ was: vete. Hele families konden tegenover elkaar komen te staan en jaren van geweld konden de samenleving verzieken. Een sterk gezag ontbrak immers om vrede af te dwingen. Wel gold er ook dan een zekere matiging, geweld hoorde proportioneel te zijn. De keuren beschermden weduwen en wezen, terwijl op ordeverstoring in kerken, tijdens de rechtsgang of vredebreuk in huis hoge boetes stonden. Wie niet kon betalen moest in het ernstigste geval met zijn hals boeten. De Friezen waren zeker geen middeleeuwse watjes: wie bij een inbraak op heterdaad werd betrapt en het boetebedrag niet kon betalen verdiende…
“rechtens de zwarte doek en de pijnlijke knoop, dat is de strop, en de noordwaarts gerichte boom, dat is de galg. Wie hangt geeft daarmee alle lieden genoegdoening.”
De wind van de wolken
De wetten slepen je dus mee de middeleeuwen in of nog verder terug, soms zijn ze exotisch, soms wreed, dan weer onverwacht genadig. Wat voorbeelden: Magnus eiste na de overwinning te Rome van Karel dat
‘alle Friezen vrij zouden zijn, de geborenen en de ongeborenen, zolang de wind van de wolken zou waaien en de wereld zou bestaan ….”.
Het Jongere Schoutenrecht liet de rechter de keuze een ter dood veroordeelde op te hangen, de ogen uit te steken of … hem zijn goed af te nemen en vrij te laten. Ging het om een dief, dan was er ook nog een andere, meer sprookjesachtige optie. Als niemand een dief op de gerechtsplaats wilde verdedigen en hij zijn leven verbeurd had, dan kon een meisje zonder voogd…
“dat is een die vader noch moeder heeft, de dief verdedigen. Dan kan voornoemd meisje de dief tot een echtgenoot nemen, dat is tot een voogd, als zij het anders wil doen, en dat kan men haar niet weigeren, en dan is de dief daarmee vrij en onbelast.”
Bezwaren
Boek: Wat is recht? – De receptie van Oudfries recht in de Groninger Ommelanden in de 15e en 16e eeuw