Dit artikel behandelt de locatiekeuze van het Camp d’Utrecht ofwel Kamp van Zeist dat in 1807 door de Franse koning Lodewijk Napoleon van het Koninkrijk Holland omgedoopt zou worden tot Camp d’Austerlitz.
Het was een drukte van belang vanaf mei 1804 tussen de stad Utrecht, via het dorp Zeist, tot aan een woest en uitgestrekt heideterrein enkele kilometers oostelijk van het dorp. Het eerste deel van dit traject werd meestal afgelegd per schuit over de trekvaart van Utrecht naar de aanlegplaats ten zuiden van het dorp Zeist, een veelvuldig gebruikte wijze van vervoer in deze dagen. Echter, al varende in oostelijke richting hoger gelegen zandgronden, wat wij tegenwoordig de Utrechtse Heuvelrug noemen, kwam onherroepelijk het moment dat er niet verder gevaren kon worden. De lading diende dan handmatig overgeladen te worden op de met sterke trekpaarden bespannen vrachtwagens. Vanaf daar ontstond een regelmatige stroom van zwaarbeladen wagens die af en aan reden over de kilometerslange rulle en stoffige zandwegen. Daarbij zullen de voerlieden regelmatig de nodige verwensingen geuit hebben over de slecht te bereiken losplaats op die desolate grote stille heide. Grote hoeveelheden tenten, tentpalen, bouwhout, timmeruitrustingen, gereedschappen en andere kampementsgoederen werden aangesleept, maar voor wat eigenlijk?
Het initiatief om dat grootschalige kamp op die locatie aan te leggen was afkomstig van de Franse generaal Marmont die in april 1804 bepaald had dat ten oosten van Zeist een groot legerkamp moest worden ingericht, voor oefeningen en alles wat nodig was om een expeditionair legerkorps gevechtsklaar te maken met het oog op een op handen zijnde invasie van Groot-Brittannië. De opdracht voor die voorbereiding had hij gekregen van Napoleon. Deze oefengebieden waren hier niet onbekend, want sinds de zeventiende eeuw was het in de Republiek gebruikelijk om in dergelijke grootschalige militaire voorzieningen te investeren.
Ruim tweehonderd jaar later, op 14 oktober 2017, werd een open dag georganiseerd bij de opgravingen van een deel van dit oude Frans-Bataafse militaire kamp uit 1804. Op deze plek zal nieuwbouw van het dorp Austerlitz worden gepleegd. De opgravingen werden uitgevoerd door de archeologische bedrijven BAAC en VESTIGIA.
Met behulp van een door vaardige handen bestuurde graafmachine werd de aarde in kleine laagjes verwijderd. Op het moment dat er sporen boven kwamen, werd er verder gegraven door een met scheppen uitgeruste groep archeologen. Zij legden de restanten bloot van paalkuilen, ovaalvormige afwateringsgreppels die rondom tenten werden gegraven, stookplaatsen, waterputten en troffen ook veel gebruiksvoorwerpen aan. Het betrof onder andere: uniformknopen met een regimentsnummer, loden kogels, muntstukken, potjes en een grote hoeveelheid groene lege wijnflessen.
Door enkele bezoekers werd ook de vraag gesteld waarom het kamp juist op die plaats terecht was gekomen, en het bij ons nu bekend is dat het eigenlijk slecht bereikbaar was in die dagen. Die vraag kon toen niet beantwoord worden en in dit artikel zal een poging daartoe worden gedaan.
Historiografisch exposé
Na de inval van de Fransen in 1794-1795 in de Republiek der Verenigde Nederlanden, daarbij ondersteund door patriottischgezinde Nederlandse militairen, werd de vrede tussen Frankrijk en de Republiek bevestigd met het Haags Verdrag van 1795 en ontstond de Bataafse Republiek. In dit verdrag was de geheime clausule opgenomen dat de Bataafse Republiek gedurende vredestijd in het onderhoud diende te voorzien van een Frans leger van 25.000 man. In 1803 zouden verschillende Franse divisies Zuid- en West-Nederland binnen trekken met een sterkte van ongeveer 18.000 man. De Franse interpretatie van het verdrag hield tevens in dat extra Bataafse militairen en schepen in gereedheid gehouden dienden te worden voor een ophanden zijnde invasie in Groot-Brittannië.
Die intentie van Napoleon om de strijd aan te gaan met concurrent Groot-Brittannië lijkt rond 1800 als een rode draad door de geschiedenis van Frankrijk te lopen, ondanks dat er in 1802 vrede werd gesloten. In de periode 1795 tot 1807 werden telkens opnieuw troepen voor dat offensieve doel samengetrokken aan de westkust van Europa. Tevens werden havens vergroot, verbeterd en veel schepen op stapel gezet om de troepenmacht voor een invasie in Groot-Brittannië te kunnen beschermen tegen de oppermachtige Britse Royal Navy.
Deze invasie was gepland in 1804 en kwam voort uit het feit dat de Britten op 18 mei 1803 het Verdrag van Amiens (27 maart 1802) hadden verworpen. Zij verklaarden Frankrijk de oorlog zodat ze beslag konden leggen op Franse koopvaardijschepen. Om het Britse gevaar te beteugelen besloot Napoleon om Groot-Brittannië vroegtijdig en proactief aan te vallen door middel van een grootschalige landing. Er werden zes grote legerkampen ingericht voor de expeditionaire legerkorpsen langs de kustlijn van het Engels Kanaal en de Noordzee. Van west naar oost waren dat: Brest, Montreuil, Boulogne, St. Omer, Brugge en Utrecht. De legerkorpscommandanten trainden hun troepen intensief met zware oefeningen, waaronder amfibische landingen, om de beoogde invasie van Groot-Brittannië met succes te kunnen uitvoeren. Het Frans-Bataafs expeditiekorps in de omgeving van Utrecht diende in gereedheid te worden gebracht en voor de oversteek moesten bij Texel vijf linieschepen, vijf fregatten en voldoende transportschepen gereed liggen om met 25.000 man te kunnen uitvaren. Dit alles diende in december 1803 operationeel te zijn.
Gezien het oogmerk van Napoleon om Groot-Brittannië binnen te vallen, lijkt de strategische keuze voor de positionering van deze zes militaire kampen in de buurt van de kust voor de hand te liggen. Voor Franse begrippen waren alle locaties ook op relatief korte afstand van een haven vanwaar kon worden ingescheept. De positionering en inrichting van die grootschalige kampen was een uitdaging op zich.
Castramentatie
Tijdgenoten in de achttiende en negentiende eeuw gebruikten het begrip “castramentatie”, hetgeen zoveel wil zeggen als: bouwkunst in het leger, legerkunde (van het legeren van troepen in het veld), ofwel in dit geval het maken van een kamp. De meningen over de wetenschappelijke en praktische staat van dit metier verschilden nogal want hoewel de veelzijdige en begaafde Pruisische koning Frederik de Grote er een heel exposé over schreef, waarbij hij zich bediende van het Franse castramétrie, waren er ook minder lovende kritieken want door anderen werd het niveau daarvan niet hoog ingeschat. Feit blijft dat legerkampen al sinds de oudheid bestonden en de kennis en vaardigheden om ze te plannen en in te richten waren met de duizenden jaren mee geëvolueerd.
Een uitgangspunt dat vanaf 1750 steeds belangrijker werd was dat een militair kamp moest voldoen aan een aantal vereisten op het gebied van hygiëne en geneeskundige verzorging. Men had uit ervaring ondervonden dat in oorlogen meestal meer soldaten stierven aan allerlei ziekten en gebrekkige behandeling van verwondingen dan door oorlogshandelingen zelf. In 1788 verscheen een algemeen militair handboek waarin ook aanbevelingen op medisch gebied en adviezen voor de inrichting opgenomen waren. Het was getiteld Was ist jedem Officier während eines Feldzugs zu wissen nöthig en werd geschreven door Heinrich Medicus. Volgens hem had het de voorkeur om een kamp te bouwen op zandgrond vanwege de snellere afwatering en omdat dit relatief schone grond was met weinig humus (ziektekiemen). Tevens gaf hij praktische aanwijzingen voor een doelgerichte en praktische inrichting van het kamp met systematische en doordachte details voor de opstelling van tenten met voldoende tussenruimte, geweermantels, keukens, kookgaten, slachtplaatsen, latrines et cetera. Alles bedoeld om een kamp overzichtelijker, efficiënter, meer hygiënisch en veiliger te maken tijdens het gebruik.
In dit soort werken is er ook aandacht voor de keuze van een terrein, in het bijzonder de ligging, bereikbaarheid en gesteldheid daarvan. Bovendien werd in beschouwing genomen hoe het kamp gelegen was ten opzichte van de omgeving met inschatting van de mogelijkheden om het kamp te fourageren. Tot diep in de negentiende eeuw waren er in ons land nog niet veel verharde wegen. Wegen waren doorgaans slechts primitieve verbindingen. Het waren klei-, zand- of veenwegen die in de zomer veranderden in moeilijk begaanbare mulle wegen en in de winter tot een modderbrij. Binnenvaartschepen en trekschuiten waren in het natte Nederland veruit de belangrijkste transportmogelijkheden.
We zien met name bij de Fransen een ontwikkeling die gebaseerd is op deze militaire beginselen en die vanaf ongeveer 1800 ook veelvuldig werd vastgelegd in instructies voor de infanterie, cavalerie en de artillerie. Deze Franse voorschriften kregen veel navolging in Europa, zo ook in ons land.
Marmont’s locatiekeuze voor het kamp
Generaal Auguste Frédéric Louis Viesse de Marmont (1774-1852) was door Napoleon op 31 januari 1804 benoemd tot opperbevelhebber van alle Franse en Bataafse troepen (ongeveer 36.000 man) in de Bataafse Republiek en in het bijzonder van de expeditionaire invasiestrijdmacht. Hij streek op 19 februari neer met zijn troepen in de stad Utrecht. Marmont ging voortvarend te werk met de mobilisatie van de troepen voor de invasie in Groot-Brittannië. Hij was even doortastend met de troepenconcentratie in de vorm van een te bouwen kamp voor zijn onderdeel van de invasiemacht van 18.000 man, op een van de hogere en droge zanderige vlakten die Utrecht omringden. Hij liet daartoe een stuk heide bij Zeist annexeren en tot Frans grondgebied verklaren. Dat annexeren was voor hem niet zo’n punt, omdat hij volgens Schama elke vorm van Bataafs burgerlijk gezag verachtte. De omgeving van het kamp bestond destijds uit een hoger gelegen open en kaal heidegebied met her en der wat kleine bosschages.
Het belangrijkste argument voor de bevelhebber om het kamp daar te positioneren zal een strategische keuze zijn geweest om de Frans-Bataafse troepenmacht centraal in het land te legeren met de mogelijkheid om in enkele dagmarsen op alle locaties aanwezig te kunnen zijn in geval van een invasie (zoals bijvoorbeeld de Brits-Russische landing in Noord-Holland in 1799) of andere calamiteiten. Bovendien was het op dat voor het grootste deel ongebruikte en woeste terrein mogelijk in relatief geringe tijd een kamp te bouwen om een grote expeditionaire troepenmacht te concentreren en om grote manoeuvres te houden. Bovendien was van hieruit snel een inschepingshaven te bereiken. Het is aannemelijk dat een locatie in West-Nederland niet voor de hand lag voor een dergelijk groot oefenterrein en legerkamp. Het landschap in dit deel van het land was in vergaande mate in cultuur gebracht en kende veel natuurlijke hindernissen in de vorm van rivieren en andere oppervlaktewateren die de bewegingsvrijheid van de operationele divisies ernstig kon hinderen. Er waren geen grootschalige (heide) terreinen beschikbaar die zich leenden om op dermate grote schaal op divisieniveau te kunnen manoeuvreren en te legeren in een grootschalig tactisch oefenkamp. Een dergelijk groot legerkorps had ruimte nodig om op te kunnen trekken over meerdere routes, zodat het niet in een kleine ruimte werd vastgezet. We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat Marmont enkele adviezen heeft gehad over de locatie van Bataafse en Franse genieofficieren. De Bataafse regering zou volgens Marmont hebben voorgesteld om alle tenten en goederen te leveren. In een brief aan Napoleon op 19 maart 1804 deelde hij mee dat zijn militairen gereed waren om ingescheept te worden:
‘De verstrooiing van de troepen had een nadelige invloed op hun opleiding en ook op hun militaire geest: ik besloot ze bij elkaar te brengen en te doen kamperen.’
Blijkbaar liep Marmont voor de muziek uit, want het kamp diende nog gerealiseerd te worden. Op 17 april schrijft Napoleon een antwoordbrief:
‘Je tremble à votre idée’ (ik vrees, huiver voor uw plan)
Hij was beducht voor het gevaar van ziekten, hij verloor zijn troepen liever op eervolle wijze bij een inval in Groot-Brittannië. Desalniettemin kon Marmont deze keuze maken en ook doorzetten omdat de niets aan het toeval overlatende Napoleon niet in de buurt was om zich in te mengen in de keuze! Het is overigens ondenkbeeldig dat Napoleon niet op de hoogte zou zijn geweest van de intentie van het kamp op deze locatie. Zijn directieve wijze van leidinggeven gaf immers weinig ruimte aan eigen initiatieven van zijn ondercommandanten. Alleen bij de tactische verplaatsingen hadden zijn generaals enigszins vrijheid van handelen maar de routes en tactische doelen werden vooraf beschreven. Bovendien had Napoleon overal zijn informanten en het zal van meet af aan de bedoeling zijn geweest dat het slechts een tijdelijk kamp betrof totdat de inscheping voor de invasie van Groot-Brittannië zou plaatsvinden.
De regering, het Staatsbewind (1801-1805) in de vorm van minister luitenant-generaal b.d. G.J. Pijman, wist echter nergens van, ook niet over de keuze van de locatie, tenten en goederen. Op 2 april 1804 was er voor het eerst een indicatie over een kampement bij het Staatsbewind, want Marmont schreef aan minister Pijman dat het van groot nut voor de troepen zou zijn als zij konden kamperen. Hij verzocht materiaal beschikbaar te stellen voor 16 à 18.000 man. De latere commandant van de 3e Bataafse divisie luitenant-generaal J.B. Dumonçeau was ook niet betrokken bij de locatiekeuze. In een brief van Dumonçeau is wel duidelijk te zien wat de reden voor opbouw van dit kamp is geweest:
‘In het Camp bij Zeist, den 4 Augustus 1804, Aan den Secretaris van Staat departement van Oorlog. Daar wij tegenwoordig tot onderwijs en perfectie der manoeuvres in een camp vereenigd zijn zo is het noodzakelijk in de Linie en haar afdeelingen de grootste regulariteit te etabliseeren.’
De keuze van Marmont voor een groot oefenkamp bij Zeist had grote gevolgen.
De gevolgen van de keuze voor de locatie van het Camp d’Utrecht
De concentratie van troepen op deze locatie in het centrum van het land, op enkele dagmarsen van de zee, bood dus een belangrijk strategisch voordeel. Tot dan toe waren alle Franse en Bataafse troepen verspreid gelegerd over het gehele land en in garnizoenen ondergebracht, voornamelijk in de vestingsteden van de Bataafse Republiek. Op de heide bij Zeist was voldoende ruimte aanwezig om de verschillende tactische gevechtsvormen te kunnen beoefenen zoals het “tirailleren” waarbij regelmatig met scherpe munitie werd geschoten. Er kon worden gebivakkeerd in manoeuvreformatie met een linie van drie kilometer breed. Het verkozen terrein verleende veel zichts- en schootsvelden en verdedigingsschansen in het front. Het oefenscenario van offensieve acties of een verdediging tegen een vermeende vijandelijke offensieve actie kon op grote schaal worden uitgevoerd, doordat een heel legerkorps met drie divisies heel snel gealarmeerd en in linie gebracht kon worden, mede door het gebruik van vuurwapenmantels aan de voorzijde van de legeringstenten.
Er waren echter tal van negatieve aspecten aan de keuze voor de locatie ten noordoosten van Zeist. Er waren geen voorzieningen en het kamp was slecht bereikbaar, want er waren weinig geschikte vaarwegen en veldwegen. De enige verbinding was de doorgaande zandweg tussen Zeist en Woudenberg (de Oude Woudenbergs Zandweg, door de Fransen betiteld als ‘sur le grand route qui passe près du camp’). De aan- en afvoer van water, voedsel en overige benodigdheden was nog niet geregeld omdat het kamp ver verwijderd lag van een grote stad en er ook geen proviandering mogelijk was in de directe omgeving. Er waren grote investeringsproblemen vanwege de kosten van de grond. Maar over dat laatste deed Marmont niet zo moeilijk want hij koos een terrein uit en liet gewoon alle eigendomsmarkeringen verwijderen. Vervolgens liet hij de heide platbranden (waardoor later grote verstuivingen zouden ontstaan), egaliseren en intekenen op een kaart door Franse ingenieurs. Marmont was overtuigd dat het grondwater wel goed was voor mens en dier en liet zijn chef-arts Salmon een onderzoek doen.
Deze concludeerde dat het grondwater op een diepte van acht tot twaalf meter goed was. Marmont verzocht het ministerie van Oorlog om 30 putten te laten slaan. Ook voor de ontbrekende tenten kwam een oplossing door het uitvaardigen van grote inschrijvingen door het ministerie en Marmont kreeg een eigen tent cadeau van de Bataafse regering van 21 x 6,8 meter (de toenmalige kostprijs was naar schatting 12.000 gulden). Een ander belangrijk nadeel was dat de benodigde paarden voor de artillerie en de cavalerie (uitgezonderd de paarden van de hoge staf- en commanderende officieren van het legerkorps) niet in groten getale in het oefenkamp konden verblijven. Dit was een gevolg van de karige watervoorziening en de afwezigheid van grazige weiden voor het voer. Om deze reden werd de cavalerie gelegerd in Amersfoort en de artillerie in Driebergen-Rijsenburg. Alleen het artilleriepark was aanwezig in het kamp zelf. Als laatste dient genoemd te worden dat door de primitieve omstandigheden en de gebrekkige geneeskundige verzorging aanvankelijk veel ziektegevallen ontstonden. De zieke militairen werden slecht verpleegd omdat Marmont in het begin een hospitaal niet nodig achtte.
Al met al was de keuze voor deze locatie een dure oplossing met veel beperkingen maar daar maakte Marmont zich niet zo druk om. De kosten kwamen immers ten laste van het Staatsbewind op basis van het gesloten verdrag in 1795. Naast de onduidelijkheden die later zouden ontstaan over de te betalen kosten ontstond er ook verwarring over de naam van dit kamp en enkele andere (vroeger of later gestichte) kampen in de buurt in combinatie tot de dorpsnaam Zeist.
De naam van het kamp en de verwarring die daardoor ontstond
Het feit dat er in de directe omgeving van Zeist sprake is geweest van vier militaire kampen, die alle vroeger of later Kamp van Zeist genaamd werden, leidde vaak tot verwarring. Al in 1672 is een kamp bij Zeist in gebruik geweest voor de troepen van Lodewijk XIV bij de inval van de Republiek (door de Fransen “Hollandse oorlog” genoemd). De koning en zijn direct gevolg verbleven in het dorp Zeist, vlakbij de kerk. De rest van het leger kampeerde in tenten vlakbij het dorp, aan de noordoostkant op de heide.
Tevens is er een ander militair kamp bij Zeist geweest tijdens de Nederlandse Burgeroorlog in 1787. Op een kaart van die oorlog staat het “Groot Campement Zeyst” aangegeven, ten westen van Zeist en ten zuiden van de weg Utrecht-Amersfoort en ter hoogte van het landgoed Vollenhove. Dit kamp was bestemd voor 3.000 prinsgezinde militairen die de strijd wilden aangaan met het patriottische bolwerk Utrecht. Het kamp lag bij het latere Christelijke Sanatorium (nu Altrecht genaamd), anderhalve kilometer van het kamp uit 1672.
Bij de opbouw en inrichting van het Frans-Bataafse kamp van Marmont in 1804 (op de heide ten oosten van Zeist, bij het huidige dorp Austerlitz) werd het door de Fransen Camp d’Utrecht genoemd. De benaming doelde op de ligging bij een grotere stad in de buurt, iets wat bij hen gebruikelijk was. In de volksmond werd dat al snel het Kamp bij Zeist genoemd. In 1806 werd het kamp op last van koning Lodewijk Napoleon omgedoopt tot Camp ‘d Austerlitz ter ere van de overwinning die de Franse troepen hadden behaald bij de Slag van Austerlitz in 1805. Austerlitz lag meer dan vijf kilometer verwijderd van het kamp uit 1672.
Er is ook nog een vierde vermelding van een Kamp Zeist, want in 1818 werd aan de Amersfoortseweg, aan de noordwestzijde van de Leusderheide, ook een militair kamp gerealiseerd. Dit militaire oefenterrein (dat nadien regelmatig werd uitgebreid en ook weer ingekrompen en tot in de tegenwoordige tijd als militair complex dienstdoet) werd “Kamp Zeist”, “Kamp bij Zeist” of “Kamp van Zeist” genaamd. Dit kamp ligt vier kilometer van het kamp van Marmont en ruim vijf kilometer van het kamp van 1672 bij het dorp Zeist. Tot op de dag van vandaag worden de diverse locaties van de kampen en hun namen regelmatig bij vergissing verwisseld en dat is niet zo verwonderlijk.
Conclusies
Strategische beginselen zijn bepalend geweest voor de keuze van de geografische locatie van Camp d’Utrecht. Het oogmerk en masterplan van Napoleon voor de invasie in Groot-Brittannië waren daarbij het leidende beginsel. Door een locatie te kiezen voor het tijdelijke kamp centraal in het land was het tevens mogelijk om snel troepen te concentreren en te laten optreden bij calamiteiten in de overige delen van de Bataafse Republiek. Deze locatie bood een aantal voordelen want de heide ten noordoosten van Zeist was uitgestrekt met voldoende ruimte voor een troepenconcentratie en grootschalige manoeuvres.
De ondergrond van het terrein was zanderig waardoor ziektekiemen minder kans kregen om zich te verspreiden. Het beoogde oefen- en bivakterrein was niet of nauwelijks in gebruik waardoor het snel te realiseren was. Het terrein was gelegen op de heuvelrug waardoor het hoger lag en in theorie door minder afwateringsproblemen gekenmerkt werd en het was redelijk vlak zodat er weinig egalisatiearbeid vereist was.
Nadelen voor de keuze van deze locatie lagen voornamelijk in de slechte bereikbaarheid van het kamp waardoor de aanvoer van bouwmaterialen en de structurele fouragering een behoorlijke inspanning en investering noodzakelijk maakten. Bovendien was er onvoldoende drinkwater voorhanden maar dat kon worden opgelost door een grote hoeveelheid dure waterputten te laten slaan.
Hoge kosten om het kamp te realiseren en in stand te houden, zullen voor Marmont bijzaak zijn geweest. Die kosten kon hij gemakkelijk afwentelen op het Staatsbewind vanwege de Franse interpretatie van het verdrag uit 1795 met de Bataafse Republiek.
~ Bas van der Mooren
Luitenant-kolonel b.d. bij de Koninklijke Landmacht
Ook interessant: De Bataafs-Franse tijd (1795-1813)
Dit artikel verscheen eerder in Mars et Historia, jrg.53, nr.3 (2019), p.14-23. Voetnoten en aanvullende bronnen zijn daar te vinden.